Vragen van het lid Eerdmans (JA21) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Mokumse homohater vaak een allochtoon» (ingezonden 21 juli 2021).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 24 september 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3699.

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Mokumse homohater vaak een allochtoon»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Actieonderzoek anti-discriminatie LHBTIQ+»?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Bent u ermee bekend dat slachtoffers van zowel verbale als fysieke anti-homoagressie in dit onderzoek aangeven dat de veelal jonge daders in veel gevallen «een niet-Nederlandse achtergrond» hebben en «lichtgetint» zijn?

Deelt u de observatie dat de Amsterdamse situatie wat dit betreft bepaald niet op zichzelf staat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2 en 3

In Nederland heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te zijn. Elke inbreuk hierop, en zeker wanneer dit gepaard gaat met fysiek of verbaal geweld en ongeacht de achtergrond van de daders, is verwerpelijk en vraagt een serieuze aanpak. Dit geldt zeker ook voor anti-LHBTI-geweld. Het aangehaalde Actieonderzoek heeft echter alleen betrekking op de Amsterdamse situatie en het heeft bovendien een beperkte reikwijdte.

Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid2 wordt een actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd. Het onderzoek zal betrekking hebben op zowel fysiek als online geweld.

Vraag 4

Bent u bereid ruiterlijk te erkennen dat agressie tegen homo’s in veel gevallen inderdaad uit de hoek van Marokkaanse jongens komt? Zo nee, waarom negeert u de wetenschap, de persoonlijke ervaringen van slachtoffers en de professionele ervaringen van politieagenten en hulpverleners?

Antwoord 4

Als antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.

Vraag 5

Deelt u de opvatting dat de homogemeenschap in Nederland niet geholpen is met de symboolpolitiek die nu vaak rond dit thema wordt opgetuigd, maar met een harde en gerichte aanpak van de groepen die zich in de praktijk schuldig maken aan anti-homoagressie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Uw opvatting deel ik in zoverre dat repressie inherent deel uitmaakt van het beleid gericht op de bescherming van LHBTI-ers, zoals verwoord in het Actieplan Veiligheid LHBTI3. Een krachtige repressieve aanpak en het ondersteunen van slachtoffers zijn belangrijke instrumenten in het bestrijden van dit soort uitwassen. Tegelijkertijd moeten wij ook oog hebben voor preventie en het tegengaan van de onderliggende oorzaken van dit geweld.

Vanuit het emancipatiebeleid wordt nadrukkelijk ingezet op het tegengaan van genderstereotypen en het bevorderen van sociale veiligheid en acceptatie. Positief is dat er in Nederland over het geheel een lichte stijging zichtbaar is in de acceptatie van LHBTI-personen4. Dit neemt niet weg dat er nog veel winst te behalen is. Hierbij is onder meer de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken, bij sportclubs, op straat en in het uitgaansleven afspeelt en wat er moet gebeuren om te komen tot een veilige(re) leefomgeving. Daarom wordt er, mede naar aanleiding van het amendement Bergkamp5, extra geïnvesteerd in de samenwerking met gemeenten. Daarnaast worden projecten en allianties die specifiek inzetten op groepen waar de acceptatie achterblijft bij de landelijke trend gefinancierd. Voor meer informatie over deze en andere initiatieven verwijs ik u graag naar de Kamerbrief opbrengsten emancipatiebeleid 2017–20206.

Vraag 6

Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid concreet wijzigen naar aanleiding van de Amsterdamse bevindingen?

Antwoord 6

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de Amsterdamse bevindingen. Maar gezien de beperkte omvang van het onderzoek vormen zij op zichzelf geen grondslag om direct het nationale beleid te wijzigen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3, wordt aanvullend onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan zal worden bezien of er aanknopingspunten zijn voor het aanpassingen in het beleid.

Vraag 7

Op welke wijze gaat u homodiscriminatie aan de orde stellen binnen de islamitische gemeenschap?

Antwoord 7

Er is binnen het emancipatiebeleid aandacht voor sociale acceptatie van LHBTI personen binnen religieuze en bi-culturele gemeenschappen. Het kabinet ondersteunt onder meer de activiteiten van de alliantie Verandering van Binnenuit. Deze alliantie is gericht op het bevorderen van de sociale veiligheid en de acceptatie van gender- en LHBTI gelijkheid in vluchtelingen en migrantengemeenschappen. De alliantie bestaat uit het Consortium Zelfbeschikking van zeven ervaren landelijke (koepel)organisaties van en voor migranten en vluchtelingen.

Daarnaast worden er vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee projecten uitgevoerd die zijn gericht op de bevordering van zelfbeschikking bij LHBTI’ers:

  • Om kennis en bewustwording te vergroten over het recht op zelfbeschikking voert Femmes for Freedom een project uit gericht op voorlichting aan inburgeringsplichtige vrouwen en LHBTI+'ers uit nieuwkomersgroepen.

  • Dona Daria, een Rotterdamse organisatie die wil bijdragen aan een inclusieve samenleving, voert een project uit gericht op het vergroten van het sociaal netwerk van vrouwen en LHBTI’ers uit gesloten gemeenschappen7.

Vraag 8

Kunt u bij het college van B en W van Amsterdam, dat zich nota bene als «regenboogstad» manifesteert, nagaan waarom dit belangwekkende onderzoek een half jaar in de la is blijven liggen en pas in het zomerreces naar de raad is gestuurd?

Antwoord 8

De reden of redenen waarom er tijd heeft gezeten tussen de afronding van het onderzoek en de verzending ervan naar de Amsterdamse gemeenteraad, zijn mij niet bekend. Het is aan de gemeente Amsterdam zelf om zich, zo nodig, over de gang van zaken te verantwoorden. Ik stel wel vast dat het onderzoek nu algemene bekendheid geniet en bijdraagt aan de vergroting van de kennis over dit fenomeen.


X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 30 420, nr. 303

X Noot
5

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 90

X Noot
6

Kamerstuk 30 420, nr. 357

X Noot
7

Kamerstukken II, 2020–2021, 32 175/35 341, nr. 70 en Kamerstukken II, 2020–2021, 3448

Naar boven