Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en het fiscale strafrecht (23470).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Ik begin met de vraag van de heer Stevens, waarom de minister van Justitie niet aanwezig is. Het antwoord is kort en eenvoudig: zij is niet uitgenodigd. Niettemin heb ik kennisgenomen van zijn verzoek om met de minister van Justitie van gedachten te wisselen over de strafrechtelijke aspecten van het wetsvoorstel, welk verzoek ik aan haar zal overbrengen.

Ik dank de leden voor de uitgesproken waardering, ook aan het adres van mijn medewerkers. Zij zitten mee te luisteren, zodat ik die dank niet hoef over te brengen; zij hebben daarvan reeds kennisgenomen.

Ik heb met buitengewoon veel belangstelling de betogen, gekenmerkt door verschillende toonzettingen, aangehoord. Ik heb daar twee heel belangrijke punten uitgehaald, namelijk – ze waren te verwachten – de boete-inspecteur en de boete bij primitieve aanslag. Ik zal heel kort ingaan op de achtergronden van het wetsvoorstel, en daarna op de genoemde twee belangrijke punten, die door alle sprekers aan de orde zijn gesteld.

Alle sprekers hebben al gememoreerd dat het wetsvoorstel een lange voorgeschiedenis kent, die teruggaat naar het parlementair jaar 1982-1983. Het begon allemaal met de motie van het lid De Grave c.s. Het waren de heren De Grave, Kombrink, Couprie en Engwirda die in een uitgebreide commissievergadering van 30 mei 1983 vroegen om een boete bij primitieve aanslagregeling. Uit de stukken die ik erbij heb gepakt, wilde ik met name opmaken, wat de indiener van de motie toen bewoog. Het is leuk om eens te horen, ook voor de heer Rensema, wat het toenmalige lid van de VVD-fractie op 30 mei 1983 zei: "In beginsel acht de fractie van de VVD de invoering van een boete bij onjuiste of onvolledige aangifte een goede zaak. Het wagen van een gokje, waarbij erop wordt gespeculeerd dat de zogenaamde stoelcontrole wegens gebrek aan tijd niet al te diepgaand kan zijn, dient tegengegaan te worden." Nu komt het – dat zal de heer Rensema meer aanspreken –: "Anderzijds dient de goedwillende belastingplichtige, na in de slangenkuil van ons belastingstelsel een misstap te hebben gezet, niet onmiddellijk met het vlammende zwaard van de fiscus te worden geconfronteerd. De zo uiterst wezenlijke goede relatie tussen de burger en de fiscus wordt hierdoor bepaald niet bevorderd. In ieder geval dient de boete slechts in geval van opzet of grove schuld van de belastingplichtige te worden opgelegd." Kortom, het is uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest van de indiener om de goedwillende belastingplichtigen te treffen.

Vervolgens is er een optocht van commissies en adviseurs geweest. Ik wijs op de twee rapporten van prof. Simons, het advies van de Hoge Raad, de hoorzitting in de Tweede Kamer, het rapport van de commissie-Van Slooten, een omvangrijk pakket aan witte stukken, een nog omvangrijker pakket literatuur, en tot slot de aanbevelingen van de werkgroep rechtsbescherming van de professoren Geppaart en Flinterman. De heer Stevens merkte terecht op, dat ik mijn aarzeling zelf heb uitgesproken. Ik ben inderdaad niet van plan om van mijn hart een moordkuil te maken, ook niet als ik een wetsvoorstel moet verdedigen. Ik heb gewoon eerlijk gezegd dat ik als kamerlid – de leden kunnen dat nalezen in de stukken – mijn aarzelingen had over dat instituut. Ik had als kamerlid geen aarzelingen over de boete bij primitieve aanslag, mits met voldoende waarborgen omkleed en toegespitst op zwendelaars, om het huiselijk te zeggen, wat overigens geen term is die we ergens in een wetboek moeten vastleggen. Tegelijkertijd heb ik mijn aarzeling uitgesproken over de introductie van de boete-inspecteur. Niettemin heb ik mij toch door de goede argumenten van de advisering laten overtuigen. Dit heeft ertoe geleid dat het wetsvoorstel zonder stemming in de Tweede Kamer is aangenomen.

Dit is gebeurd mede in het licht van andere wetsvoorstellen die een verbetering behelzen van de rechtsbescherming van belastingplichtigen. Er is een verruiming van de mogelijkheden van bezwaar en beroep aangekondigd. Tegelijkertijd is er sprake van een verbeterde fiscale rechtsbescherming in het wetsvoorstel herziening fiscaal procesrecht, onder andere door invoering van een vorm van kort geding.

Er is gevraagd of dit wetsvoorstel niet leidt tot een verslechtering van de rechtspositie van de belastingplichtige. Voorzitter! Dat is met nadruk niet de bedoeling. Als de aangekondigde wetsvoorstellen op het punt van de rechtsbescherming worden aangenomen, kan na deze kabinetsperiode worden geconstateerd dat de positie van de belastingplichtige sterk is verbeterd.

Het curieuze is nu dat met de invoering van het fenomeen "boete-inspecteur" wordt beoogd, bij te dragen aan de verbeterde rechtsbescherming. Uit de betogen van de woordvoerders is mij duidelijk geworden dat ik het tegendeel heb bereikt. Ik wijs vooral op de inbreng van de heer Rensema. Voorzitter! Dit kan niet de bedoeling zijn. De achtergronden van het wetsvoorstel zijn de uniformering van het beleid en de verbetering van de positie van de belastingplichtige in geval van boete.

Er is weinig aandacht geschonken aan het streven om met dit wetsvoorstel waarborgen te scheppen in het kader van de verdragen inzake de mensenrechten. Ik noem de EVRM en het BUPO-verdrag. Het is ook de bedoeling om verouderde wetgeving te moderniseren, dus aan te passen aan de Europese ontwikkeling.

Ik geef direct toe dat de Europese ontwikkeling niet uitgekristalliseerd is. De heren Stevens en Rensema hebben hierover gesproken. Tevens is in dit verband gewezen op een komend arrest. Ik erken dat. Het is niet te voorspellen in welke richting de ontwikkelingen zullen gaan. Uit bepaalde arresten is echter wel af te leiden welke weg men op wil.

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd, een aantal waarborgen te scheppen. Ik noem het zwijgrecht, het recht op bijstand van een tolk en het uitgangspunt dat iemand voor onschuldig wordt gehouden tot het tegendeel is bewezen. Kortom, het wetsvoorstel omvat meer dan uitsluitend de introductie van de boete-inspecteur en van de boete bij primitieve aanslag. De woordvoerders hebben echter sterk de nadruk op deze twee pijnpunten gelegd.

De heer Rensema heeft treffend en beeldend beschreven wat Nederland te wachten staat als de boete bij primitieve aanslag wordt ingevoerd. Ik dacht: als dat waar was, zou ik het voorstel niet eens durven verdedigen! Miljoenen belastingplichtigen zouden niet meer durven slapen omdat het bekende zwaard van Damocles hen boven het hoofd zou hangen, dit keer in de vorm van een boete van de fiscus. Ik zou dat niet op mijn geweten willen hebben. Toen ik het betoog van de heer Rensema aanhoorde, dacht ik: dat kan ik toch niet bedoeld hebben! Nee, ik heb dat uitdrukkelijk niet bedoeld. Dat is niet de bedoeling van de introductie van boete bij primitieve aanslag.

Huiselijk gezegd gaat het erom voor de fiscus de mogelijkheid te creëren, ook bij de primitieve aanslag een boete op te leggen. Het gaat niet om een vergissing. Het gaat er uitdrukkelijk om, zoals ik het huiselijk aanduid, zwendelaars lik op stuk te geven. Het gaat niet om interpretatiekwesties, om eenvoudige vergissingen of om het corrigeren van fouten. In dat geval zou de heer Rensema gelijk hebben en zou de problematiek ontstaan die hij zo beeldend heeft beschreven, namelijk dat belastingplichtigen bevend afwachten of zij al dan niet gecorrigeerd worden.

Ik zeg nogmaals dat dit uitdrukkelijk niet de bedoeling is. Dat beeld moet worden weggenomen. Het is ook niet het beeld dat de indiener voor ogen had bij het indienen van zijn motie. Hij geeft heel duidelijk aan op welke wijze invulling moet worden gegeven aan de mogelijkheid voor de fiscus, bij de primitieve aanslag een boete op te leggen. Als dat onvoldoende tot uitdrukking is gebracht, is er voor mij werk aan de winkel, dat wel duidelijk te maken. Als de wettekst niet duidelijk is, houd ik mij aanbevolen voor suggesties vanuit dit huis.

De woordvoerder van D66 heeft als suggestie de ondergrens genoemd. Een andere suggestie is een andere omschrijving. De boodschap is duidelijk. In het kader van het beleid gericht op het bestrijden van fraude en oneigenlijk gebruik is het gewenst, ook bij primitieve aanslag de mogelijkheid te hebben een boete op te leggen. Er moeten waarborgen gecreëerd worden dat die boete alleen opgelegd wordt als er sprake is van opzet of van zwendel. Deze regeling mag niet de goedwillende belastingplichtige treffen die een keer een fout maakt, die zich vergist of in het geval van een interpretatiekwestie. Ik ben dat eens met iedereen die hier vandaag gesproken heeft. Je moet dus zoeken naar mogelijkheden om die waarborgen vast te leggen.

Ik begrijp uit het betoog van de heer Rensema dat een dergelijke regelgeving niet behoeft te stuiten op bezwaren van zijn kant. Ik proef bij hem met name de vrees dat het instrument van de boete bij primitieve aanslag ertoe zou kunnen leiden dat de modale belastingplichtige hierdoor getroffen zou kunnen worden bij eenvoudige vergissingen dan wel interpretatiekwesties.

De heer Stevens had ook wat bezwaren tegen de boete bij primitieve aanslag. Ik kan mij echter niet voorstellen dat een boete bij primitieve aanslag die met voldoende waarborgen omkleed is op bezwaren van zijn fractie zou stuiten. Als dat wel het geval is, moet hij het nu zeggen. Uit de verschillende betogen die ik heb mogen voeren, heb ik begrepen dat ook zijn fractie er een voorstander van is dat echte fraude of zwendel, gewoon wordt aangepakt. Als de mogelijkheid wordt gecreëerd van een boete bij primitieve aanslag kan ik mij niet voorstellen dat de CDA-fractie, gezien haar opstelling in het verleden en in de Tweede Kamer, daartegen zou kunnen zijn. Ik heb uit zijn betoog begrepen dat het hem meer ging om het scheppen van voldoende waarborgen dat dit instrument uitsluitend gebruikt wordt voor de doelstelling waarvoor het gecreëerd wordt. Als ik zijn betoog zo mag opvatten, ben ik niet eens ongelukkig met zijn betoog.

Voorzitter! Het andere grote punt wordt gevormd door de boete-inspecteur. Ik heb met meer dan geboeide belangstelling geluisterd naar het betoog van de heer Rensema. Ik luister en maak aantekeningen, omdat mij dan dingen te binnen schieten. Ik heb naar aanleiding van zijn betoog opgeschreven dat de boete-inspecteur er uiteindelijk uitkomt als een soort griezelbeer. Ik heb opgeschreven: griezelbeer, verschrikkingen en afschrikwekkende werking van de man. Bovendien was het ook nog buitengewoon vreselijk als je boete-inspecteur genoemd werd.

Voorzitter! Ik kan mij daar wat bij voorstellen. Dat geldt niet voor die griezelbeer, want dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest. Ik heb aangegeven en het blijkt ook uit de adviezen dat de boete-inspecteur in samenhang met de boete bij primitieve aanslag juist gecreëerd is als een soort waarborg. Gewaarborgd wordt dat er een functionaris zit met een prima kennis van zaken van het boeterecht. Hij zorgt mede voor een uniform beleid op dat punt, waar de belastingplichtige feitelijk gesproken "z'n voordeel" mee zou kunnen doen.

Ik begrijp echter uit het betoog van de heer Rensema en andere sprekers dat de boete-inspecteur averechts werkt. De aanstelling van een boete-inspecteur leidt tot bureaucratie, tot het sjouwen met dossiers en tot een verstarring, een verslechtering van de relatie tussen de belastingplichtige enerzijds en de fiscus anderzijds. Daar is die niet voor bedoeld. Als een dergelijke boete-inspecteur hier al die visie of dat beeld oproept! Dat zou ik niet op mijn geweten willen hebben. Als het hier al leeft, dan denk ik bij mezelf: dat is niet de bedoeling, zo is de boete-inspecteur ook niet bedoeld en zo heb ik hem ook niet omschreven.

Uit de schriftelijke voorbereiding en uit de behandeling aan de overkant is gebleken dat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat het gaat om een functionaris, een specialist die pas in beeld komt als er aanleiding voor is. Het is niet zo dat die boete-inspecteur iedere keer als een soort boeman, een soort griezelbeer, op de achtergrond verschijnt en dan toeslaat op die arme belastingplichtige, zoals de heer Rensema dat beeld schetste. Ik dacht bij mezelf: wat hebben wij nu op ons geweten, wat hebben wij nu gecreëerd? In zijn ogen hebben wij een monster gecreëerd. Hij koppelde daaraan een vijftal bezwaren, onder andere bureaucratie en verslechtering van de relatie. Ook de heer Schuyer wees daarop. Moet je zo'n persoon met een dergelijke bevoegdheid wel willen invoeren?

Aan de andere kant proefde ik ook het bezwaar dat de boete-inspecteur niet onafhankelijk genoeg was. Bij mij leeft derhalve de volgende intrigerende vraag. Stel dat die wel volstrekt onafhankelijk was en niet zou vallen onder het hoofd van de eenheid, zou dat dan wel een begaanbare weg zijn? Die vraag leg ik maar eens voor, het is toch een open gedachtewisseling. Als ik op dat punt de betogen van de woordvoerders interpreteer, dan krijg ik de indruk dat de heer Rensema die vraag met "nee" zal beantwoorden. Een aantal van de door hem genoemde bezwaren blijft dan immers toch overeind, zoals de verslechtering van de relatie tussen de belastingplichtige en de fiscus en de bureaucratie op de eenheden. Hij heeft voorts gezegd dat een aantal verworvenheden van het huidige systeem verloren gaat.

De heer Rensema heeft een ruime ervaring op dit terrein. Vanuit zijn praktische benadering kan ik mij er wel wat bij voorstellen, maar ik zou het in iets minder schrille kleuren schetsen. Ik begrijp het wel: als je een betoog moet voeren om een boete-inspecteur weg te krijgen, dan kun je dat het beste doen in schrille kleuren, want dan komt het duidelijker over. Ik heb er dus wel enig begrip voor dat hij op die manier iets afschildert, maar zo ernstig is het natuurlijk niet. Ik kan wel meevoelen met zijn puur pragmatische, praktische aanpak. Die spreekt mij wel aan.

De heer Stevens zegt: ik ben ook wel voor die pragmatische, praktische aanpak, maar er zit toch een spanning. Hij begon zijn betoog met de opmerking dat er een probleem lag. Hij noemde enerzijds de Europese ontwikkeling die op juridisch vlak eisen stelt aan de uitvoering. Daarbij noemde hij de relatie met het strafrecht. Anderzijds is er die pragmatische oud-rechter, die daar toch een aantal aspecten van gezien heeft en ook met de aanslagregeling gewerkt heeft. Die zegt: dat kan wel zo zijn, maar ik heb toch liever een praktische benadering, want het gaat niet slecht. Naar aanleiding van een brief van de heer Feteris heeft de heer Schuyer, kijkend naar het buitenland en naar de studie op het Europese vlak van de universiteit van Rotterdam, aangegeven dat wij het zelfs bepaald goed doen. Ik kan wel zeggen dat wij het niet slecht doen, maar ik heb liever dat wij het op dit terrein goed doen. Dat leidt tot de vraag waarom nu al veranderingen moeten worden aangebracht als je goed uit de voeten kunt met het huidige systeem.

De voorliggende vraag is of er op dit moment een Europese aanleiding is om een dergelijke boete-inspecteur te introduceren. Anders gezegd: dwingen de verdragen en de jurisprudentie ons daartoe? De heer Rensema heeft het antwoord al gegeven, namelijk dat dat niet het geval is. Dat heb ik ook niet gezegd. Hij heeft terecht opgemerkt dat ik niet beargumenteerd heb dat de boete-inspecteur noodzakelijkerwijs uit Europese verdragen of uit jurisprudentie volgt. Nee, in de stukken en aan de overkant heb ik aangegeven dat het een combinatie was van de boete bij de primitieve aanslag en van het creëren van extra waarborgen voor een "voldoende" onafhankelijk persoon die zich bezighoudt met het boetebeleid. Dat heeft, zoals mevrouw Ter Veld heeft opgemerkt, een achtergrond. Wat zie je in de praktijk? Ik hoef het eigenlijk niet te zeggen, want alle sprekers hebben enige ervaring met de praktijk, maar in de huidige situatie is de heffer ook de oplegger van de boete. Door die combinatie van aanslagregelaar en boete-inspecteur probeer je een scheiding te realiseren tussen de heffer en de boeteoplegger. Ook in de rapporten die wij gekregen hebben, is dat de achtergrond geweest. Over het algemeen was het instituut van boete-inspecteur in die adviezen niet omstreden. Ik heb die adviezen, die hieraan ten grondslag liggen, nog eens bekeken en ik heb dit punt voorgelegd aan de Commissie rechtsbescherming. Men heeft het instituut boete-inspecteur als zodanig geaccepteerd in het kader van het scheppen van extra waarborgen. Daar waren geen bezwaren tegen.

Hier worden meer bezwaren geopperd die te maken hebben met organisatie. In gewoon Hollands uitgedrukt: wat haal je je op je hals? Wij hebben nu een systeem waarin met de aanslagregelaar gesproken wordt. De heer Schuyer heeft opgemerkt dat men compromissen kan sluiten. Daar zeg ik uitdrukkelijk bij dat het ook in de voorgestelde situatie mogelijk is om compromissen te sluiten. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de belastingplichtige er in de voorgestelde situatie belang bij heeft als de boete-inspecteur wordt uitgenodigd, bijvoorbeeld bij het sluiten van een compromis. Het sluiten van compromissen komt natuurlijk voor en is in de aanslagregeling, zoals de heer Rensema heeft aangegeven, niet ongebruikelijk. Die situatie is dus denkbaar. Wij willen geen situatie creëren waarin die mogelijkheid uitgesloten is. In het aanslagregelend proces kunnen best de normale compromissen gesloten worden. Dat kan – in antwoord op een vraag van de heer Rensema – natuurlijk ook doorwerken in de uiteindelijke boete, omdat die boete een percentage is. Het is dus niet zo afschrikwekkend als hier geschetst is, alsof het niet meer mogelijk zou zijn om een goed gesprek met de aanslagregelaar te voeren.

Ik kom terug op de compliancegedachte. Bijna alle sprekers hebben gewezen op het op compliance en klantvriendelijkheid gerichte beleid. De heer Rensema heeft het woord "cliënt" gebruikt. Ik spreek tegenwoordig van "belastingplichtige", want heel veel mensen willen niet aangesproken worden als cliënt. Ik gebruik dus liever het neutrale woord "belastingplichtige". Ik kan mij daar wel wat bij voorstellen.

Bij de introductie van de twee bedoelde elementen, de boete-inspecteur en de boete bij primitieve aanslag, denk ik overigens dat het overgrote deel van de belastingplichtigen nooit iets zal merken van de boete-inspecteur. Het overgrote deel van de belastingplichtigen zal, in mijn visie op de boete bij primitieve aanslag, daarmee nooit iets te maken krijgen. Ik heb immers juist aangegeven dat deze boete uitdrukkelijk bedoeld is voor, huiselijk uitgedrukt, de zwendelaar. De boete-inspecteur wordt geïntroduceerd om te komen tot een uniformering van het beleid. Dat is een soort van waarborg voor de belastingplichtige dat hij niet beboet wordt door degene die heft. Ook daar zit natuurlijk wat in. Het is niet zo afschrikwekkend als hier wordt voorgesteld. Er zit ook een andere kant aan deze medaille.

Nu heeft met name de heer Rensema een aantal praktische punten aangeroerd. Die hebben sterk te maken met de gangbare praktijk, zoals die tot op heden is geweest bij de organisaties op de eenheden. Ik geloof dat hij het was die erop wees dat daar net een reorganisatie achter de rug is en dat men dus opnieuw kan beginnen. Daar voel ik niets voor. Ik vind dat het op het ogenblik juist heel goed loopt. Ik heb wat dat betreft buitengewoon veel waardering voor de wijze waarop dit proces zich heeft ontwikkeld. Ik voel er dus niets voor om de hele boel overhoop te halen en met een nieuwe reorganisatie te beginnen. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Dit waren wat algemene opmerkingen over de twee belangrijkste punten die naar voren zijn gebracht.

Ik wil een opmerking maken die van belang is voor het perspectief waarin dit wetsvoorstel moet worden geplaatst. Mevrouw Ter Veld merkte terecht op dat het van belang is dat de fraude hard wordt bestreden en dat daarbij geen onderscheid gemaakt moet worden tussen sociale zekerheid en fiscaliteit. Ik was het hartgrondig eens met haar betoog over "streng zijn". Je moet hier streng zijn en je moet ook aan de andere kant streng zijn. Vanuit die optiek moet het wetsvoorstel ook worden bezien. Vandaar de nadruk, ook onder het vorige kabinet, op een effectief fraudebeleid. De boete bij primitieve aanslag kan daarbij een rol spelen.

Er is gevraagd om een rechtssociologisch onderzoek. Nu ben ik altijd voor onderzoek. Ik vraag mij echter af wat zo'n onderzoek kan bijdragen in het licht van het feit dat de boete bij primitieve aanslag uitdrukkelijk beoogd en bedoeld is voor de zwendelaar. Daar levert onderzoek weinig op, zo kan ik verzekeren. Het zou wat anders zijn als ik in meer algemene zin boetes zou introduceren. Dat doe ik dus niet. Vanuit de achtergrond van de desbetreffende bepaling, de introductie van de boete bij primitieve aanslag, zie ik weinig nuttigs in een onderzoek op dit punt. Het gaat erom dat men bij de boete bij primitieve aanslag gewoon heel snel lik op stuk kan geven. Daar kan een preventieve werking van uitgaan. Zo moet men het ook zien. Dan moet men er wel voor zorgen dat de "lik" uitsluitend uitgedeeld wordt aan die belastingplichtigen die daarvoor in aanmerking komen. Dat ben ik met alle sprekers eens. Daarvoor moeten voldoende waarborgen zijn. Daar vinden de sprekers mij dus aan hun kant.

Voorzitter! Er is een aantal meer specifieke vragen gesteld, waarvan sommige op het vlak van de minister van Justitie liggen, zoals de heer Stevens aangaf. Het gaat daarbij vooral om de raakvlakken met het strafrecht. Ik heb al gezegd dat ik op dat punt met haar contact zal opnemen. De vraag is nu: hoe verder? Ik stel in elk geval het volgende vast en omdat het wetgevingsproces verder moet, verneem ik graag van de sprekers of zij mijn visie dan wel waarneming dan wel conclusie kunnen delen.

Volgens een meerderheid in deze Kamer is het nog maar de vraag of de boete-inspecteur bijdraagt aan het beoogde doel, te weten het scheppen van extra waarborgen voor de belastingplichtige. Ik proef dat een meerderheid vindt dat dit niet het geval is en dat er juist averechtse effecten kunnen optreden. Dat heb ik geproefd in de bijdragen van de heren Stevens, Rensema en Schuyer. De laatstgenoemde vroeg zich af of het wel zo'n goede gedachte is. Aan de andere kant zit ik natuurlijk wel met de Europese ontwikkelingen.

Een meerderheid in de Kamer heeft voorgesteld dat ik het wetsvoorstel aanhoud en heeft een aantal suggesties gedaan. De heer Stevens heeft er zelfs drie gedaan en de heer Schuyer heeft gewezen op de suggestie van de heer Feteris. Zwartwit gesteld komen de suggesties neer op de aanstelling per eenheid van een specialist, die beschikt over voldoende kennis, ook juridische kennis, zoals de heer Stevens zei, van het boetebeleid in algemene zin en in het bijzonder van de Algemene wet bestuursrecht. Zijn meest vergaande voorstel kwam neer op een functionaris die rechtstreeks zou functioneren onder het bestuur van de rijksbelastingen.

Dergelijke gedachten zijn overigens al eerder aan de orde geweest. Het denkmodel om puur in de organisatie van de belastingdienst zelf te kijken, is gehanteerd. Toch is daar niet voor gekozen, en ik herinner mij heel goed waarom niet. Ik heb er namelijk intern met de medewerkers over gediscussieerd. Met het oog op mogelijke ontwikkelingen binnen Europa is er gekozen voor een wettelijke verankering. Ook de buitenwacht zou eraan twijfelen of een dergelijke functionaris door zijn positie wel onafhankelijk genoeg zou zijn; hij ressorteert immers onder het hoofd van de eenheid. De wettelijke basis is juist gecreëerd met het oog op het versterken van die positie. Daarom is niet gekozen voor een organisatiebeschikking; dat is de achtergrond van de keuze voor een wettelijke verankering.

Een aantal leden heeft gewezen op het komende arrest in de procedure-Saunders, die al een poos bij de Europese rechter loopt. Het is moeilijk om de casus van dit arrest hier te bespreken, en dat zal ik ook niet doen. De zaak ligt onder de rechter en ik moet de uitspraak afwachten. De Kamer heeft mij dat ook aanbevolen, want wellicht leidt de uitspraak ertoe dat ik het wetsvoorstel moet bijstellen. Op het gevaar af dat ik mij toch ga bewegen in een aantal aspecten van dat arrest, stel ik dat het mij op dit moment niet voldoende duidelijk is of dat arrest zou moeten leiden tot een aanpassing van het voorstel. Ik vraag mij dat af. Mede vanuit de optiek van het komende arrest en komende wetsvoorstellen met betrekking tot een verbetering van de rechtsbescherming van belastingplichtigen, uitbreiding bezwaar en beroep en herziening fiscaal procesrecht en gezien het feit dat ik zelf in de Tweede Kamer de koppeling heb gelegd en de mogelijkheid in het wetsvoorstel om de inwerkingtreding te regelen bij Koninklijk besluit, kom ik tot de conclusie dat het verstandig is het wetsvoorstel aan te houden. Ik zal in overleg treden met de minister van Justitie. De verwachting is, dat het arrest nog dit jaar zal komen. Daarna zal ik mij tot de Kamer wenden. Ik zal ook de suggesties en opmerkingen over de praktische uitwerking in de organisatie bekijken. Voor de boete bij primitieve aanslag is hier een meerderheid te vinden, mits met voldoende waarborgen omkleed. Ik concludeer dat op basis van de inbreng van verschillende fracties. Het is natuurlijk mede afhankelijk van de uitwerking.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik neem aan, dat de staatssecretaris ook teruggaat naar de boezem van het kabinet. Wij hebben het geluk, dat de staatssecretaris van Sociale Zaken De Grave heet; het contact is derhalve gemakkelijk te leggen. Ik verwacht van de staatssecretaris, dat het probleem dat hier aan de orde is en ook speelt bij de socialezekerheidswetgeving wordt besproken. Als wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel moeten worden aangebracht, dan dienen die ook te worden bekeken in het kader van de socialezekerheidswetgeving. Het recht om te zwijgen of te spreken is overigens niet afhankelijk van de vraag of er een boete-inspecteur is. Ook als het door één aanslagregelende inspecteur aan de orde komt, doet zich precies hetzelfde probleem voor. Ik verwacht vanuit het kabinet ook een reactie op het terrein van de socialezekerheidswetgeving.

Ik geef mijn collega's in dit debat – vaak andere woordvoerders dan bij de sociale zekerheid – het dringende advies om de wetgeving rondom de sociale zekerheid op het punt van boete goed door te lezen. In deze discussie speelt sterk de bescherming van de burger. Ik begrijp niet waarom dit zo weinig weerklank heeft gevonden, nadat dit door mevrouw Jaarsma zo expliciet naar voren is gebracht. Ik verwacht niet eens, dat men zal spreken over de goede relatie van de sociale dienst met de uitkeringsgerechtigden of cliënten, zo men wil.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Het spreekt vanzelf, dat wat speelt op het terrein van de rechtsbescherming, evenzeer van toepassing is op de rechtsbescherming in de sociale zekerheid.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft voorgesteld om de beraadslaging thans niet voort te zetten. Ik stel voor, aan dat verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven