Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de inkomensgrens ziekenfondsverzekering voor AOW-gerechtigden (25062).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Uit de nota naar aanleiding van het verslag citeer ik het volgende: "De ondergetekenden hebben echter eveneens kunnen vaststellen dat er bij de leden van de verschillende fracties nog een aantal vragen is blijven bestaan."

De minister heeft het niet geheel juist. Dat andere fracties geen vragen hebben gesteld, is eerder te wijten aan tijdgebrek en aan onbehagen, in ieder geval wat het CDA betreft. Dat onbehagen betreft overigens niet de verbetering die in het wetsvoorstel wordt voorgesteld, dat moge duidelijk zijn, want daar zijn wij uiteraard blij mee. Het onbehagen betreft het tempo en de reikwijdte.

Voor ik daarop inga, wil ik in herinnering brengen dat het initiatiefwetsvoorstel-Van Otterloo hier kamerbreed sympathie ontmoette. Tegelijk werd echter voor aanvaarding van de wet door alle partijen erkend dat de wet zeer ongelukkige consequenties zou hebben. Collega Schuurman heeft toen – in mei 1994 – een motie ingediend, welke kamerbreed is gesteund, waarin is aangedrongen op snelle reparatie.

Mijnheer de voorzitter! Waar is dit huis voor? Een van onze taken is het toetsen op uitvoerbaarheid en kwaliteit van de wetgeving. Op grond daarvan was het beter geweest om de wet-Van Otterloo vooraf te repareren en niet met opzet achteraf, zoals nu moet gebeuren. In mei 1994 is de motie-Schuurman aangenomen. Er trad een paars kabinet aan en er kwam een nieuwe minister. Eerder heb ik de nieuwe minister geprezen, toen het ging om de wet over de medicijnenprijzen. Bij een beleidsdebat heb ik haar en het paarse kabinet verweten visieloos te zijn. Het kabinet heeft besloten in de onderhavige materie geen grote wijzigingen aan te brengen en niet zozeer visieloos als wel kleurloos te zijn in plaats van paars.

Wat zien wij immers? Na mei 1994 heeft het meer dan twee jaar geduurd voordat deze wet wordt gerepareerd. En hoe gaat dat dan? Na twee jaar mag je toch wel wat verwachten. Er wordt een inkomensgrens opgetrokken, niet meer. Het wetsvoorstel had in zijn oorspronkelijke gedaante een artikel waarin werd gezegd dat de ingangsdatum wordt geregeld bij koninklijk besluit en een inhoudelijk artikel van nog geen twee regels, waarin alleen een inkomensgrens wordt verhoogd. Andere wijzigingen worden beloofd voor de toekomst. Had de minister daar twee jaar voor nodig?

De fractie van het CDA heeft al bij de behandeling van het plan-Simons aangegeven dat de zogenaamde solidariteit naar haar mening uitgestrekt mag worden naar de particulier verzekerden met een klein inkomen. Dat betekent wel dat de Ziekenfondswet dan op de helling gaat. Maar wat doet het kabinet op dit punt? Ik geef toe dat nu een kleine stap in de goede richting wordt gezet, maar voor zo'n kleine stap is toch geen minister nodig? Elk lid van de Tweede Kamer had een meer uitgewerkt initiatiefwetsvoorstel kunnen indienen. De verbetering is dan ook bij amendement aangebracht.

Een ander punt bij deze wet is dat de studenten er bij de volgende wijziging uitgaan. Dat gebeurt per september 1997 via een ministeriële regeling. De minister heeft bij mijn weten nooit goed antwoord gegeven op de vraag waarom dit gebeurt. Zij heeft dat hooguit rekenkundig aangegeven. Omdat er een extra instroom is van zo'n 200.000 ouderen, moet er ook een flink aantal uitstromen. De studentenmaatregel levert ongeveer het juiste aantal op. Wil de minister eens expliciet aangeven waarom de maatregel nodig is?

De fractie van het CDA zal voor het wetsvoorstel stemmen, maar betreurt het dat de minister twee kostbare jaren heeft laten lopen die zij op dit punt beter had kunnen gebruiken. Nu zal 1997 weer nieuwe eigenaardigheden brengen, zoals ook de wet-Van Otterloo dat heeft gedaan. Die eigenaardigheden noemen wij dan maar paars. De minister wil een beleid van kleine stappen, een beleid van no regret. Anderen hebben er al op gewezen dat de kleine stappen die zij nu zet, wel regret kunnen opleveren. Er zijn immers te veel wijzigingen die aan verzekerden nauwelijks uit te leggen zijn. Ik kom daar straks op terug. In dit verband wil ik verwijzen naar een beschouwing van de heer Heeres, de voorzitter van de Vereniging CPZ, in het Financieele Dagblad van 22 augustus jongstleden. CPZ stelt daarin trouwens een algemene ouderenverzekering curatieve ziektekosten voor. Ik moet zeggen dat de beschouwing die daarbij is gegeven – daarin wordt ook verwezen naar de kabinetsmaatregelen inzake de AOW – toch bijzonder is. Graag hoor ik het oordeel van de minister daarover.

Zoals gezegd, is het wetsvoorstel erg simpel. Alleen een inkomensgrens wordt verhoogd. Een complicatie is gegeven doordat de memorie van toelichting alvast ingaat op nadere wijzigingen welke bij nieuwe wetswijziging moeten ingaan op 1 januari 1998. Het gaat dan niet alleen om een verdere verhoging van de inkomensgrens – deze is overigens al bij amendement naar voren gehaald – maar ook om een aanscherping van het inkomensbegrip. Daardoor is toch verwarring ontstaan, getuige de brieven die wij momenteel ontvangen. Ook bij mijzelf is daardoor verwarring ontstaan. Voor alle duidelijkheid wil ik een en ander opsommen om te zien of ik de huidige stand van zaken met dit wetsvoorstel goed heb begrepen. In het commentaar van de minister hoor ik wel of het juist is.

Als een oudere die een AOW geniet, verzekerd is in het ziekenfonds en het inkomen is in 1997 hoger dan de grens van ƒ 35.300, moet deze verzekerde uit het ziekenfonds. Het principe "blijf zitten waar je zit", waar de memorie van toelichting over spreekt, wordt immers pas bij de volgende wet geregeld.

Als een oudere met een AOW nu particulier verzekerd is en in 1997 een arbeidsinkomen heeft van bijvoorbeeld ƒ 34.000, dus onder de nieuwe grens, dan wordt deze oudere verplicht verzekerd, aangezien het "opting in"-beginsel ook pas in 1998 wordt geregeld. De heer Denters uit Arnhem wijst hier onder andere op. Hij haalt ook aan de regeling die voor ambtenaren bestaat, de zogenaamde ZVO-regeling. In een spoedbrief aan dit huis vraagt de AbvaKabo hiervoor ook aandacht.

Als een oudere met AOW een inkomen verdient van ƒ 36.000 per jaar en steeds in het ziekenfonds heeft gezeten, zal deze AOW-genieter zich met ingang van 1 januari 1997 particulier moeten gaan verzekeren. Vervolgens zal hij met ingang van 1 juli 1997 verplicht verzekerd zijn in het ziekenfonds, als deze wet wordt aangenomen. Hij moet dus eerst uit en dan weer in het ziekenfonds. Dat geeft toch merkwaardige verschuivingen. Denkt de minister dat een particuliere verzekeraar een polis voor een halfjaar wil afsluiten voor dit soort mensen? Zo niet, moet zo'n persoon dan een particuliere jaarpolis afsluiten en over het tweede halfjaar twee keer premie betalen?

De huisartsen worden geconfronteerd met een verandering in de verzekering van 200.000 ouderen en 185.000 studenten. Daarmee worden zij geconfronteerd met een verandering in hun bekostiging. Het gaat om een fors bedrag, heb ik begrepen uit de krant, om een verslechtering van het gezamenlijk inkomen met 35 mln. Het gaat om een groep mensen die zeer hard werkt en een zeer belangrijke functie heeft in de gezondheidszorg. Zij zijn de poortwachters van de gezondheidszorg. Zij genieten overigens een inkomen dat uiteraard niet vergelijkbaar is met het inkomen van sommige specialisten. Wij menen dat de huisartsen terecht klagen over deze verslechtering en willen graag de reactie van de minister hierop horen.

Mijnheer de voorzitter! Wellicht is er nog een tweede termijn, maar ik wilde nu alvast de minister, haar staf, de voorzitter, de collegae en de staf van de Eerste Kamer een goede kerst toewensen en allen ook de beste wensen voor 1997 namens de CDA-fractie.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Het vandaag dienende wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis, te lang naar mijn mening. Het gaat hier alleen maar om een tussenmaatregel, vooruitlopend op de invoering van een samenstel van maatregelen die per 1 januari 1998 pas van kracht moeten worden. Ik acht het zelfs twijfelachtig of wij deze datum zullen halen. Als ik lees dat reeds in 1994 deze Kamer middels een motie heeft aangedrongen op beperking van de door Van Otterloo ontstane schade, dan kunnen wij toch niet spreken van een erg vlotte aanpak. Het wordt hoog tijd dat wij de meest schadelijke gevolgen van de wet-Van Otterloo vandaag gaan repareren.

Op deze reparatie wil ik nu even ingaan. Mijn fractie is niet tegen de voorgestelde reparatie. Integendeel. Maar wij struikelen over de fasering van deze correctie. Het gaat erom dat een groep van 100.000 personen, de helft van het totale aantal betrokkenen, een halfjaar langer moet wachten, alvorens tot het ziekenfonds te worden toegelaten. Dat is te vertalen in ettelijke briefjes van honderd, die deze mensen daardoor minder te besteden krijgen.

Als wij het zouden hebben over een groep met riante inkomens, dan zou er best overheen te komen zijn, maar wij weten allemaal dat het gaat om mensen die de dubbeltjes een paar keer moeten omdraaien, alvorens ze uit te geven. Daarom werd in de Tweede en in de Eerste Kamer door mijn fractie en door andere fracties gevraagd om deze reparatie liever in één slag de komende eerste januari door de bocht te duwen. Wat is daarop het antwoord van de minister, misschien vanmiddag weer? Haar antwoord is dat het technisch allemaal best uitvoerbaar is, maar dat een flink aantal verzekerden pas in de loop van januari te horen zou krijgen dat het allemaal anders is dan men eerst had gedacht en dat je dan een hoop verwarring, onzekerheid en irritatie teweegbrengt.

De minister heeft tweeërlei bezwaren: de uitvoering en het politieke evenwicht. Ik ben echt diep geroerd door de door de minister opgehoeste problematiek, maar eigenlijk denk ik dat dat je reinste lariekoek is. Eigenlijk ben ik ervan overtuigd dat het gewoon een ordinaire centenkwestie is en eigenlijk kan ik het niet uit mijn hoofd zetten dat het alleen maar gaat om een bedrag van 30 mln. tot 40 mln., waar het kabinet geen andere oplossing voor heeft dan de helft van de betrokken AOW'ers pas een halfjaar later tot het ziekenfonds toe te laten. Daar komt nog bij dat mijn fractie van oordeel is dat zelfs per 1 juli, wanneer de gehele groep betrokkenen uiteindelijk in het ziekenfonds is beland, de situatie nog steeds onvoldoende is gecorrigeerd. Verwijzend naar het evaluatierapport van de Ziekenfondsraad vinden wij dat ook de nu gestelde grens van ƒ 38.300 nog steeds te laag is. Mijn partij heeft van stonde af aan gepleit voor een grens die neerkomt op 70% van de grens voor werknemers, namelijk ongeveer ƒ 42.000. Ik begrijp echter dat wij, zoals de zaken nu staan, blij moeten zijn met de grenzen die dit wetsvoorstel aangeeft.

Voorzitter! Tot slot kan ik het niet laten om nog maar eens te wijzen op de manier waarop deze Kamer wederom door het kabinet voor het blok wordt gezet. Ik ben er zeer van overtuigd dat een groot aantal collega's in deze Kamer grote principiële bezwaren heeft tegen bepaalde delen van dit wetsvoorstel, maar er is geen tijd en geen ruimte om bezwaar te kunnen aantekenen. Dat zou immers ten koste gaan van de AOW'ers die wel per 1 januari tot het ziekenfonds kunnen worden toegelaten. Er rest ons dus niets anders dan dit wetsvoorstel te steunen, onder het motto dat een half ei nog altijd beter is dan een lege dop. Ach, die 100.000 mensen die pas in juli aan de beurt komen, schieten er gewoon een paar honderdjes bij in, niet waar?

De heer Dees (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en ook uit de plenaire behandeling in de Tweede Kamer blijkt dat er een koppeling is gelegd tussen enerzijds de grotere instroom van 65-plussers in de ziekenfondsverzekering en anderzijds de beëindiging van de medeverzekering in het ziekenfonds van studenten die onder de studiefinanciering vallen. Deze koppeling is tot onze spijt echter alleen van materiële en niet van formeel-juridische aard. Wij hebben althans nergens in de stukken een formele koppeling kunnen vinden. Er zijn dus in beginsel risico's dat het een wel en het ander niet zal doorgaan. Gelet op de intrede van het jojospel in de Nederlandse volksgezondheidsdebatten, is het dus ook niet denkbeeldig dat er problemen kunnen ontstaan als op enig moment een meerderheid in de Tweede Kamer zou overwegen om het voorstel inzake de studenten af te wijzen. Daarom vraag ik de minister of zij de opvatting deelt dat de beide voorstellen – de instroom van ouderen in het ziekenfonds en de uitstroom van studenten daaruit – onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden. Hoe kan de minister garanderen dat datgene wat nu is afgesproken, daadwerkelijk wordt geëffectueerd? Uit de plenaire behandeling blijkt immers ook dat het gaat om een politiek compromis. Ik vraag de minister dus hoe zij daadwerkelijk kan garanderen dat er in een latere fase geen ontkoppeling zal plaatsvinden. Ik heb al gewezen op het jojo-effect, dat wij in de afgelopen jaren bij verscheidene onderwerpen in de volksgezondheid hebben gezien: gebitsprothese in het pakket, uit het pakket; fysiotherapie erin, fysiotherapie eruit; ouderen in het ziekenfonds, ouderen eruit etc.

De tweede vraag die ik de minister voorleg, stel ik naar aanleiding van een recente brief van de AbvaKabo. Die brief is gedateerd op 17 december. Toen wij dit wetsvoorstel enkele dagen gelegen ontvingen en lazen, verkeerden wij in de veronderstelling dat de optrekking van de inkomensgrens voor het ziekenfonds voor 65-plussers per definitie een inkomensverbetering zou betekenen voor alle ouderen die zouden moeten toetreden. Wat blijkt nu uit de brief van de AbvaKabo? In die brief wordt overigens genoteerd dat men het probleem niet eerder heeft kunnen signaleren, omdat er heel weinig tijd bij dit wetsvoorstel voor handen was. Uit de brief blijkt dat een belangrijke categorie die verzekerd is via de ZVO, de regeling ziektekostenvoorziening voor overheidspersoneel, er in inkomen op achteruit zal gaan. Voor die categorie is het dus een ongunstige regeling.

De heer Boorsma (CDA):

Leest de heer Dees de brieven die hij ontvangt niet? In een van de brieven die ik aanhaalde, van de heer Denters uit Arnhem, is dit ook aan de orde gesteld.

De heer Dees (VVD):

Ik weet niet welk misverstand er tussen ons is gerezen. Ik citeer uit een brief die ik vanmiddag in handen heb gekregen en die gaat over het onderwerp dat wij nu met de regering bespreken.

De heer Boorsma (CDA):

Dat is de brief van de AbvaKabo. Eerder heeft de heer Dees een brief ontvangen van een persoon, de heer Denters uit Arnhem, die exact hetzelfde aan de orde stelt.

De heer Dees (VVD):

De heer Boorsma heeft beide brieven genoemd. Er is toch niets op tegen als ik deze brief erbij neem en daaruit citeer? Er zijn ook fractiegenoten van mij die over dit onderwerp het afgelopen weekend een telefoontje hebben gekregen. Dat ga ik ook niet allemaal citeren. Ik noem alleen de brief die wij van de AbvaKabo hebben gekregen. Aan de hand van heel concrete reken voorbeelden wordt daarin aangetoond dat een groep die nu in het kader van de ZVO is verzekerd, ook de gepensioneerden dus, verplicht naar het ziekenfonds moet overgaan en die mensen gaan er heel fors in inkomen op achteruit. Dit is bij mijn weten in heel de schriftelijke voorbereiding niet aan de orde geweest. Dat vind ik een buitengewoon ernstige zaak. Dan is de zorgvuldigheid van de wetgeving in het geding. Wanneer wij hier wetgeving moeten beoordelen waarin de suggestie wordt gewekt dat het uitsluitend gaat om inkomensverbeteringen voor 65-plussers en als uit brieven blijkt dat voor een categorie 65-plussers een van tevoren niet zichtbaar gemaakte inkomensachteruitgang plaatsvindt, dan plaatst ons dit voor een echt heel groot dilemma.

Ik heb getracht om in de korte tijd die er is, na te denken over wat hier aan te doen valt. De minister stelt voor om per 1 januari 1998 een systeem in te voeren van "opting in". Dat betekent een vrijwillige keuze voor 65-plussers die in een particuliere verzekering zitten of in de ZVO. Die krijgen per 1 januari de vrijwillige keuze om over te stappen naar het ziekenfonds. Nu kan die systematiek van opting in naar de datum van 1 januari 1997 verplaatst worden. Daardoor doet dit probleem zich niet voor. Dit lijkt mij echter technisch onmogelijk, gezien de weinige uren die wij hier nog over hebben voor wetgeving.

Er is ook een andere oplossing die ik kan voorleggen bij deze technisch vrij ingewikkelde zaak. De bedoelde groep kan nu onder de regeling gebracht worden. Dat is volgens mij ook de strekking van het wetsvoorstel. De bedoelde groep kan ook per 1 januari 1998 met terugwerkende kracht de mogelijkheid krijgen van opting in. Ik kan ook daar de volledige consequentie niet van overzien.

Het is buitengewoon onplezierig als de gegevens uit de brief van de AbvaKabo waar blijken te zijn. Wij worden dan geconfronteerd met een feit waar normaal gesproken bij het begin van wetgeving rekening mee moet worden gehouden. Als een groep mensen er op achteruit gaat, moet dat een volwaardige afwegingsfactor in de schriftelijke voorbereiding en in het debat te zijn. Dat kan nu bijna niet.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! de fractie van GroenLinks steunt het voornemen om meer 65-plussers onder het bereik van het ziekenfonds te brengen, in dit geval AOW'ers met een klein pensioen. Wij steunen dan ook de verhoging van de ziekenfondsgrens voor deze groep. Maar invoering van deze wet betekent voor een aantal mensen dat zij in de nieuwe situatie met het ziekenfonds meer premie moeten betalen dan in de oude situatie met de particuliere verzekering, en dat kan behoorlijk oplopen. Ik heb zelfs een bedrag horen noemen van een verschil van ƒ 180 per maand. Dat is een onaanvaardbare achteruitgang in besteedbaar inkomen, juist voor deze inkomensgroep. Ook als het verschil minder groot zou zijn, is het een onterecht en ongewenst effect van de maatregel.

Mede namens de PvdA-fractie stel ik de volgende vragen. Is dit effect vooraf bedacht en misschien zelfs bewust beoogd? Als dat zo is, zouden wij er graag een verklaring voor hebben. Als het per ongeluk is, hoe denkt de minister het dan te repareren? De heer Dees heeft al gewezen op de brief van de AbvaKabo die wij vanmorgen hebben ontvangen en waar de minister inmiddels ook over beschikt. Vorige week hebben wij een brief van een particulier gekregen, die hetzelfde probleem signaleerde; overigens viel hij buiten deze regeling. Ik herinner mij de brief zo goed, omdat de aanhef was: geachte heren. Ik heb hem toch goed gelezen. Het kan toch niet de bedoeling van de minister zijn dat door een goed bedoelde maatregel, waardoor veel mensen erop vooruit gaan, anderen onrechtvaardig worden behandeld en er juist op achteruit gaan? Ik ken wel het gezegde: waar gehakt wordt, vallen spaanders, maar je zult maar zo'n spaander zijn!

Het probleem zou zijn opgelost als mensen de vrije keuze hadden: of overgaan naar het ziekenfonds of in de huidige verzekering blijven. Per 1 januari 1998 komt er weer een mogelijkheid om naar het ziekenfonds over te gaan, en dan hebben de mensen wel een keuzemogelijkheid, de zogenaamde "opting in".

Ik ga ervan uit dat ook de minister de genoemde bijkomende onrechtvaardigheid weg wil werken. Naar de mening van mijn fractie staan haar daartoe twee wegen open. De ene mogelijkheid is dat zij bij dit wetsvoorstel alsnog de mogelijkheid van opting in biedt, net zoals dat volgend jaar zal gebeuren. Als dit geen begaanbare weg is, kan zij bij de volgende regeling per 1 januari 1998 degenen die binnenkort overgaan en die daartoe op vrijwillige basis nooit zouden besluiten, weer een opting out bieden. Iets dergelijks heeft de heer Dees zojuist gesuggereerd. Belangrijk is dat de minister hierover nu een toezegging doet, want dan kunnen degenen die onvrijwillig overgaan, met hun verzekeringsmaatschappij regelen dat zij na een jaar onder dezelfde voorwaarden in hun huidige verzekering terug kunnen keren. De keuze voor de laatste mogelijkheid betekent wel een onrechtvaardige behandeling van een aantal mensen, maar die is in elk geval maar tijdelijk, namelijk voor een jaar. Ik ontvang graag een reactie van de minister.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik zal proberen zo goed mogelijk op alle vragen een antwoord te geven.

De heren Boorsma en Hendriks hebben gevraagd waarom er zoveel tijd is verstreken tussen de aanvaarding van een motie in deze Kamer en een voorstel van het kabinet voor reparatie van de nadelige gevolgen van de wet-Van Otterloo. Er zijn twee redenen. In de eerste plaats was er een financieel probleem. Zoals de leden misschien weten heb ik in het najaar van 1995 een algemeen overleg gevoerd met de Vaste commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer, waarin aan de orde was hoe de nadelige gevolgen van de wet-Van Otterloo zo snel mogelijk kunnen worden gerepareerd. Daar heb ik toen helaas moeten uitleggen dat er door de systematiek van naijling van de WTZ een financieel gat zou ontstaan van vele honderden miljoenen in het eerstvolgende jaar, áls wij al per 1 januari 1996 tot reparatie overgingen. Er is vervolgens door het kabinet naarstig gezocht naar een mogelijke oplossing maar die werd niet gevonden.

Een gedeelte van de oplossing die nu wél mogelijk is per 1 januari 1997 wordt gevonden in het feit dat binnen de WTZ een dusdanige opbouw van de reserve heeft plaatsgevonden dat er voldoende middelen zijn om de naijling tegen te gaan en de hele zaak een jaar naar voren te halen. Met andere woorden: de omslagregeling in 1997 kan worden betaald met de inmiddels opgebouwde reserve.

Nadat wij dit hadden geconstateerd, duurde het niettemin enige tijd. Ik kan mij voorstellen dat men vindt dat het té lang heeft geduurd voor wij een ook in politiek opzicht evenwichtige oplossing vonden, waarmee zowel het kabinet kon leven als een meerderheid in de Kamer kon worden verkregen. Dat politieke evenwicht heeft inderdaad iets te maken met het aantal ziekenfondsverzekerden. Wij hebben in het regeerakkoord de afspraak opgenomen dat geen majeure veranderingen worden doorgevoerd in de verschillende verzekerdenbestanden. Dat heeft iets te maken met de mooie term "no regret". Dit betekent dat het toestaan dat er 200.000 ziekenfondsverzekerden bij zouden komen, zonder dat daar iets tegenover zou staan, op politieke problemen binnen de coalitie zou stuiten.

Daarvoor is een oplossing gevonden in samenhang met het feit dat wij ook op een heel andere manier doende waren met het ziekenfonds. Ik was namelijk al bezig met het opstellen van een notitie over het repareren van een aantal gebreken in het kader van het ziekenfonds, een aantal onlogische zaken die ook wel de "rafels aan de ziekenfondsverzekering" worden genoemd. Eén van de zaken die ik ten principale wilde wijzigen, was het medeverzekerd zijn en blijven van de studenten. Immers, van oudsher heeft er altijd een nauwe relatie bestaan tussen de categorie personen waarvoor ingevolge de Algemene kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald en de kinderen die medeverzekerd zijn ingevolge de Ziekenfondswet. Het uitgangspunt is hierbij dat, als er sprake is van gratis medeverzekering, de hoofdverzekerde de kostwinner moet zijn voor de medeverzekerde.

Nu worden in het kader van de Wet studiefinanciering studenten in staat gesteld om geheel of grotendeels zelf in de kosten van hun levensonderhoud te voorzien. Dit wringt met het uitgangspunt van het recht op medeverzekering. Sinds 1 januari 1996 bestaat alleen recht op kinderbijslag voor kinderen jonger dan 18 jaar, met uitzondering van de categorie 18-27 jaar voorzover gebruik wordt gemaakt van de constructie van het zogenoemde fictieve kostwinnerschap. De Ziekenfondsraad heeft mij al eens in een advies gemeld dat men dit een vreemde situatie vond. Die raad vroeg zich in dat advies af of men hiermee wel moest doorgaan en of het recht op medeverzekering van studenten niet zou moeten worden afgeschaft. De studenten, die in hun eigen levensonderhoud moeten voorzien, dienen dit ook te doen op het punt van de ziektekostenverzekering, zo meende de raad.

Voorzitter! Wij hebben beide elementen samengebracht waarbij een einde wordt gemaakt aan de medeverzekering van studenten én de bedoelde groep ouderen in het ziekenfonds wordt toegelaten, zulks in het kader van de reparatie van de wet-Van Otterloo. Daarmee wordt ook het gewenste politieke evenwicht bereikt. Ik betreur het overigens dat ik pas in september de Tweede Kamer een brief kon zenden waarin het uiteindelijk geformuleerde kabinetsvoorstel, met alle details, uiteen kon worden gezet. Dit heeft er onder meer toe geleid dat wij hierover pas vandaag in déze Kamer kunnen spreken; het debat in de Tweede Kamer heeft pas laat plaatsgevonden. Een praktisch aspect is dat ziekenfondsen tijdig hun verzekerden willen informeren. Mensen moeten tijdig weten waar zij aan toe zijn. Op een gegeven moment zijn wij daarom toch, zij het onder het voorbehoud van parlementaire goedkeuring, met de voorlichting begonnen. Ik vind het absoluut niet elegant en ik kan me voorstellen dat zowel de Tweede als de Eerste Kamer zich erdoor voor het blok gezet voelde. Mijn enige verontschuldiging is eigenlijk dat ik wel wist dat ik in de Tweede Kamer uiteindelijk op een meerderheid voor dit voorstel kon rekenen, maar nogmaals, deze procedure verdient niet echt de schoonheidsprijs. Ik hoop het zelf ook niet meer op deze manier mee te maken.

De heer Boorsma vroeg mij verder nog een reactie op het voorstel van de heer Heeres. Ik moet zeggen dat ik dat nog onvoldoende bestudeerd heb om er een oordeel over te kunnen geven.

Hij sprak verder over de situatie per 1 januari 1998. Hij noemde drie gevallen en hij vroeg of hij de situatie daarbij juist schetste. Ik moet hem vol bewondering toegeven dat het allemaal klopt. Het blijkt dat de heer Boorsma het kan begrijpen, zodat de zaak in ieder geval voor sommigen voldoende inzichtelijk is. Met het derde voorbeeld legde hij overigens meteen de vinger op de zere plek, namelijk het punt van de particulier verzekerde oudere met een inkomen van ƒ 36.000, die op 1 juli aanstaande ineens weer verplicht wordt, in het ziekenfonds te gaan. Dat zou overigens ook zo geweest zijn volgens het oorspronkelijke wetsvoorstel, dan zou het per 1 januari 1998 zijn geweest. Als je het in twee stappen doet, treedt er inderdaad een jojo-effect op. Het voorstel daartoe van het kabinet had enerzijds te maken met de wens, zo snel mogelijk iets te doen voor de meest getroffen ouderen, de categorie met het laagste inkomen boven de Van Otterloo-grens, en aan de andere kant met de wens, de samenhang tussen die twee maatregelen te bewaren, dus de definitieve stap pas te zetten als er al een begin was gemaakt met het niet meer toelaten van nieuwe studenten tot de gratis medeverzekering. Dat zal voor het eerst in het studiejaar 1997-1998 zijn.

De reden waarom de tweede groep ouderen naar de mening van het kabinet eigenlijk pas op 1 januari zou moeten instromen, is dat het toch problemen geeft als men halverwege het jaar moet veranderen. Dat is het probleem dat de heer Boorsma heeft gesignaleerd. En een tweede nadeel van het amendement dat in de Tweede Kamer is aangenomen en dat ik hier als onderdeel van het wetsvoorstel verdedig, is dat er halverwege toch weer een inkomenstoets nodig is, die traditioneel één keer per jaar, in november plaatsvindt. Dat geeft dus wat extra uitvoeringskosten.

De heer Boorsma heeft ook gesproken over de inkomstenderving bij de huisartsen. Die hebben dit inderdaad gesignaleerd en het is ook logisch. Het probleem is alleen zoals met zovele problemen die op mijn tafel terechtkomen, dat een deel gedupeerd wordt en dat reparatie op een zodanige manier dat het probleem precies wordt opgelost op de plek waar het ontstaan is, altijd heel moeilijk te verzinnen is. Er zal 35 mln. minder aan huisartsenhonoraria worden uitgegeven. Ik ga er nu even van uit dat dit getal correct is, maar ik moet erbij zeggen dat wij het nog aan het narekenen zijn, want ook de studenten-move heeft nog een effect. Maar in ieder geval blijft er een bepaald bedrag als het ware onbesteed en je zou kunnen zeggen dat er daardoor een zekere financiële ruimte ontstaat binnen het macrobudget voor huisartsenzorg. En waarom zou je die niet gebruiken om de zaak te repareren? Maar het probleem is niet evenredig over de huisartsen verdeeld. Je kunt je voorstellen dat een huisarts in een bepaalde wijk in een grote stad zeer veel ziekenfondspatiënten en bijna geen particuliere patiënten heeft, zodat hij op dit punt eigenlijk geen schade lijdt. En een ander kan een praktijk hebben met heel veel particuliere patiënten, zodat die het inderdaad in zijn inkomen zal merken. Het verhogen van de ouderentoeslag voor het ziekenfondsabonnement is wel een zekere oplossing, maar daar profiteren dus ook degenen van die dit probleem niet ervaren. Dat is dus allemaal niet zo eenvoudig en wat de huisartsen nog niet hebben aangereikt, is een oplossing. Wat wij in ieder geval nu zullen doen, is dat wij het eerst nog even narekenen en dat ik vervolgens met de huisartsen bestuurlijk overleg ga voeren om de analyse op dezelfde manier te definiëren. Vervolgens ben ik best bereid om te kijken of er ook iets aan op te lossen valt.

Ik wil nog even nadrukkelijk stellen dat het probleem niet zou bestaan, als huisartsen niet naast hun ziekenfondspraktijk ook nog een soort vrije onderneming hadden in de zin van een praktijk met particuliere patiënten. Hadden wij bijvoorbeeld al een volledig naar elkaar toegroeien van de tarieven voor ziekenfonds en particulier bereikt, of hadden wij ook voor de particulieren in de huisartsenpraktijk een abonnementstarief, dan zou er niets aan de hand zijn. Het ondernemerschap brengt altijd enige risico's met zich. Meestal ontstaan die door de markt, maar in dit geval, zo zou je kunnen zeggen, door een overheidsmaatregel. Ik vind dan dat de overheid bereid moet zijn om eens met de gedupeerden om de tafel te gaan zitten. Maar ik moet wel in alle eerlijkheid zeggen dat ik nog niet zo snel een elegante oplossing zie.

De heer Hendriks heeft gezegd dat het te lang geduurd heeft en gevraagd waarom men nu nog een halfjaar moet wachten en waarom niet per 1 januari 1997 alles in één keer zou kunnen. Hij heeft al geciteerd wat ik daarover in de Tweede Kamer heb gezegd, zodat ik dat hier verder niet zal herhalen. Ik wil wel nadrukkelijk zeggen dat het niet een centenkwestie is. Het heeft weer alles te maken met het politieke evenwicht. De overstap van de tweede categorie ouderen wilden wij zo dicht mogelijk bij het moment brengen, waarop er ook in de studentenverzekering iets gaat veranderen. Dat is een politiek argument dat wellicht niet door de heer Hendriks wordt gedeeld, maar het is wel het argument dat bij het kabinet speelt.

De heer Hendriks vindt het bedrag van de ƒ 38.300 nog steeds te laag. Per 1 januari 1998 gaat het via wetswijziging op een meer principiële manier veranderen en dan gaat voor de ziekenfondsverzekerden gelden: blijf zitten waar je zit. Dat komt ongeveer overeen met de inkomensgrens van ƒ 38.300. Ik denk dat dit op zich een bevredigend resultaat is, namelijk dat al diegenen die vóór het 65ste jaar ziekenfondsverzekerd zijn, dat ook na die verjaardag kunnen blijven.

Sommigen hadden het nog weer iets anders gewild, maar ik vind dit een zeer redelijke situatie – een situatie waarbij, mijns inziens, mensen niet in grote problemen zullen komen. Er zullen mensen met een inkomen boven ƒ 38.300 zijn, die daar nog wat inkomensachteruitgang van zullen ondervinden, maar wij zijn dan bij een categorie inkomens aangeland, waarvan wij zeggen: dat zij dan zo. Maar wij hebben het voor de mensen die echt problemen hadden, toch goed kunnen repareren.

De heer Dees heeft uitdrukkelijk gevraagd of ik de opvatting deel, dat de twee maatregelen met elkaar samenhangen in politieke zin. Daar wil ik uitdrukkelijk "ja" op zeggen. Het betekent dat ik dat "ja" ook uitspreek namens het kabinet.

Dan vroeg de heer Dees om een garantie en dat ligt natuurlijk altijd weer een slagje moeilijker, maar ook daar kan ik iets op zeggen. Mijn garantie ligt eigenlijk in het feit dat ik uit de Tweede-Kamerbehandeling heel duidelijk heb opgemaakt – daar heb ik ook geen spoor van twijfel over – dat de meerderheid van de Tweede Kamer die maatregel voor de studenten zal steunen. De heer Ritzen zal in het voorjaar de Kamer daarover een maatregel voorleggen.

Wat betreft het probleem van de AbvaKabo-brief merk ik het volgende op. Ik heb net eventjes een blik op die brief kunnen werpen, maar ik moet wel zeggen dat ik de brief als zodanig niet kende. Wij hebben bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel natuurlijk interdepartementaal gewerkt en ook gekeken naar andere regelingen en naar de effecten die het voor verschillende groepen zou hebben. Het is buitengewoon vervelend, als er voor de ZVO-verzekerden – die kennelijk ook na hun pensioen in die regeling kunnen blijven – inkomenseffecten zouden gaan optreden zoals geschetst door de heer Dees en ook door mevrouw Schoondergang. Die ZVO-uitkering is altijd bedoeld geweest om particulier verzekerde ambtenaren in een gelijke positie te brengen met ziekenfondsverzekerde werknemers. Ziekenfondsverzekerde werknemers kregen van oorsprong altijd de helft van de premie via de werkgever vergoed. Dat de ZVO-regeling in specifieke gevallen zo blijkt uit te pakken dat er netto kennelijk meer wordt vergoed dan 50% van de particuliere premie, wil ik niet ontkennen. Het gaat inderdaad om heel incidentele gevallen. Onlangs is mij een enkel geval onder ogen gebracht. Toch meen ik te kunnen zeggen dat het over het algemeen niet het geval is. Gezien de oorspronkelijke bedoeling van de ZVO-regeling moet ik toch concluderen dat er weinig aan te doen is, als het inderdaad om enkele individuele gevallen gaat. Ik wil wel nog eens kijken naar het aantal mensen. Ik meen dat er zowel door de heer Dees als door mevrouw Schoondergang constructieve gedachten zijn aangereikt. Misschien is het mogelijk dat met de verzekeraar wordt afgesproken dat het probleem al dan niet met terugwerkende kracht – als dat niet kan, zou het een probleem van een jaar zijn – per 1 januari 1998 wordt hersteld voor deze personen. Ik zeg gaarne toe dat wij het probleem in zijn omvang goed zullen inventariseren en dat ik mijn best zal doen om een oplossing te verzinnen.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Is het niet handiger voor de minister dat zij nu enige tijd neemt om die brief nauwkeuriger te bekijken? Zij heeft net gezegd dat het zich incidenteel voordoet, maar uit de brief blijkt dat dit niet het geval is. Als zij er iets meer tijd voor heeft, kunnen wij in tweede termijn misschien beter ingaan op haar suggestie. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat het voor die mensen juist belangrijk is om het nu al te horen. Als zij gedwongen in het ziekenfonds gaan, vervalt hun particuliere verzekering. Hoe moet je daar dan in terugkomen?

De heer Dees (VVD):

Voorzitter! Ik ben de minister er erkentelijk voor dat zij in de richting van de Eerste Kamer een soort inspanningsverplichting is aangegaan. Zij heeft aangegeven dat zij het probleem eerst zal onderzoeken: is het incidenteel of echt structureel en gaat het om grote groepen? Mijn fractie kan instemmen met de wijze waarop zij dat uitdrukte. Zeker als het structureel om een grote groep gaat, zal er iets moeten gebeuren. Je kunt een wettelijke regeling niet aanpassen op een enkel incidenteel geval.

Er zijn wat alternatieven aan de orde geweest. Een alternatief is misschien ook dat ZVO via een opslag voor de betrokkenen het probleem kan oplossen voor een jaar. Zo zijn er verschillende varianten. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij aan de minister de toezegging vragen om ons bijvoorbeeld voor het einde van het kalenderjaar of begin volgend jaar per brief te informeren over de afloop van de studie naar de verschillende mogelijkheden die hier zijn aangereikt en misschien nog op het departement zullen worden aangereikt.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Het is niet mijn bedoeling om deze regeling aan te passen. Ik heb juist gevraagd of die mensen die nu onvrijwillig het ziekenfonds ingaan na een jaar weer de mogelijkheid krijgen om eruit te gaan. Als het incidentele gevallen zijn, lijkt het mij nog gemakkelijker om dat toe te zeggen.

Minister Borst-Eilers:

Toch ontstaat in het tweede geval een situatie dat iemand ziekenfondsverzekerd is en per 1 januari 1998 volgens de dan geldende regels ziekenfondsverzekerd blijft. Als het om meer dan enkele gevallen gaat – dat neem ik direct van mevrouw Schoondergang aan – dan moeten wij voor 1 januari een gesprek hebben met ZVO, zodanig dat men voor 1 januari zijn verzekerden kan informeren over het probleem en de oplossing.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Er wordt mij net ingefluisterd dat ZVO ook een overheidsregeling is en dat het heel gemakkelijk is te regelen dat die dat vergoedt. Ik heb ook nog een probleem met de mensen die niet onder de ZVO-regeling vallen. De brief die wij vorige week kregen, ging er juist over dat die mensen ook in een onrechtvaardige situatie terechtkomen. Ik heb gepoogd om beide gevallen te verenigen in het voorstel dat ik heb gedaan.

Minister Borst-Eilers:

Gaat het bij die tweede groep ook om een structureel probleem? Ik begrijp dat de ZVO-verzekerden een flinke categorie vormen. Ik hoorde net iets over een brief van één afzender die het probleem signaleerde, maar voor wie het juist weer niet gold, zo begreep ik.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Neen, het gold wel degelijk voor degene die deze brief heeft ingezonden. Het had iets te maken met de inkomensverdeling. Ik zie dat de heer Boorsma die brief bij de hand heeft. Als de minister hier nu even wat tijd voor neemt, kan dit misschien nog geregeld worden.

De voorzitter:

Ik wil voorstellen dat de minister eerst haar antwoord afmaakt. Na de tweede termijn van de Kamer kan de minister altijd nog zeggen dat zij even tijd nodig heeft voor de voorbereiding van haar antwoord in tweede termijn.

De heer Boorsma (CDA):

Voorzitter! Voor het begrip van de minister wil ik nog kort het volgende zeggen. De brief die wij al een week geleden hebben binnengekregen, is een brief van een oud-ambtenaar die zegt dat hij inderdaad de vruchten plukt van de ZVO-regeling. Die was al bekend.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! Ik denk nog steeds dat wij in de eerste plaats een onderscheid moeten maken tussen twee mogelijkheden, namelijk een nadelig effect voor enkele mensen en een nadelig effect voor een grote groep. Iedere maatregel kan incidenteel nadelige gevolgen hebben voor enkele mensen. Ik denk dat dat niet te repareren valt. Het kan echter ook om een grote groep gaan, bijvoorbeeld een aanzienlijk aantal van die ZVO-gerechtigden. Ik heb al toegezegd dat ik met ZVO een gesprek zal aangaan – wij hebben daar nog wel enkele dagen voor – om dit te analyseren en naar een mogelijke oplossing te zoeken. Ik heb begrepen dat die oplossing van twee kanten kan komen, namelijk van de kant van de ziekenfondsverzekering en van de kant van ZVO zelf, omdat het een overheidsregeling is. Verder ben ik natuurlijk graag bereid om die brief te lezen. Ik kan nu echter al zeggen dat ik niet meteen ter plekke met een oplossing kan komen, omdat ik daarvoor het al genoemde overleg zal moeten voeren.

Voorzover er problemen ontstaan met het per 1 januari 1997 geldende inkomensbegrip, wil ik erop wijzen dat wij voornemens zijn om het inkomensbegrip per 1 januari 1998 aan te scherpen. Er kunnen dan ook andere inkomensbestanddelen meegenomen worden. Ook zaken die te maken hebben met de dubbeltoets, kunnen volgens mij in dezelfde context aan de orde komen. Ik wil in de loop van 1997 – ik zeg erbij dat ik dit graag tijdig wil doen – een voorstel terzake bij de Kamer indienen. In dat kader kunnen dan ongewenste effecten van de gehanteerde inkomensbegrippen besproken worden. Op dat moment is er namelijk ruimte om hier eventueel wijzigingen in aan te brengen.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ik begrijp dat zij enigszins in verlegenheid is gebracht, doordat er zo'n probleem op tafel is gelegd. Ik kan het haar eigenlijk niet kwalijk nemen dat zij daar niet goed op kan reageren. Ik denk dat niemand dat zou kunnen, want het vergt toch wel nadere studie. Ook al had het probleem vorige week al bekend kunnen zijn via een enkele brief – deze is misschien niet bij de minister, maar wel bij ons binnengekomen – ik denk dat het erg gevaarlijk is om de minister nu op te roepen om nog wat goeds te doen voor een bepaalde groep die bij aanvaarding van deze wet in de problemen komt. Het gaat dan om de mensen die profiteren van een ZVO-regeling. Ook al gunnen wij die mensen al het goede, ik zou het onredelijk vinden, als wij niet tegelijkertijd iets zouden kunnen verzinnen voor andere groepen die wellicht in dezelfde inkomensomstandigheden verkeren.

Ik wijs in dit verband op de derde categorie mensen die ik noemde. Zij moeten na aanvaarding van deze wet uit het ziekenfonds en zouden daar met ingang van 1 juli vervolgens weer in moeten. Ook die mensen hebben te maken met extra lasten, in elk geval gedurende een halfjaar en misschien wel gedurende een heel jaar. En daar wordt ter plekke niet iets voor verzonnen. Als wij dit aan de hand van een brief niet oppakken, maar aan de hand van een fax wel, dan denk ik dat dit kan leiden tot een zekere willekeur. Dat vind ik toch wat hachelijk. Ik meen dat wij het karakter van dit huis als chambre de réflexion geweld aandoen als wij nu ter plekke wat gaan verzinnen.

De heer Dees (VVD):

Met de laatste zin die u uitsprak, ben ik het overigens eens, maar met de zinnen ervoor niet. Als de brief van de AbvaKabo klopt, gaat het om een grote groep voor wie het tot in lengte van jaren een rechtsongelijkheid betekent. Vergeleken met de categorie van nu is er dan sprake van een enorme disproportionaliteit. Materieel is er dus wel degelijk een groot verschil. Ik deel overigens uw opvatting dat het in een chambre de réflexion niet past om aan de hand van een brief die op het laatste moment binnenkomt, ineens op een spoedeisende manier de wetgeving te veranderen. Ik vind wel dat wij de minister moeten houden aan de toezegging die zij heeft gedaan, dat zij het dossier bestudeert en dat wij nader zullen horen of hier sprake is van een groot probleem en welke oplossing zal worden gekozen.

De heer Boorsma (CDA):

Ik ben het met dat laatste volledig eens. Ik dank de minister ook voor haar toezegging. Met het eerste wat de heer Dees zegt, ben ik het niet eens. Als hij één witte zwaan ziet, weet hij dat niet alle zwanen zwart zijn. Als hij een brief krijgt van een persoon die valt onder zo'n ZVO-regeling, kan hij vermoeden dat honderden in een soortgelijke situatie verkeren.

Ik heb de minister gevraagd of het voor de mensen die er nu "uitgeduwd" worden mogelijk is om een particuliere polis aan te gaan voor een halfjaar. Als dat namelijk niet mogelijk is, zouden deze mensen dus een particuliere polis moeten afsluiten voor een heel jaar en zullen ze vervolgens ook nog eens met ingang van 1 juli van het volgend jaar verplicht verzekerd zijn in het ziekenfonds zodat ze gedurende een halfjaar dubbel verzekerd zijn. Dat kan toch ook niet de bedoeling zijn? De minister is op dat wat technische probleem dat toch honderden en wellicht wel duizenden raakt, niet ingegaan.

De minister heeft gezegd dat zij het CPZ-voorstel nog niet heeft kunnen bestuderen. Misschien is het haar niet met voldoende aandacht onder ogen gebracht. Wij hebben het hier wel ontvangen. In Het Financieele Dagblad stond er een artikel over in, maar ik kan mij voorstellen dat de minister niet overal op kan reageren. Ik zou haar willen vragen om schriftelijk haar mening te geven over genoemd voorstel. De vorige week hebben wij bij de financiële beschouwingen onze waardering uitgesproken voor de kabinetsbenadering van het AOW-probleem. Eigenlijk wordt er in het artikel van Heeres en in het CPZ-plan een link gelegd met de kabinetsbenadering van het AOW-probleem. Zonder te zeggen dat de CDA-fractie het steunt – daarvoor heb ik het ook nog niet genoeg kunnen bestuderen – oogt het voorstel wel sympathiek.

Mijnheer de voorzitter! De minister heeft gezegd dat huisartsen ondernemers zijn en dat ze te maken hebben met risico's. Ze zei vervolgens dat die risico's vooral afkomstig zijn van de markt. Het is natuurlijk vaker vertoont dat burgers en ondernemers te maken krijgen met nadelige consequenties van wetswijziging. Dat is een risico dat een ondernemer ook loopt. Niettemin vond ik de reactie van de minister heel plezierig. Zij wil graag met de betrokken partijen om de tafel gaan zitten om te zien wat aan het probleem gedaan kan worden. Ik zat meteen al driftig te noteren dat het ligt aan het tarief dat men hanteert, het abonnementstarief dan wel het verrichtingentarief. Ik meen dat er in dezen een gemakkelijke oplossing denkbaar is, ook al vergt die natuurlijk nogal wat. Rekenkundig is de oplossing in ieder geval gemakkelijk. Ik zou de minister willen meegeven om daarop verder te studeren. Ook vanwege de poortwachtersfunctie van de huisarts is al eens voorgesteld om het abonnementstarief voor de ziekenfondsverzekerden te laten vervallen en om veeleer de specialisten het abonnementstarief te laten toepassen en de huisartsen het verrichtingentarief. Op die manier zou het probleem opgelost kunnen zijn. Ik begrijp overigens dat de minister dit niet op korte termijn kan regelen. Maar in die richting zou ik het wel zoeken.

De heer Hendriks:

Mijnheer de voorzitter! Het toelaten van 200.000 personen tot het ziekenfonds stuitte op politieke problemen in de coalitie. Daarom moet een politiek evenwichtige oplossing worden gevonden. Die is nu kennelijk gevonden. Het schijnt dat in de ministerraad een balans terzake is gevonden, een instrument dat volgens dit kabinet heel efficiënt is en dat de doelmatigheid en het politiek evenwicht kan bevorderen. Voorzitter! Het spijt mij maar die doelmatigheid ontgaat mij. Bij mij blijft de indruk bestaan dat het gewoon om geld gaat.

Ik heb zojuist de brief van de AbvaKabo ontvangen over de effecten van de eventuele wijziging op de ZVO-regeling. De desbetreffende groep gepensioneerden – waarvan ik toevallig onderdeel uitmaak – dient uiteraard met grote zorg te worden behandeld. Het verzoek om een terugkeermogelijkheid in te bouwen voor gedupeerde ZVO'ers beveel ik zeer in de aandacht van de minister aan. Ik ben haar overigens dankbaar dat zij al toezeggingen op dit punt heeft gedaan.

Voor de toelating tot het ziekenfonds wordt per 1 juli aanstaande een inkomensgrens van ƒ 38.300 gehanteerd. De minister acht deze grens "redelijk". In eerste termijn heb ik gesproken over het rapport van de Ziekenfondsraad. Ik ben bang dat wij achteraf tot de ontdekking zullen komen dat wij om redenen van rechtvaardigheid weer tot reparatie moeten overgaan. Dit maakt het allemaal nogal kruideniersachtig. Maar ja, dit effect valt nu eenmaal buiten deze kabinetsperiode.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! De minister heeft een onderzoek toegezegd inzake de inkomens van partners van ziekenfondsverzekerden. Een heldere definitie van het begrip "inkomen" moet uitkomst bieden. Ik ga hier verder niet op in. Ik ga ervan uit dat een en ander tot goede resultaten leidt.

De minister heeft toegezegd, de ZVO-regeling te bezien. Als blijkt dat er sprake is van een structurele weeffout, zal zij maatregelen nemen. Ik veronderstel dat de minister in overleg zal treden met de uitvoeringsorganisatie en dat een en ander snel te regelen is. Het lijkt mij gewenst dat de betrokkenen per 1 januari duidelijkheid hebben. Als dat later geregeld moet worden, is dat mosterd na de maaltijd. Het is niet nodig dat er een voordeel voor de ZVO ontstaat.

Voorzitter! Wij hebben op dit spreekgestoelte al meerdere malen ons ongenoegen geuit over het doorslaan naar de vrije markt. Het heen en weer schuiven van mensen door politieke beslissingen is niet meer uit te leggen. En zelfs al was dat wel mogelijk, het is zeer ongewenst.

Voorzitter! Dit doet mij denken aan de commotie rond Sport7. Er moet ineens iets nieuws gebeuren, maar dat loopt dan naderhand stuk. Ik hoop dat deze wet niet stuk loopt, maar dat zij goed gerepareerd wordt.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! Alle sprekers zijn ingegaan op de ZVO-regeling. Ik zeg nog eens met nadruk dat ik onderscheid maak tussen problemen die gedurende een jaar bij sommige verzekerden kunnen optreden – reparatie daarvan is eigenlijk niet mogelijk – en structurele problemen, dat wil zeggen mensen die er door deze maatregel de rest van hun leven in inkomen op achteruitgaan. Structurele problemen – ik vermoed dat wellicht een groep ZVO-verzekerden daarmee te maken heeft – verdienen de aandacht. Daarvoor moet, zo mogelijk, een oplossing worden gevonden. Ik herhaal mijn toezegging dat ik daarover met de ZVO zal spreken. In ieder geval zal er voor 1 januari 1997 – wellicht via de ZVO – een bericht aan de verzekerden worden gezonden. Het is goed dat men in januari zekerheid heeft over de ziekenfondsverzekering, waarvoor een bepaalde premie wordt betaald. Men moet dan ook weten of dit zo blijft of dat er in de toekomst iets aan gedaan wordt.

De heer Boorsma heeft gevraagd of een particuliere polis voor een halfjaar afgesloten kan worden. Dat kan niet. In de Ziekenfondswet is de regeling opgenomen dat, als iemand tussentijds in een kalenderjaar de particuliere verzekering verlaat omdat hij verplicht ziekenfondsverzekerd wordt, de premie terugbetaald wordt door de particuliere ziektekostenverzekeraars.

Het voorstel van de heer Heeres – de heer Boorsma zei dat dit in het Financieele Dagblad van augustus had gestaan – herinner ik mij. Een uitgewerkt voorstel heeft mij niet bereikt. Ik zeg graag toe, daar nog eens naar te kijken en om daarop schriftelijk te reageren. Ik weet dat ik er een zeker bezwaar tegen had, maar ik kan dat helaas niet meer reproduceren.

Wat de huisartsen betreft, heb ik niet toegezegd dat ik dat inkomenseffect kon en zou repareren. Ik heb toegezegd dat ik het zal analyseren en met de huisartsen zal bespreken. Dat het probleem uit de wereld zou zijn, als huisartsen voor iedereen hetzij een abonnementstarief hetzij een verrichtingentarief zouden rekenen, ben ik theoretisch wel met de heer Boorsma eens, maar dit soort bewegingen, welke kant dan ook op, zijn meer iets voor een volgende kabinetsformatie. Ik zie in deze periode geen mogelijkheid om dat soort fundamentele herzieningen van het verzekeringsstelsel alsnog in te voeren.

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw Schoondergang heeft een in mijn ogen niet zo gelukkige vergelijking gemaakt, namelijk met Sport7. Ik heb niet gezegd dat wij iets nieuws gaan doen. Ik heb gezegd dat wij een oude situatie herstellen, namelijk dat als men ziekenfondsverzekerd was, men dat ook na zijn 65ste mag blijven. Die vergelijking werp ik dan ook maar van mij.

Mijnheer de voorzitter! Ik denk dat het de laatste keer is dat ik dit kalenderjaar in uw huis ben. Ik wens u allen vanaf deze plaats goede kerstdagen en een voorspoedig nieuwjaar.

De voorzitter:

Ik dank u, ook namens de Kamer, voor deze wens.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven