Vragen van het lid Inge vanDijk (CDA) aan de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over vrijwillige verenigingsbestuurders die persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden (ingezonden 4 november 2024).

Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 2 december 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 661.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in NRC over vrijwillige verenigingsbestuurders die steeds vaker persoonlijk aansprakelijk gesteld worden?1 En heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Register voor Verenigingsbestuurders (RVVB) naar risico’s en bescherming van verenigingsbestuurders?2

Antwoord 1

Via de berichtgeving in de NRC hebben wij kennisgenomen van enkele resultaten uit het onderzoek van het Register voor Verenigingsbestuurders naar risico’s en bescherming van verenigingsbestuurders. Op het moment van het opstellen van de beantwoording van deze vragen was het onderzoek nog niet gepubliceerd. Wij kijken met interesse uit naar de volledige resultaten van het onderzoek.

Vraag 2

Deelt u de mening dat we mensen die als vrijwilliger in een verenigingsbestuur een bijdrage aan de samenleving willen leveren moeten koesteren? Deelt u ook de mening dat wet- en regelgeving daarom zo min mogelijk moet ontmoedigen om als vrijwillige verenigingsbestuurder aan de slag te gaan?

Antwoord 2

Vrijwilligers zijn van onschatbare waarde voor de samenleving en wij delen de mening dat zij gekoesterd moeten worden. Ook delen wij de mening dat wet- en regelgeving daarom zo min mogelijk moet ontmoedigen om als vrijwillige verenigingsbestuurder aan de slag te gaan. Daarom werken wij samen met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst een aanpak uit om de regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen te verminderen.3 Wij streven ernaar u voor het einde van dit jaar hierover te kunnen informeren.

Vraag 3

Heeft u in beeld hoe vaak per jaar vrijwillige verenigingsbestuurders aansprakelijk worden gesteld? Kunt u een inschatting geven of dit is toegenomen sinds de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen in 2021 (Wbtr)?

Antwoord 3

Graag verduidelijken wij dat de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (hierna: Wbtr)4 waar het de aansprakelijkheid van bestuurders5 van informele of niet-commerciële verenigingen6 betreft, enkel regels bevat voor hoofdelijke aansprakelijkheid wegens kennelijk onbehoorlijke taakvervullingin geval van faillissement. De Wbtr heeft geen verandering gebracht in de vóór de invoering van deze wet al bestaande regels voor hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders van verenigingen buiten faillissement.

Vóór de inwerkingtreding van de Wbtr kon de curator bestuurders van informele en niet-commerciële verenigingen in faillissement nog niet aansprakelijk stellen wegens kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in geval van faillissement. Zo’n vordering kon alleen ingesteld worden tegen bestuurders van formele en commerciële verenigingen. De Wbtr heeft deze lacune opgevuld en geregeld dat het bestuur van informele en niet-commerciële verenigingen in geval van faillissement van de vereniging aansprakelijk kan zijn wanneer het zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld én aannemelijk is dat deze kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.7 Ook bij een vereniging kan het immers voorkomen dat bestuurders zich schuldig maken aan fraude of vormen van ernstig taakverzuim. Als een vereniging als gevolg daarvan failliet gaat en daarbij bijvoorbeeld schuldeisers of werknemers benadeeld worden, dient de curator adequate instrumenten te hebben om de geleden schade te verhalen op het bestuur dat zijn taken ernstig heeft verzuimd.8 Een bestuurder is overigens niet aansprakelijk wanneer hij bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden.

Vanuit gepubliceerde rechterlijke uitspraken zijn ons op dit moment geen gevallen bekend waarin de curator een dergelijke aansprakelijkheidsvordering in faillissement heeft ingesteld ten aanzien van een (vrijwillige) bestuurder van een informele of niet-commerciële vereniging.9 Het is moeilijk te zeggen of het totaal aantal aansprakelijkheidsstellingen van verenigingsbestuurders is toegenomen. Niet alle aansprakelijkheidsstellingen hoeven immers tot gerechtelijke procedures te leiden. Op basis van het voorgaande is echter niet aannemelijk dat de Wbtr hier invloed op heeft gehad, aangezien de aanscherping van de aansprakelijkheidspositie van verenigingsbestuurders met deze wet zich beperkt tot aansprakelijkheid in faillissement van bestuurders van informele en niet-commerciële verenigingen. Bovendien is ons op dit moment hierover geen gepubliceerde rechtspraak bekend. Het vraagstuk van mogelijke toename van aansprakelijkheidsstellingen van bestuurders ten gevolge van de Wbtr zal worden betrokken bij de reeds aangekondigde wetsevaluatie van deze wet (zie over de evaluatie nader het antwoord op vraag 16).10

Vraag 4

Klopt het dat het beoogde doel van de Wbtr was om de aansprakelijkheidspositie van bestuurders te verduidelijken, maar verder niet inhoudelijk te wijzigen?11

Antwoord 4

Het doel van de Wbtr is het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen.12 Als onderdeel daarvan zijn, zoals ook in het antwoord op de vorige vraag is toegelicht, de bepalingen over aansprakelijkheid bij faillissement die reeds golden voor formele en commerciële verenigingen ook komen te gelden voor bestuurders van informele en niet-commerciële verenigingen.13 Dit betreft wel degelijk een – zij het tot faillissementssituaties beperkte – aanscherping van de aansprakelijkheidspositie van bestuurders van verenigingen. Dit is ook zo gecommuniceerd door de rijksoverheid (zie het antwoord op uw volgende vraag).

De passage waar de vraag naar verwijst, ziet echter op de (evaluatie van de) Wet bestuur en toezicht 2011.14 Deze wet betrof met name bepalingen over bestuur en toezicht bij NV’s en BV’s. Het doel van die Wet bestuur en toezicht 2011 was inderdaad om de aansprakelijkheidspositie van bestuurders te verduidelijken, maar verder niet inhoudelijk te wijzigen. Uit de evaluatie van die wet in 2017 bleek dat dit doel bereikt werd.15

Vraag 5

Klopt het dat bij de introductie van de Wbtr tevens werd gecommuniceerd dat vrijwillige verenigingsbestuurders niet hoefden te vrezen voor deze nieuwe wet?

Antwoord 5

Bij de introductie van de Wbtr is aandacht besteed aan de positie van vrijwillige verenigingsbestuurders. Om deze bestuurders op de hoogte te brengen van de voor hen geldende nieuwe bepalingen, is door de rijksoverheid een voorlichtingsprogramma gestart. Daarbij is niet gecommuniceerd dat verenigingsbestuurders niet hoefden te vrezen voor de Wbtr, maar is gewezen op de uitbreiding van de aansprakelijkheidsregeling in faillissement naar informele en niet-commerciële verenigingen. Dit is onder meer gebeurd in een in 2021 op de website van de rijksoverheid gepubliceerd informatieblad (factsheet) over de Wbtr.16 Ook de KvK wijst op haar webpagina over de Wbtr op deze aanpassing van de aansprakelijkheidsregeling.17

Vraag 6

Hoe oordeelt u nu over de uiteindelijke werking van de Wbtr, gezien de eerste ervaringen dat de Wbtr desondanks toch tot meer aansprakelijkheidsclaims tegen vrijwillige verenigingsbestuurders heeft geleid?

Antwoord 6

Uit gepubliceerde rechterlijke uitspraken zijn ons vooralsnog geen gevallen bekend waarin door de curator gebruik is gemaakt van de mogelijkheid van aansprakelijkheidsstelling van vrijwillige verenigingsbestuurders in geval van faillissement wegens onbehoorlijke taakvervulling zoals voorzien in de Wbtr. Zie het antwoord op vraag 3. Over de werking van de Wbtr kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan omdat de wet nog moet worden geëvalueerd. Bij de wetsevaluatie zal gekeken worden in hoeverre de met de Wbtr beoogde doelen zijn bereikt, ook meer specifiek ten aanzien van de aansprakelijkheidsregeling voor verenigingsbestuurders in faillissement (zie nader over de evaluatie het antwoord op vraag 16).

Vraag 7

Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Van Dam c.s. waarin verzocht werd bij het invoeren van de Wbtr actief de gevolgen van de wet te communiceren aan bestaande verenigingen en stichtingen?18

Antwoord 7

Aan de motie van het lid Van Dam c.s. is in 2021 uitvoering gegeven door een voorlichtingsprogramma vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid tezamen met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), de Kamer van Koophandel (KvK), De Nederlandse Associatie (DNA) – een vereniging die Nederlandse brancheverenigingen, federaties, beroepsverenigingen, sportbonden en ledenorganisaties verenigt – en het Instituut voor Verenigingen, Branches en Beroepen (IVBB). Hierover zijn uw Kamer en de Eerste Kamer bericht.19

Dit voorlichtingsprogramma bestond uit het geven van publieksvoorlichting over de gevolgen van de wet op www.rijksoverheid.nl en de website van de KvK door middel van het voornoemde informatieblad over de wet en verscheidene instructievideo’s.20 De KNB heeft de Nederlandse notarissen ingelicht over deze wet zodat de notaris het contact met een vereniging kon aangrijpen om de verschillende aspecten van de wet aan de orde te stellen. Ook de organisaties DNA en IVBB hebben het informatieblad verspreid onder al haar leden.

Vraag 8

Wat is uw reactie op de bevindingen van de RVVB dat een kwart van de ondervraagde verenigingsbestuurders aangeeft beperkt of helemaal niet op de hoogte te zijn van de risico’s die zij lopen als vrijwillig bestuurder? Hoe beoordeelt u in dat licht de effectiviteit van de uitvoering van de eerdergenoemde motie van het lid Van Dam c.s.?

Antwoord 8

Het voornoemde voorlichtingsprogramma over de Wbtr dateert uit 2021. Ook was die voorlichting beperkt tot uitleg over de in de Wbtr opgenomen aansprakelijkheidsregels in geval van faillissement. In de reactie op het «Onderzoek regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen»21 streeft het kabinet ernaar voor het einde van dit jaar nieuwe maatregelen aan te kondigen om vrijwilligersorganisaties te ondersteunen bij de toepassing van wet- en regelgeving in de uitvoering in algemene zin. Bovendien wordt er al ingezet op deskundigheidsbevordering van vrijwilligersorganisaties omtrent wettelijke verplichtingen door middel van de volgende reeds aangekondigde maatregelen22:

  • De Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) ontvangt sinds 2023 een hogere instellingssubsidie en een aanvullende projectsubsidie. Een deel van deze subsidies is erop gericht om vrijwilligersorganisaties beter te ondersteunen bij het naleven van wet- en regelgeving.

  • Er is in samenwerking met het Oranje Fonds een regeling uitgebracht waarbij individuele vrijwilligersorganisaties een toekenning kunnen ontvangen die zij kunnen inzetten om hun organisatie te versterken, bijvoorbeeld op het gebied van deskundigheidsbevordering van vrijwilligers omtrent wettelijke verplichtingen.23

  • Het Ministerie van VWS is met de Erasmus Universiteit in gesprek over een kosteloos trainingsprogramma dat zich richt op de professionalisering van de beroepsgroep managers en coördinatoren van het vrijwilligerswerk. Dit kan bijdragen aan een toename van kennis en ondersteuning bij vrijwillige verenigingsbestuurders over het naleven van wettelijke verplichtingen.

Wij verwachten dat deze maatregelen ook zullen bijdragen aan de bewustwording bij en kennis van verenigingsbestuurders over de mogelijkheid van bestuursaansprakelijkheid in het algemeen en bestuursaansprakelijkheid in faillissement onder de Wbtr in het bijzonder.

Vraag 9

Deelt u, mede naar aanleiding van de voorbeelden die in het artikel van NRC en in het rapport van de RVVB genoemd worden, de mening dat de risico’s en problemen rond de Wbtr en de bestuursaansprakelijkheid die daarmee samenhangt niet enkel kunnen worden opgelost met behulp van verzekeringen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Het kabinet neemt de mogelijke zorgen die verenigingsbestuurders hebben over het risico op bestuursaansprakelijkheid serieus. De oplossing voor deze zorgen is niet enkel gelegen in het verzekeren van dit risico. Zoals wij in ons antwoord op de vorige vraag geschetst hebben, speelt met name publieksvoorlichting hierbij een belangrijke rol, in het bijzonder om mogelijke misvattingen rondom de Wbtr weg te nemen. Uit het hiervoor genoemde rapport «Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen» bleek bijvoorbeeld dat er ten aanzien van de Wbtr sprake is van enkele «misvattingen» bij vrijwilligersorganisaties. Bijvoorbeeld over de verplichting om de statuten aan te passen, waardoor in de praktijk toch regeldruk wordt ervaren. De voornaamste aanbeveling van de onderzoekers op het terrein van de Wbtr is om deze misvattingen weg te nemen door te voorzien in informatie en communicatie over de Wbtr, specifiek in wat dit betekent voor vrijwilligersorganisaties.24 Niet alleen ten aanzien van de vraag naar het mogelijk aanpassen van statuten op grond van de Wbtr, maar ook ten aanzien van de aansprakelijkheid van vrijwillige bestuurders kunnen vragen en onduidelijkheid leven bij vrijwilligersorganisaties. De aansprakelijkheidsregeling in de Wbtr kent een beperkte reikwijdte, dat wil zeggen dat de wet is beperkt tot aansprakelijkheid in faillissement wegens kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, maar wordt mogelijk in de praktijk breder opgevat. Het kabinet verwacht dat de in de vorige vraag genoemde maatregelen om vrijwilligersorganisaties te ondersteunen bij de uitvoering van wet- en regelgeving bij zullen dragen aan kennis over de Wbtr.

Vraag 10

Kunt u, bijvoorbeeld samen met het Verbond van Verzekeraars, inzicht geven over hoeveel premie verzekeraars jaarlijks innen bij sportverenigingen (en gemeenten in het geval van de VNG vrijwilligersverzekering) en hoeveel zij daadwerkelijk jaarlijks aan schade uitkeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 10

Wij hebben navraag gedaan bij de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Het is niet inzichtelijk hoeveel premie verzekeraars innen bij sportverenigingen en hoeveel schade zij uitkeren. Verzekeraars stellen geen informatie beschikbaar op dergelijk detailniveau. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat dit concurrentiële informatie betreft. De VNG heeft geen inzicht in deze gegevens, aangezien zij geen contractpartij is. Verzekeraars hebben contracten met afzonderlijke gemeenten.

De vrijwilligersverzekering is destijds ontwikkeld met Centraal Beheer Achmea. Uit de algemene informatie van Centraal Beheer Achmea blijkt dat meer dan 300 gemeenten meedoen aan de collectieve vrijwilligersverzekering die Centraal Beheer Achmea uitvoert.25 Hiermee zijn alle vrijwilligers in die gemeenten gezamenlijk verzekerd via de gemeente. Dat betekent dat alleen al langs die lijn vrijwilligers van circa 85% sportverenigingen verzekerd zijn, onder andere voor bestuursaansprakelijkheid. Het is aannemelijk dat een onbekend aantal vrijwilligersorganisaties zich daarnaast op eigen initiatief zelf verzekerd heeft, ofwel via hun eigen koepelorganisatie (sportbond).

Vraag 11

Bent u bereid in overleg met de Nederlandse orde van advocaten gedragsregels op te stellen met als doel dat voorkomen wordt dat vrijwillige verenigingsbestuurders onnodig juridisch bedreigd worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 11

Naast wet- en regelgeving (beroepsregels) kennen advocaten gedragsregels die door de beroepsgroep zelf worden vastgesteld. Deze zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat voor zijn handelen bij de uitoefening van de praktijk. De gedragsregels brengen de wettelijke betamelijkheidsnormen onder woorden waaraan advocaten zich zouden moeten houden in de zin van de artikelen 10a en 46 van de Advocatenwet. De gedragsregels beogen een richtlijn te zijn voor advocaten om hun doen en laten op af te stemmen. Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om een oordeel te vellen over de vraag of een handelwijze past bij de eisen die mogen worden gesteld aan de goede taakuitoefening van een behoorlijk advocaat. De gedragsregels binden daarbij de tuchtrechter niet, maar kleuren de uitleg van de wettelijke betamelijkheidsnormen wel in.

Uit zowel de Advocatenwet als de Gedragsregels 2018 volgt dat advocaten onafhankelijk en integer moeten zijn. Gelet op de bijzondere positie in het rechtsbestel zijn advocaten gehouden hun beroep op betamelijke wijze uit te oefenen.26 Een advocaat legt bovendien een eed of belofte af waarin hij zweert en belooft dat hij geen zaak zal aanraden of verdedigen die hij «in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn». Uit dit kader vloeit ook nu al voort dat advocaten geacht worden niet onnodig te procederen en hun beroep op een fatsoenlijke wijze te beoefenen. Onnodig juridische bedreiging past daar niet bij.

Daarnaast wijzen wij op de onafhankelijke positie van de advocatuur ten opzichte van de overheid. De Nederlandse orde van advocaten is een publiekrechtelijke beroepsorganisatie met eigen regelgevende bevoegdheden. Ten opzichte van de inhoud van deze gedragsregels past dan ook afstand vanuit de regering. Een overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten achten wij tegen deze achtergrond niet passend.

Vraag 12

Op welke wijze kunnen vrijwillige verenigingsbestuurders veilig incidenten melden, zonder daar zelf juridische gevolgen van te ondervinden?

Antwoord 12

Er zijn verschillende soorten incidenten. Afhankelijk van het incident, kunnen bepaalde stappen ondernomen worden:

  • Incidenten kunnen allereerst intern zijn, tussen vrijwilligers in een maatschappelijke organisatie. Vrijwilligers kunnen het met elkaar oneens zijn of meer dan dat: met elkaar in conflict zijn. Statuten, preventief beleid of bijvoorbeeld een vrijwilligersovereenkomst kunnen houvast bieden maar geven niet voor elke situatie een antwoord. Soms kunnen vrijwilligers niet meer goed met elkaar samenwerken. Er zijn dan weinig andere keuzes dan afscheid van elkaar te nemen.

  • Er kunnen incidenten zijn met betrekking tot sociale veiligheid. Bij incidenten op het gebied van sociale veiligheid kan het zijn dat een vrijwilliger (psychische) schade of letsel veroorzaakt of ondergaat. Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) adviseert elke vrijwilligersorganisatie derhalve een preventief beleid (gedragscode, aannamebeleid en vertrouwenspersoon) te hebben. Bij incidenten op het gebied van sociale veiligheid kan de aan de organisatie verbonden Registervertrouwenspersoon adequaat opvangen, adviseren en zo nodig doorverwijzen. Deze advisering is vertrouwelijk en stelt bestuurders in staat om hun handelingsalternatieven zorgvuldig te kiezen.

  • Er kunnen incidenten zijn met betrekking tot fysieke veiligheid. Met fysieke veiligheid wordt bedoeld dat de organisatie verantwoordelijk is voor de veiligheid van medewerkers of vrijwilligers, maar ook voor te gebruiken materialen zoals gereedschap.

  • Tenslotte bestaat voor sommige organisaties de mogelijkheid om incidenten te melden bij overkoepelende organen of toezichthouders. Is een bestuur van de vereniging of stichting niet van plan om iets met een melding te doen, dan kan een melder mogelijk naar de koepel stappen waaronder de vereniging of stichting ressorteert. Vermoedens van of bewijzen van strafbare feiten kunnen te allen tijde aan politie worden gemeld die, indien nodig, doorverwijst naar een specifieke instantie zoals financiële recherche of het functioneel parket.

Vraag 13

Op welke wijze zou volgens u georganiseerd kunnen worden dat vrijwillige verenigingsbestuurders op een laagdrempelige wijze direct toegang kunnen krijgen tot ondersteuning en begeleiding bij juridische conflictsituaties? Bent u bereid hiervoor een voorstel uit te werken?

Antwoord 13

Vrijwillige verenigingsbestuurders kunnen zich voor het inwinnen van juridisch advies wenden tot een rechtsbijstandverlener, bijvoorbeeld een advocaat of mediator. Op de website van Het Juridisch Loket kan bovendien iedereen juridische informatie, tips en voorbeeldbrieven vinden. Wanneer een vrijwillige verenigingsbestuurder een laag inkomen heeft, kan diegene ook persoonlijk worden geholpen door Het Juridisch Loket. Burgers met een juridisch probleem en een laag inkomen kunnen bovendien als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand. Voor veel sportverenigingen geldt al dat koepels een collectieve rechtsbijstandsverzekering hebben voor hun leden (zie hierover het antwoord op vraag 10). In andere gevallen komen de kosten van een rechtsbijstandsverlener voor eigen rekening. Verder bestaat voor vrijwillige verenigingsbestuurders de mogelijkheid om zich te verzekeren voor de kosten van rechtsbijstand. Wij zien gelet op de mogelijkheden die er al zijn geen aanleiding om een voorstel uit te werken.

Vraag 14

Klopt het dat in de Wbtr uiteindelijk geen regeling is opgenomen om de drempel voor aansprakelijkheid van onbezoldigde bestuurders van niet-commerciële verenigingen en stichtingen te verhogen, terwijl dat in de oorspronkelijke versie van het wetsvoorstel wel was opgenomen?27

Antwoord 14

Nee, dit klopt niet. De regeling uit het wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen, zoals oorspronkelijk ingediend bij uw Kamer in 2016 waarnaar in de vraag wordt verwezen, is eveneens onderdeel van de uiteindelijke wet.28 Het gaat daarbij om de regeling die bepaalt dat bij aansprakelijkheid in faillissement het zogenaamde bewijsvermoeden niet van toepassing is op zowel bezoldigde als onbezoldigde bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen.29 Het bewijsvermoeden houdt in dat wanneer niet aan de jaarrekeningplicht of boekhoudplicht is voldaan, er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling en aannemelijk is dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder is dan aansprakelijk jegens de vereniging of stichting, tenzij hij aantoont dat het faillissement niet veroorzaakt is door kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. Het is met het bewijsvermoeden eenvoudiger voor de curator de bestuurder aansprakelijk te stellen in geval van faillissement. Omdat het bewijsvermoeden niet van toepassing is op bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen betekent dit dat wanneer zij de boekhouding niet op orde hebben, dit niet automatisch een reden voor aansprakelijkheid is. Daarmee is de drempel voor aansprakelijkheid in faillissement bij informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen hoger dan bij commerciële en formele verenigingen, commerciële stichtingen en semipublieke verenigingen en stichtingen. Hiermee is tegemoetgekomen aan de wens om rekening te houden met de verschillen in professionaliteit tussen bijvoorbeeld enerzijds tennisverenigingen en anderzijds woningcorporaties.30

Vraag 15

Als het antwoord op vraag 14 bevestigend is, kunt u dan aangeven waarom een dergelijke regeling uiteindelijk niet in de wet is opgenomen? Zou u bereid zijn te bezien of er alsnog een dergelijke regeling in de wet opgenomen kan worden?

Antwoord 15

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 16

Bent u bereid de wetsevaluatie van de Wbtr, die conform artikel XVIa binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet naar de Kamer gezonden moet worden, zo spoedig mogelijk uit te laten voeren? Bent u tevens bereid de brief met de verlening van de opdracht voor de wetevaluatie van tevoren met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 16

Conform Artikel XVIA van de Wbtr moet een evaluatie van de wet voor 1 juli 2026 naar Uw Kamer worden verzonden. Dit betekent dat de evaluatie zal worden gestart op korte termijn, dat wil zeggen medio 2025. Deze wetsevaluatie zal zoals gebruikelijk worden uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC). Het WODC is aldus de opdrachtgever van het evaluatieonderzoek en de onderzoeksinstelling die de evaluatie uitvoert de opdrachtnemer. Het kabinet is bereid de opdrachtbrief te delen maar vraagt begrip voor het feit dat de uiteindelijke inhoud van deze brief wordt bepaald door het WODC in samenwerking met de onderzoeksinstelling die de evaluatie uitvoert.

Vraag 17

Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen van 2 december 2024?

Antwoord 17

Ja, dat is mogelijk.


X Noot
1

NRC, 1 november 2024, Als vrijwilligerswerk bij een sportclub uitmondt in een financiële strop, https://www.nrc.nl/nieuws/2024/11/01/als-vrijwilligerswerk-bij-een-sportclub-uitmondt-in-een-financiele-strop-a4871152

X Noot
2

RVVB

X Noot
3

Zie Kamerstukken II 2022–2023, 29 515, nr. 485, p. 3.

X Noot
4

Voluit: Wet van 11 november 2020 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek in verband met de uniformering en de verduidelijking van enkele bepalingen omtrent het bestuur en de raad van commissarissen van rechtspersonen (Stb. 2020, 507).

X Noot
5

Waar in de beantwoording over «bestuurders» gesproken wordt, wordt daaronder ook «commissarissen» verstaan.

X Noot
6

Informele verenigingen zijn verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Niet-commerciële verenigingen zijn verenigingen die niet onderworpen zijn aan de heffing van de vennootschapsbelasting.

X Noot
7

Zie artikel 2:50a leden 1 en 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 2:138 BW.

X Noot
8

Kamerstukken II 2016–2017, 34 491, nr. 3, p. 7.

X Noot
9

Uit de gepubliceerde rechtspraak blijkt dat er geen vordering is ingesteld tegen een vrijwillige bestuurder van een informele of niet-commerciële vereniging, de vordering is slechts eenmaal ingesteld door een curator ten aanzien van een bestuurder van een coöperatieve vereniging, maar in dat geval niet toegewezen door de rechtbank, vgl. Rb. Limburg 28 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:7572.

X Noot
10

Zie Artikel XVIA van de Wbtr.

X Noot
11

Kamerstuk 34 491, nr. 6, p. 9.

X Noot
12

Kamerstukken II 2016–2017, 34 491, nr. 3, p. 1.

X Noot
13

Kamerstukken II 2016–2017, 34 491, nr. 3, p. 7.

X Noot
14

Stb. 2011, 275, in werking getreden op 1 januari 2013.

X Noot
15

Vgl. H.E. Boschma e.a., Evaluatie Wet bestuur en toezicht. Wetenschappelijk evaluatieonderzoek naar de werking van de nieuwe bepalingen uit de Wet aanpassing regels bestuur en toezicht nv/bv (Instituut voor Ondernemingsrecht nr. 110), Deventer: Wolters Kluwer 2018, Deelonderzoek I, paragraaf 6.3.

X Noot
18

Kamerstuk 34 491, nr. 16.

X Noot
19

Zie de beantwoording van schriftelijke vragen die zijn gesteld door het lid Van Dijk (CDA) door de Minister van Financiën op 11 april 2022, Aanhangsel Handelingen II 2021/2022, nr. 2010, p. 3. Zie ook Kamerstukken I 2020–2021, 34 491, C, p. 18.

X Noot
20

Zie voor de instructievideo’s: https://www.youtube.com/watch?v=wWTiFyJZTEA.

X Noot
21

SIRA Consulting, Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, Utrecht, mei 2023.

X Noot
22

Zie ookKamerstukken II 2022/2023 30 169, nr. 75.

X Noot
24

SIRA Consulting, Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, Utrecht, mei 2023, p. 42.

X Noot
26

Zie artikel 10a, eerste lid, sub a en d van de Advocatenwet en Gedragsregel 1.

X Noot
27

Kamerstuk 34 491, nr. 3, p. 9.

X Noot
28

Zie Stb. 2020, 507, Artikel I, Onderdeel H (het huidige artikel 2:50a BW).

X Noot
29

Het oorspronkelijke wetsvoorstel bepaalde dat het bewijsvermoeden bij aansprakelijkheid in faillissement wel kwam te gelden voor bezoldigde bestuurders van informele en niet-commerciële verenigingen. Bij nota van wijziging is dit bewijsvermoeden vervolgens ook geschrapt voor bezoldigde bestuurders van informele en niet-commerciële verenigingen (zie voor de nota van wijziging Kamerstukken II 2018–2019, 34 491, nr. 7, p. 12–13).

X Noot
30

Kamerstukken I 2020–2021, 34 491, C, p. 8.

Naar boven