33 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 februari 2012

Bij brief van 9 februari 2012 (Kamerstuk 33 000 VI, nr. 81) heb ik uw Kamer een reactie gezonden op nog openstaande vragen uit de eerste termijn van het debat over het rapport van de Commissie Deetman dat op 31 januari 2012 (Handelingen II, 2011/12, nr. 47) plaatsvond en ben ik ingegaan op de met betrekking tot seksueel misbruik afgeronde en lopende onderzoeken en acties. Ik heb in die brief tevens toegezegd uw Kamer nog vòòr de tweede termijn van het debat nader te informeren over het contact dat ik, zoals toegezegd in het debat, zou hebben met de kerkelijke autoriteiten.

Ik heb inmiddels met de voorzitter van de Bisschoppenconferentie, Mgr. Eijk, de voorzitter van de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR), Br. C. van Dam (hierna: de vertegenwoordigers van de RK-kerk) en de heer Deetman gesproken. Dit gesprek kon tot mijn genoegen op korte termijn plaatsvinden. In dit gesprek heb ik de positie van de Nederlandse overheid en alle door de overheid aangekondigde maatregelen toegelicht en heb ik de vragen en wensen zoals door uw Kamer tijdens het debat verwoord onder de aandacht gebracht van de vertegenwoordigers van de RK-kerk. Ook vanuit de RK-kerk is het debat met uw Kamer vanzelfsprekend intensief gevolgd. Door de vertegenwoordigers van de RK-kerk is hierop tijdens het gesprek open en constructief gereageerd en is aangegeven dat de RK-kerk alles in het werk stelt om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Commissie Deetman. Het heeft mij in de overtuiging gesterkt dat de RK-kerk er werk van maakt om de belangrijke en noodzakelijke stappen voor (verbetering van) hulpverlening, klachtbehandeling en compensatie te zetten. Hierna ga ik concreet in op de verschillende aan de orde gestelde onderwerpen.

Aanvullend onderzoek meisjes en vrouwen

Vanuit uw Kamer is aangegeven dat de positie van meisjes en vrouwen tot dusverre onderbelicht is gebleven. Door de heer Deetman is aangegeven dat zijn onderzoekscommissie zich niet specifiek op jongens heeft gericht en dat in het rapport ook aandacht is besteed aan vrouwen en meisjes als slachtoffer van misbruik, maar dat het niettemin goed kan zijn deze groep nog afzonderlijk nader te onderzoeken. De heer Deetman heeft voorts aangegeven dat bij een onderzoek naar meisjes en vrouwen deels kan worden voortgebouwd op reeds verricht onderzoek en vergaarde gegevens.

Door de vertegenwoordigers van de RK-kerk is in het gesprek het belang erkend dat ook misbruik van meisjes en vrouwen, juist ook in het belang van deze slachtoffers, wordt onderzocht. Men kon mij melden dat zowel de Bisschoppenconferentie als de KNR reeds heeft ingestemd met een aanvullend onderzoek. De heer Deetman heeft zich bereid verklaard de leiding te nemen over dit aanvullende onderzoek. Hij heeft in het gesprek de verwachting uitgesproken dat het aanvullend onderzoek in het najaar gereed zal kunnen zijn.

Jaarlijkse monitoring

Door verschillende fracties is de wens uitgesproken dat nauwlettend zal worden toegezien op het naleven en uitvoeren van de aanbevelingen van de Commissie Deetman en dat de monitoring zal worden geïntensiveerd.

Door de vertegenwoordigers van de RK-kerk is mij verzekerd dat de RK-kerk transparant en controleerbaar wil zijn ten aanzien van haar inspanningen om slachtoffers hulp en compensatie te bieden en meer in het algemeen ten aanzien van de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie Deetman. Door de vertegenwoordigers van de RK-kerk is aangegeven dat aan de wens van een intensivering naar een jaarlijkse monitoring door de Commissie Deetman gevolg zal worden gegeven. Bij deze monitoring zal behulpzaam zijn het jaarlijks door de onafhankelijke Stichting Beheer & Toezicht inzake seksueel misbruik in de RK-kerk uit te brengen verslag waarin wordt gerapporteerd en verantwoording wordt afgelegd over alle onder haar verantwoordelijkheid verrichte werkzaamheden, waaronder die van de klachtencommissie, de compensatiecommissie en het platform hulpverlening. Verder is mij in dit verband gemeld dat Mgr. Van den Hende, Bisschop van Rotterdam, van de Bisschoppenconferentie en de KNR de opdracht heeft gekregen om op te treden als aanspreekpunt voor slachtoffers en als zodanig te functioneren overeenkomstig de specifieke aanbevelingen van de Commissie Deetman om laagdrempelig bij te dragen aan erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg. Deze Coördinatiecommissie Van den Hende zal jaarlijks verslag uitbrengen van haar werkzaamheden. Ook dit verslag zal in de monitor van de Commissie Deetman een plaats kunnen hebben.

Civielrechtelijke verjaring

Enkele leden van uw Kamer hebben aandacht gevraagd voor het feit dat de RK-kerk buiten de compensatieregeling om wel een beroep doet op civielrechtelijke verjaring.

Van de zijde van de RK-kerk is mij hierover de volgende toelichting gegeven. De Nederlandse Bisschoppenconferentie en de KNR hebben, mede naar aanleiding van tussentijdse aanbevelingen van de Commissie Deetman, ingestemd met de op 1 december 2011 tot stand gekomen compensatieregeling voor slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke kerk in Nederland.

Deze regeling is onverkort ingericht volgens het advies van de Commissie Lindenbergh. De compensatie die op grond van een uitspraak van de compensatiecommissie kan worden verkregen, is een tegemoetkoming naar billijkheid in de schade door seksueel misbruik. Het betreft een snelle procedure waarbij ook een beroep op de regeling kan worden gedaan indien de vordering volgens de regels van het civiele recht is verjaard. Gelet op de ouderdom van de zaken is hieraan een aanzienlijk lagere bewijslast gekoppeld. Het zal bij verjaarde zaken immers veelal ingewikkeld zijn om te voldoen aan de civielrechtelijke bewijsregels. Gelet op complicaties in reguliere civiele procedures bij de burgerlijke rechter hebben de Bisschoppenconferentie en KNR ervoor gekozen alleen bij toepassing van de compensatieregeling, zoals die door de Stichting Beheer & Toezicht mede op advies van de Commissie Lindenbergh is ingericht, uitdrukkelijk afstand te doen van het beroep op verjaring.

Ik acht dit, zoals ik ook in mijn eerste termijn heb aangegeven, de verantwoordelijkheid van de kerk en kan daarin verder niet treden.

Klachten over rol van de politie en het Openbaar Ministerie

In het debat met uw Kamer heeft mevrouw Van Toorenburg er aandacht voor gevraagd, dat bij de onafhankelijke klachtencommissie klachten kunnen binnenkomen waaruit blijkt (of waarbij in ieder geval het vermoeden zou kunnen rijzen) dat de klacht al eerder bij het Openbaar Ministerie of bij de politie bekend was maar daar kennelijk niet heeft geleid tot een voor de klager bevredigend vervolg. Naar aanleiding hiervan is van de zijde van mijn departement contact opgenomen met de voorzitter van de onafhankelijke klachtencommissie, mr. G.A.M. Stevens. De heer Stevens heeft aangegeven dat de commissie graag bereid is, dergelijke signalen aan het ministerie door te geven, waarbij vanzelfsprekend wel als voorwaarde zal hebben te gelden dat de betrokkene zelf daartegen geen bezwaar heeft. Ten behoeve van een zorgvuldige werkwijze, waarbij het belang van het slachtoffer centraal staat, zullen daartoe nadere werkafspraken worden gemaakt tussen de klachtencommissie en het ministerie.

Klachtafhandeling met betrekking tot geweld

In het debat met uw Kamer is van verschillende zijden aandacht gevraagd voor de positie van slachtoffers van geweld en is de vraag gesteld of bij de behandeling van klachten specifiek aandacht wordt gegeven aan de geweldscomponent.

Ook hierover is van de zijde van mijn departement gesproken met de voorzitter van de onafhankelijke klachtencommissie, mr. G.A.M. Stevens. De heer Stevens stelt voorop dat de commissie niet zelf haar bevoegdheid bepaalt.

Wel heeft hij aangegeven dat de commissie feitelijk nu al rekening kan houden – en ook daadwerkelijk rekening houdt – met de mate waarin geweld (of dwang) is gebruikt bij het seksueel misbruik. Het gebruik van geweld en de vorm of gradatie daarvan kunnen worden meegenomen als verzwarende factor bij de beoordeling van de klacht over seksueel misbruik. Een klacht waarbij uitdrukkelijk géén sprake is van seksueel misbruik maar alleen van gebruik van geweld, kan bij de huidige taakopdracht van de klachtencommissie niet als zodanig leiden tot een vervolg. Maar zo’n klacht kan onder omstandigheden wél worden meegenomen als mogelijk steunbewijs in de behandeling van een klacht over seksueel misbruik van dezelfde dader.

De heer Stevens heeft aangegeven dat zijn commissie op zichzelf bereid en in staat zou zijn om ook klachten over (louter) geweldsmisbruik te behandelen, als de commissie daartoe de bevoegdheid zou krijgen. Hij gaf daarbij wel aan dat het van groot belang zal zijn of een criterium kan worden gevonden dat enerzijds voldoende helder is en dat anderzijds rekening houdt met het verschil in opvattingen over de aanvaardbaarheid van enig gebruik van geweld tussen vroeger jaren en nu.

In mijn gesprek met de vertegenwoordigers van de RK-kerk hebben zij aangegeven open te staan voor deze vanuit de Kamer geuite wens, maar dat nog moet worden bezien op welke wijze hieraan gevolg kan worden gegeven.

Onderzoek naar geweld

Verschillende fracties hebben aangegeven het een beperking te vinden dat de Commissie Deetman alleen onderzoek heeft gedaan naar seksueel misbruik en niet ook afzonderlijk naar geweld.

Door de vertegenwoordigers van de RK-kerk is tijdens de hoorzitting van uw Kamer aangegeven dat is besloten geen afzonderlijk onderzoek te doen naar geweld. In het gesprek is mij toegelicht dat de RK-kerk gelet op de impact voor slachtoffers zich primair heeft willen richten op seksueel misbruik. Op zichzelf staand geweld is ook tegen de achtergrond van een veranderend tijdsbeeld veel moeilijker te onderzoeken. Mij is verzekerd dat dit echter niet betekent dat er geen erkenning is voor slachtoffers van geweld. Mede in dat licht hebben de vertegenwoordigers van de RK-kerk ook aangegeven bereid te zijn te onderzoeken in hoeverre de huidige klacht- en compensatieprocedure ook kan worden opengesteld voor klachten over geweld.

Zoals ik in de eerste termijn van het debat reeds heb aangegeven acht ik de focus van het onderzoek een zaak van de RK-kerk. Ik zie ten aanzien van een onderzoek naar geweld over de periode die de Commissie Deetman heeft onderzocht dan ook geen zelfstandige rol voor de overheid. Het Openbaar Ministerie zal onderzoek doen als daar aanleiding voor is, zelfs als feiten mogelijk al verjaard zijn. Ik wijs in dit verband op het onderzoek van het Openbaar Ministerie in de zaak Heel.

Ik merk nog op dat de heer Deetman heeft aangegeven dat het mogelijk is dat het aanvullend onderzoek naar misbruik van meisjes en vrouwen ook ten aanzien van geweld nog tot nieuwe inzichten zal leiden.

Slotsom

Ik ben van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor en in mijn eerdere brieven is uiteengezet, al het mogelijke wordt gedaan zowel van de kant van de overheid als van de RK-kerk om ruimhartig uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de commissie Deetman. Ik ben mij er daarbij terdege van bewust dat het leed van de slachtoffers daardoor ten diepste niet kan worden verlicht. Hun herinneringen zullen blijven. Hetgeen in de onderzochte periode is gebeurd kan immers niet ongedaan worden gemaakt.

Voor de toekomst is het mijn vaste overtuiging dat voorkoming en bestrijding van misbruik van kinderen in de ruimste zin van het woord de inzet zal zijn van alle betrokken partijen zowel van de overheid als van alle daarbij betrokken particuliere organisaties.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Naar boven