Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, houdende een verbeterde formulering van de hardheidsclausule inzake de export van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering naar het buitenland (27895).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter. Vanaf het eerste moment heeft de CDA-fractie het moeilijk gehad met het maken van de Wajong – als één van de opvolgers van de AAW –tot een voorziening met als gevolg de sterke beperking van de exporteerbaarheid van deze uitkering. Het amendement van mevrouw Bijleveld-Schouten tot vervanging van het exportverbod door een exportbeperking in de zin van de Wet BEU werd evenwel in de Tweede Kamer verworpen. Sedertdien is niettemin de exporteerbaarheid van de Wajong-uitkeringen op de politieke agenda blijven staan. Allereerst was er sprake van reparatiewetgeving als gevolg van een omissie. Hierdoor zouden bijvoorbeeld ook de jonggehandicapten die al vóór de inwerkingtreding van de Wajong een AAW-uitkering hadden en zich eveneens daarvoor al in het buitenland hadden gevestigd, hun uitkering niet meer krijgen. Dat is toen hersteld of, met andere woorden, slechts de allerscherpste kantjes werden er enigszins vanaf geslepen. Hiernaast werd bij amendement een hardheidsclausule ingevoerd, te regelen bij AMvB, later omgezet in het voorliggende wetsvoorstel.

In de Tweede Kamer bleek bij de desbetreffende behandeling dat het verzet tegen het omgaan met de exporteerbaarheid van de Wajong groeiende was. Dit verzet manifesteerde zich ook in enkele moties, die breed werden gesteund. In deze Kamer is voortgeborduurd op de daar ingezette lijn, zij het met nadrukkelijker aandacht voor de internationaalrechtelijke aspecten. Eerst wil ik evenwel aandacht besteden aan enkele andere aspecten.

Het is de CDA-fractie opgevallen dat er sprake is van een zekere verharding van het standpunt bij de staatssecretaris. De staatssecretaris dacht immers bij de behandeling van de reparatiewetgeving op 24 april 2001 nog duidelijk in categorieën als het ging om de hardheidsclausule. Na eerst een aanduiding van een individueel geval te hebben gegeven, ging de staatssecretaris in antwoord op vragen van mijn fractie als volgt verder – ik citeer – "in zo'n geval kan de hardheidsclausule worden toegepast. Er zijn ongetwijfeld meer categorieën te bedenken die hiervan gebruik kunnen maken. De praktijk zal echter moeten uitwijzen wie hiervan uiteindelijk gebruik zullen maken."

De CDA-fractie heeft in de diverse inbrengen dan ook bewust aangesloten bij de gebruikte formuleringen, ook in andere stukken zoals in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. Het is echter nimmer onze bedoeling geweest om in het licht van de hardheidsclausule alle tot de desbetreffende categorieën behorende individuele gevallen hieronder te doen vallen. Het ging ons erom dat, naast de gevallen waar verbetering van werk c.q. reïntegratiemogelijkheden centraal staan, ook de categorie van hulpbehoevende jonggehandicapten die met hun naasten naar het buitenland verhuizen als zodanig te benoemen. Gedwongen achterlating van een zorgafhankelijke Wajong-gerechtigde, waarover ook de motie-Santi/Stroeken spreekt, veroorzaakt een reeks van problemen, die in de huidige situatie met de vele wachtlijsten nauwelijks of niet kunnen worden opgelost. Hierbij komt nog de lastenverzwaring die ongetwijfeld zal optreden, ook voor andere wetten.

De staatssecretaris weigert tot dusverre aan deze problematiek, alsook aan de zorgplicht, maar een enkel woord te wijden, terwijl toch bekend moet zijn hoezeer de CDA-fractie hieraan hecht. Het gaat dan uiteindelijk om de toepassing voor individuele gevallen binnen enkele categorieën waarvoor het kwijtraken van de Wajong-uitkering als "onbillijkheid van overwegende aard" kan worden gekenmerkt. Het is ook voor de CDA-fractie een uitgemaakte zaak dat de exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering niet kan worden toegepast wanneer er sprake is van bijvoorbeeld een verhuizing om fiscale redenen. Dat en ander misbruik moet worden uitgesloten. Daarvoor dient het LISV, nu de UWV, dan ook richtlijnen te hanteren die dit misbruik uitsluiten.

Tijdens hetzelfde debat op 24 april 2001 heeft mijn fractie dan ook gevraagd om de richtlijnen. De staatssecretaris heeft toen geantwoord – ik citeer – "mevrouw Van Leeuwen heeft gevraagd of de Eerste Kamer op de hoogte kan worden gehouden van de criteria, die het LISV/UWV voor deze hardheidsclausule ontwikkelt. Dat is geen probleem en ik zeg dan ook toe dat ik de Eerste Kamer deze informatie zal doen toekomen." In tweede termijn wordt deze toezegging nog eens herhaald; duidelijker kan het toch niet. De staatssecretaris houdt nu in het kader van dit wetsvoorstel een totaal ander verhaal; het is zelfs een verwoording die in feite haaks staat op de gedane toezegging. Het gaat immers niet om richtsnoeren hiervoor te geven aan het UWV maar om de beschikbaarstelling van de criteria die het UWV voor deze hardheidsclausule ontwikkelt. De uitspraak van de staatssecretaris in de memorie van antwoord dat de toepassing van een hardheidsclausule zo individueel is bepaald, dat het stellen van richtlijnen in dit verband niet in de rede ligt, wijzen wij dan ook af. De invulling van de hardheidsclausule mag dan wel in de praktijk ontstaan, er zullen op zijn minst aanwijzingen moeten worden gegeven, zeker met het oog op een eventueel verweer in beroepszaken.

Deze opmerkingen worden ook gemaakt tegen de achtergrond dat belanghebbenden dienen te weten waar zij aan toe zijn. Zij zullen zich ongetwijfeld tot de uitvoeringsinstellingen wenden om te weten te komen wat de gevolgen voor de uitkering zijn als zij buiten Nederland gaan wonen. Dat is een legitieme vraag en in dit kader is het van belang hoe de uitvoeringstoets van het Lisv eruit ziet en wat het Lisv in die gevallen zal antwoorden.

Dit onderdeel afsluitend, vat ik nogmaals ons voorstel samen. De staatssecretaris wordt gevraagd, een signaal aan het UWV af te geven dat ook de Wajong-gerechtigden die zorgafhankelijk zijn van naasten die naar het buitenland moeten verhuizen, in individuele gevallen hun uitkering kunnen behouden als er sprake is van een kennelijke onrechtvaardigheid of onbillijkheid.

Een klein uitstapje naar de ziektekostenverzekeringen. Het is toch van het grootste belang dat juist Wajong-gerechtigden op wie de hardheidsclausule van toepassing is, gebruik kunnen blijven maken van deze verzekeringen. Dat onderstreept de noodzaak van het snel afsluiten van de handhavingsverdragen; wij zijn daar bepaald niet gerust op gezien de lijst van de laatste tijd. Ook de voorlichting hierover is van essentieel belang. Hoe zal hierin worden voorzien?

De CDA-fractie wil uiteraard ook volle aandacht geven aan de zaak in algemene zin, aan de internationaal-rechtelijke aspecten, waarbij ik nogmaals nadrukkelijk stel dat ook de CDA-fractie elke vorm van misbruik zoveel mogelijk wil uitsluiten maar wel recht wil doen aan een uiterst kwetsbare groep, jonggehandicapten in de Nederlandse samenleving en daarbuiten. Uit angst voor misbruik mogen de legitieme aanspraken van deze groep zeker niet worden aangetast.

Eerst eind maart ontvingen wij de toegezegde notitie over onder meer het invoeren van een referte-eis in het kader van de exporteerbaarheid. De CDA-fractie wil waardering uitspreken voor deze notitie, die voor het eerst uitvoerig ingaat op de ook door ons naar voren gebrachte problematiek. Uiteraard hebben ook wij alle beschikbare jurisprudentie nog eens goed doorgenomen. In stuk 22187, nr. 123, wordt dit nu eveneens gedaan. Tot en met punt 4 op bladzijde 3 kunnen wij de opgebouwde redenering goed volgen. Uit het later toegevoegde artikel 10 bis van de verordening volgt dat een uitzondering wordt gemaakt voor bijzondere, niet op premie of bijdragebetaling berustende prestaties. Deze behoeven niet te worden geëxporteerd, mits zij staan vermeld in bijlage II bis bij de verordening. In het vervolg erkent de staatssecretaris dat de Wajong metterdaad kan worden erkend en aangemerkt als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis en artikel 10 bis van de verordening. In dat licht is de Wajong geplaatst op bijlage II bis, waardoor deze is onttrokken aan de algemene exportverplichting van artikel 10 van de verordening. Dat had niet gehoeven – het is een te betreuren keuze –- maar het is wel gebeurd en moet voor dit moment worden aanvaard. Mogelijk is een nieuw kabinet bereid, hiernaar nog eens te kijken en te handelen overeenkomstig de motie-Bijleveld.

Blijft over het in dit kader toestaan van referte-eisen, ofwel de vraag of een prestatie van bijlage II bis toch onder voorwaarden mag worden geëxporteerd. Op dit punt blijven wij vooralsnog volhouden dat artikel 10 bis deze mogelijkheid wel biedt en in feite wordt dit ook door de staatssecretaris toegegeven. Ingaande op deze redenering, wordt in de eerder genoemde notitie afgesloten met de zinsnede: "Zij zouden dan binnen de werkingssfeer van artikel 10 bis de vrijheid hebben, te bepalen dat export onder voorwaarden is toegestaan." Waarom hier dan niet het voordeel van de twijfel gegeven, ook al lopen wij een risico?

In het licht van de diverse arresten ligt hier zeker een kans. In feite is het kabinet immers slechts tot een exportverbod gekomen op grond van het voorkómen van calculerend gedrag ofwel het tegengaan van duidelijk aanwezige misbruikmogelijkheden. Dan pleit er toch alles voor om de mogelijkheden van het invoeren van een referte-eis, waarop mijn collega De Wolff iedere keer ook al heeft aangedrongen, tot op de bodem uit te zoeken? De CDA-fractie meent dat het in ieder geval mogelijk is de regeling die nu op de lijst staat, daarvan af te halen onder het gelijktijdig stellen van bepaalde beperkingen.

In dit kader is onzerzijds gewezen op de ontwerprichtlijnen rechtspositie gevestigde derde landen. Hierin wordt een referte- ofwel jareneis in het kader van de Europese regelgeving metterdaad toegestaan. Waarom kunnen deze richtlijnen niet worden uitgebreid? Het zou in dit kader toch gewenst zijn dat nog eens wordt ingestoken op de uitkomst van het Newtonarrest. De CDA-fractie vertrouwt op een goede, voorlopige afronding van deze al te lang slepende kwestie.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik had spreektijd aangevraagd om een aantal dingen te zeggen die ik zo-even ook uit de mond van mevrouw Van Leeuwen heb horen rollen. Ik kan nu eigenlijk niet anders dan mij bij haar aansluiten.

De voorzitter:

Dat is kort maar krachtig!

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar bijdrage in eerste termijn. Ik heb het inderdaad nog nooit meegemaakt dat een kamerlid zei: eigenlijk is alles al gezegd en daarom sluit ik mij aan bij de vorige spreker. Zo beginnen sprekers wel vaak in de Tweede Kamer, maar dan volgt er toch nog een verhaal van vijftien minuten. Dit vind ik echt een heel mooi precedent. Ik zal het aan de overkant verder vertellen!

De inbreng van mevrouw Van Leeuwen, en daarmee ook de inbreng van mevrouw De Wolff, komt in sterke mate voort uit eigenlijk het verlangen om generiek de exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering te herstellen zoals dat vroeger het geval was. Mevrouw Van Leeuwen erkent wel dat dit door het niet-aannemen van het amendement van mevrouw Bijleveld niet meer mogelijk is, maar zij probeert natuurlijk zoveel mogelijk – dat is haar goed recht – de werking van zo'n hardheidsclausule een zo breed mogelijke uitwerking te geven.

Van mijn kant doe ik natuurlijk mijn best om de werking van een hardheidsclausule zo beperkt mogelijk te houden, want dat is ook de kern van een hardheidsclausule. Een hardheidsclausule is puur wetstechnisch gezien geen fraai instrument; het is er toch vooral op gericht om in individuele, min of meer onvoorziene gevallen een rechtvaardigheid te kunnen bieden die je generiek niet kunt vastleggen in de wet, omdat dat weer te grote consequenties heeft. De essentie van een hardheidsclausule is in feite dat je van tevoren niet goed kunt zien aankomen, niet kunt bepalen, in welke gevallen de uitvoerende instantie deze zal gaan toepassen.

Het is om die reden dat ik van een eerder amendement, waarin mij de vrijheid werd gegeven om algemene richtlijnen voor het toepassen van een hardheidsclausule in een AMvB vast te leggen, heb gezegd: eigenlijk kan ik daarmee niet uit de voeten, want het moet op individuele gevallen zijn toegesneden. Als ik brede categorieën ga schetsen waarin het zal moeten worden toegepast, dan leidt het tot het oprekken van de wet en tot wezenlijke amendering van de wet, en daar wil ik niet aan beginnen.

Wat ik wel wil doen, is het volgende. Dat heb ik ook eerder aan mevrouw Van Leeuwen toegezegd en daar herinnert zij mij nu aan. Immers, als het eenmaal zover is dat het UWV die hardheidsclausule gaat toepassen en er zich gaandeweg een interne jurisprudentie ontwikkelt in de zin van "in dit geval wel en in dat geval niet", dan gaan zich een soort officieuze criteria ontwikkelen. Daar heb ik op gedoeld. Ik wil de Kamer daar graag van op de hoogte stellen. Die officieuze criteria kunnen echter pas echt ontstaan na invoering van de hardheidsclausule en nadat die een tijdje is toegepast.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter. Ik ben de staatssecretaris erkentelijk voor deze toezegging. Ik heb goed naar hem geluisterd, ook naar het verhaal van mevrouw De Wolff. Zelf heb ik steeds ingeleverd. Ik herinner de staatssecretaris er evenwel aan dat ik niet heb gezegd dat de minderjarig jonggehandicapten die in de thuissituatie verkeren als categorie onder de regeling moeten vallen. Het gaat mij erom dat onder die minderjarige jonggehandicapten kinderen zijn met een kennelijke hardheid als het gaat om toepassing van de clausule. Ik denk nu aan die kinderen van wie de ouders gedwongen naar het buitenland moeten, niet om fiscale of andersoortige reden. Als het daarom gaat, wijzen wij allemaal export van de uitkering van de hand. Echter, het vertrek van de ouders naar het buitenland kan nodig zijn in verband met het werk, terwijl het kind in de thuissituatie verzorgd moet worden. Wil de staatssecretaris nu echt dat zo'n minderjarig gehandicapte hier blijft en hier aan allerlei voorzieningen deelneemt? Degenen aan wie de zorgen van het kind zijn toevertrouwd, kunnen in zo'n geval namelijk niet terug. Ik meen dat de staatssecretaris het UWV zou moeten laten weten dat in dergelijke gevallen de hardheidsclausule kan worden toepast. Wel moet in zo'n individueel geval sprake zijn van toetsing.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Hierover kan ik niet een algemeen oordeel geven. Ik herinner aan mijn twee voorbeelden van gevallen waarin men de hardheidsclausule zou kunnen toepassen. Een jonggehandicapte kan vanwege de reïntegratie of vanwege zijn gezondheid bijvoorbeeld voor therapie naar het buitenland moeten vertrekken. Bij een gedwongen verhuizing kan ik mij niets voorstellen. Meestal gaat het bij verhuizing namelijk om een keuze. Bovendien zegt mevrouw Van Leeuwen ook dat niet sprake moet zijn van een generieke toepassing van de hardheidsclausule in verband met zorgbehoevende kinderen. Als men ook voor die kinderen een uitzondering wil maken, zal de clausule voor 90% van de groep gelden. Eigenlijk is dan geen sprake meer van een hardheidsclausule. Ik kan mij echter wel voorstellen dat die in individuele gevallen wordt toegepast en dat dat gevallen zijn die ik nu nog niet kan voorzien. Het is dus mogelijk dat er binnen de groep van zorgbehoevende kinderen individuele gevallen zijn die in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Dan heb ik het evenwel niet over gedwongen verhuizing. Er kan evenwel iets aan de orde zijn dat ik nu niet kan voorzien. Wellicht zal het UWV in het desbetreffende geval zeggen, gelet op alle factoren zijn wij van mening dat toepassing van de hardheidsclausule is gerechtvaardigd.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter. Ik kan de staatssecretaris wel enkele gevallen noemen waarin wel sprake is van gedwongen verhuizing van de ouders. Denk maar aan de militairen. Ik kan nog wel meer van dergelijke categorieën noemen. Om die gevallen gaat het. Als het daarentegen een vrijwillige keuze is, verwacht ik dat de ouders hun keuze mede laten afhangen van hun zorgplicht voor hun kinderen. Het gaat hier juist om die gevallen waarin die keuze er niet is.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Als iemand voor een militaire carrière kiest, weet hij natuurlijk van tevoren dat hij naar het buitenland kan worden uitgezonden.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Stelt u ze allemaal een carrière in het vooruitzicht? Zo is het helemaal niet.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Toch meen ik niet dat overplaatsing naar Duitsland of een ander land in het kader van de loopbaan in overwegende mate tot toepassing van de hardheidsclausule zal leiden. Ik kan mij wel voorstellen dat er binnen die groep, gelet op allerlei factoren, sprake kan zijn van toepassing van de hardheidsclausule. Het UWV zal van geval tot geval een oordeel moeten vellen.

Voorzitter. Ik heb zorgvuldig aandacht besteed aan de kwestie van de referte-eis. In de Tweede Kamer heb ik onomwonden gezegd: als wat u wilt mogelijk is, wil ik dat invoeren en dan hebben wij geen probleem. Ik zou dat dan ook gedaan hebben. Wetstechnisch zou dat heel simpel zijn geweest en het probleem van het oneigenlijk gebruik zou geheel zijn opgelost. Neemt u dus van mij aan dat als dit in juridisch opzicht goed mogelijk zou zijn geweest, wij deze oplossing een kans hadden gegeven. Wij hebben het zorgvuldig geanalyseerd in de notitie. Voor toepassing van artikel 10bis is het essentieel dat in de nationale wet een exportverbod is opgenomen. Als je in de nationale wet bepaalt dat export wel degelijk mogelijk is, zij het onder voorwaarden, dan is er geen sprake meer van een algemeen exportverbod en dan is artikel 10bis niet meer van toepassing. Wij zijn ervan overtuigd dat dat tot problemen zou leiden. Wanneer het wel mogelijk zou zijn, zou een woonplaatseis zeer waarschijnlijk worden aangemerkt als indirecte discriminatie naar nationaliteit of in strijd met het vrije verkeer van werknemers. Daarvoor zie ik ook geen rechtvaardigingsgrond. Kortom, de juristen in het departement zijn ervan overtuigd dat wij, als wij die weg zouden opgaan, waarschijnlijk vroeg of laat zouden worden teruggefloten door de Europese rechter. Ik weet hoe dit huis eraan hecht om op dat punt geen overbodige risico's te nemen. Ik denk dus dat wij het met deze hardheidsclausule zullen moeten doen.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter. Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn, want ik heb het gevoel dat wij de argumenten voldoende hebben gewisseld. De staatssecretaris kan van mij aannemen dat deze zaak mij niet los zal laten. Ik kom er nog wel eens op terug. In de afgelopen vier jaar hebben wij in vele gevallen een goede dialoog met deze staatssecretaris gehad en toezeggingen gekregen. Ik betreur het dat deze keer slechts een klein openingetje is gemaakt. Ik zal de staatssecretaris daar zeer nauwkeurig aan houden en zeg hem dank voor alle debatten met een betere afloop.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Ik feliciteer de staatssecretaris met de aanvaarding van het wetsvoorstel. Aansluitend bij de woorden van mevrouw Van Leeuwen zeg ik hem hartelijk dank voor de debatten die hij hier met de Kamer heeft willen voeren. Ik zeg dat vanuit de vrijwel zekere waarschijnlijkheid dat hij namens het nu zittende demissionaire kabinet hier niet verder meer het woord zal voeren. Overige activiteiten zijnerzijds sluit ik overigens niet uit.

De vergadering wordt van 15.20 uur tot 15.30 uur geschorst.

Naar boven