Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen katholieke instellingen veel langer moeten wachten op een schadevergoeding dan voorzien (ingezonden 2 maart 2012).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 26 maart 2012) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1890.

Vraag 1

Kent u het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen katholieke instellingen veel langer moeten wachten op een schadevergoeding dan voorzien?1

Herinnert u zich de vragen over het aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Is het waar dat de compensatiecommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK slachtoffers half december 2011 heeft toegezegd om binnen zes weken, maar uiterlijk begin februari, uitsluitsel te geven en dat vorige week pas de aanvragers van een vertraging op de hoogte zijn gesteld?

Deelt u de mening dat met bovenbeschreven gang van zaken het belang van eendrachtig handelen binnen de Rooms-Katholieke Kerk om nu en in de toekomst samen met de slachtoffers door erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg bij te dragen aan herstel van het aangedane leed, zoals verwoord in de eerste aanbeveling van de commissie-Deetman, in het geding is gekomen en daarmee naar onvoldoende wordt opgevolgd door de Rooms-Katholieke Kerk? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2 en 3

Blijkens informatie van het onafhankelijke Meldpunt Seksueel Misbruik RKK is eind februari aan de eerste 47 aanvragers van compensatie bericht dat de behandeling van hun aanvragen meer tijd in beslag heeft genomen dan de Compensatie Commissie aanvankelijk heeft aangenomen. De voorzitter van de Compensatie Commissie heeft aangegeven dat de vertraging zeer wordt betreurd, maar een zorgvuldige beoordeling meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en dat de Compensatie Commissie haar uiterste best doet alle aanvragen zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de toegezegde termijn van zes weken te behandelen.

Ik kan niet op basis van de vertraging in de afhandeling van de eerste compensatieverzoeken een oordeel geven over de opvolging die de Rooms-Katholieke Kerk geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Deetman. De Rooms-Katholieke Kerk moet enige tijd worden gegund om de aangekondigde maatregelen tot uitvoering te brengen. Het is vervolgens primair aan de Commissie Deetman om bij de eerste monitoring met een oordeel te komen over de opvolging van de aanbevelingen.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u de opvatting dat de Staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de kerkelijke instellingen, gezien het feit dat uit het rapport van de commissie-Deetman blijkt dat seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 van structurele aard was en een grote omvang kende?

Antwoord 4

In mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33000-VI, nr. 82) en tijdens het debat naar aanleiding van het rapport van de Commissie Deetman op 31 januari en 15 februari 2012 ben ik ingegaan op de rol van de overheid zoals die in verschillende onderzoeken aan de orde komt en is gekomen. Ik memoreer hier dat de Commissie Samson onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of pleeggezin zijn geplaatst, bekendheid van de overheid met deze signalen en de reactie van de overheid hierop alsook huidige mechanismen voor het signaleren van seksueel misbruik. Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, kunnen concrete klachten over de rol van de politie en het Openbaar Ministerie aan mijn departement worden gezonden. Over een half jaar zal worden bezien welke conclusies hieruit moeten worden getrokken.

Uit de bevindingen van de Commissie Deetman ten aanzien van de omvang en de aard van het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over het toezicht van de Staat op de naleving van de mensenrechten. Waar het betreft seksueel misbruik in horizontale relaties, zoals bij het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, staat de rol van de Staat vanuit het oogpunt van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ter discussie als enig overheidsorgaan wist of behoorde te weten van seksueel misbruik en heeft nagelaten (preventieve) maatregelen te nemen. Ik verwijs u voor het juridisch kader naar de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 31 maart 2010 van de toenmalige Ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 91). Mede gelet op de uitkomsten van de onderzoeken door de Commissie Deetman en de heer Steenhuis heb ik daarvoor nu geen aanwijzingen.

Vraag 5

Hebt u concrete aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad of hadden moeten hebben van dergelijke misdragingen binnen katholieke instellingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze autoriteiten geen rol hebben gespeeld in het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de hele periode van 1945–2010?

Antwoord 5

Uit de mij op dit moment ter beschikking staande gegevens heb ik geen aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad van (de aard en omvang van) misbruikzaken binnen Rooms-Katholieke instellingen, anders dan de zaken die aan de politie en het Openbaar Ministerie ter kennis zijn gebracht. Evenmin heb ik aanwijzingen dat er sprake is geweest van het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de periode 1945–2010. In het rapport van de Commissie Deetman komen diverse van deze zaken aan de orde, waarin door de politie onderzoek is verricht en het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan.

Vraag 6

Wat was de rol van de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij specifiek en actief het tegengaan van misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk in de periode 1945 tot 2010?

Antwoord 6

Voor zover ik heb kunnen nagaan was er bij de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie geen afzonderlijke (beleidsmatige) aandacht voor specifiek het tegengaan van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Daarbij dient bedacht te worden dat er in de naoorlogse decennia zowel politiek als bestuurlijk relatief weinig aandacht was voor zedenmisdrijven en de bestrijding ervan. De achtergrondstudies bij het rapport van de Commissie Deetman geven hiervan een beeld.

Voor zover van zaken melding werd gedaan bij de politie of het Openbaar Ministerie werden die als individuele zaak beoordeeld en afgehandeld. Bij grotere onderzoeken waarin katholieke instellingen een rol speelden werd met het oog op de gewenste afstand wel de rijksrecherche met het onderzoek belast. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het onderzoek naar misstanden in de Rooms-Katholieke instelling in Harreveld.

Vraag 7

Hoe verklaart u het feit dat ondanks de grote omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter kwam gering is?

Antwoord 7

Het onderzoek van de Commissie Deetman heeft laten zien dat het zwaartepunt van de misbruikzaken ligt in de periode 1945–1970 en dat misbruik toen nauwelijks door slachtoffers bij de overheid werd gemeld. In het rapport van de Commissie Deetman worden als verklarende factoren onder meer genoemd de taboesfeer rondom seksualiteit, de zwijgcultuur en drempels voor slachtoffers om aangifte te doen. Dit verklaart waarom het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter is gekomen gering is.

Vraag 8

Is het waar dat priesters lagere straffen voor seksueel misbruik kregen dan andere individuen in de samenleving? Zo ja, hoe verklaart u deze voorkeursbehandeling? Zo nee, waar blijkt dat uit?

Antwoord 8

De mij ter beschikking staande systemen kunnen geen inzicht bieden in de door rechters gehanteerde strafmaat in zedenzaken in het verleden, waar het gaat om de vergelijking van straffen die aan priesters of andere Rooms-Katholieke geestelijken zijn opgelegd en de straffen die in vergelijkbare gevallen aan anderen werden opgelegd. Hierbij is tevens van belang dat er weinig vergelijkingsmateriaal is omdat er destijds nauwelijks aangifte werd gedaan en er maar een beperkt aantal zaken tegen Rooms-Katholieke geestelijken aan de rechter is voorgelegd. Ik heb geen aanwijzingen dat vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk van de justitiële autoriteiten een voorkeursbehandeling genoten.

Vraag 9

Waarom duurt het langer dan de in september 2011 voorziene paar maanden was voordat de uitkomst van het feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel bekend wordt? Welke aspecten?

Antwoord 9

De beschikbare onderzoekscapaciteit en het lokaliseren en benaderen van betrokkenen, alsmede het lokaliseren en ontsluiten van relevante archieven hebben ertoe geleid dat het feitenonderzoek tot begin maart 2012 heeft voortgeduurd. Procureur-generaal Moraal heeft tijdens de hoorzitting van uw Kamer op 18 januari 2012 meegedeeld dat het onderzoek naar verwachting dit voorjaar zal zijn afgerond. Momenteel wordt gewerkt aan de eindrapportage.

Vraag 10

Is de eerdere vraag of het OM of andere delen van de rechterlijke macht al jaren eerder zouden kennis zouden hebben gehad over het aantal sterfgevallen nog steeds onderwerp van onderzoek? Zo ja, is het vinden van een antwoord op die vraag mede de reden voor de langere duur van het feitenonderzoek?

Antwoord 10

Deze vraag is nog steeds onderwerp van onderzoek, maar is niet bepalend voor de duur ervan.


X Noot
1

De Volkstrant, «Compensatie voor misbruik kerk «kerk later»», woensdag 29 februari 2012.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3622 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1117.

Naar boven