Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Ministers van Defensie, van Justitie en Veiligheid en van Infrastructuur en Waterstaat over omgang met explosieven door overheden (ingezonden 18 januari 2022).

Antwoord van Staatssecretaris Van der Maat (Defensie), mede namens de Ministers van Justitie en Veiligheid, van Infrastructuur en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 28 maart 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1606.

Vraag 1

Kent u het bericht «Vliegtuigbom uit Tweede Wereldoorlog ontploft op strand Wassenaar»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u schetsen welke stappen welke overheidsinstanties en andere betrokken actoren in deze casus en in soortgelijke gevallen doorlopen om een explosief uiteindelijk onschadelijk te maken?

Antwoord 2

Vliegtuigbommen en andere conventionele explosieven, ook wel ontplofbare oorlogsresten genoemd, worden met name gevonden door civiele bedrijven die gecertificeerd zijn om hiernaar te zoeken. Deze bedrijven informeren hun opdrachtgever die vervolgens de gemeente inlicht. Binnen de gemeente is de politie het aanspreekpunt voor explosieven. De politie heeft direct contact met het meldingsbureau van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). De EODD maakt een inschatting van de urgentie en plant vervolgens op welke termijn het explosief moet worden geruimd. Ter plekke voert de EODD de definitieve identificatie van het explosief uit, maakt in overleg met de betrokken partijen een plan voor de ruiming en verzorgt de ruiming.

Onder het begrip «ruimen» vallen alle mogelijke manieren om explosieve stoffen en voorwerpen definitief te vernietigen. Meestal houdt dit in: demonteren of gecontroleerd tot ontploffing brengen. De ruiming vindt in eerste aanleg ter plekke plaats, omdat dit de minste risico’s met zich meebrengt.

Bij elke ruiming wordt samen met de gemeente, de politie en eventueel andere partners een plan gemaakt. Hierbij is de veiligheid van ruimers van de EODD, de omwonenden, belanghebbenden, levende have, milieu en infrastructuur maatgevend voor de oplossing.

In het geval het niet veilig is het explosief ter plekke te ruimen en de EODD het explosief moet verplaatsen, vervoert zij het explosief naar de locatie waar de EODD dit wel veilig kan doen. In principe is het explosief een gemeentelijke verantwoordelijkheid en blijft het explosief binnen de gemeente. Mocht door omstandigheden de keuze voor de locatie van de ruiming vallen op een plek in een andere gemeente, dan worden betrokken gemeenten geïnformeerd door de gemeente waar het explosief is aangetroffen. De politie begeleidt het transport van het explosief.

Voordat de EODD het explosief ruimt stelt zij zeker dat dit veilig kan plaatsvinden. De EODD doet dit door restricties die mogelijk afgegeven moeten worden voor weg- lucht- en/of scheepsverkeer door te spreken met de politie, de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en indien de locatie dicht bij zee ligt de Kustwacht Nederland. De politie zorgt daarnaast voor een cordon op een veilige afstand van het springpunt.

Na afronding van de ruiming evalueren alle betrokken partijen het doorlopen proces en wordt de melding gearchiveerd bij de EODD en de politie.

Betreffende de casus waarnaar verwezen wordt onder vraag 1 is de vliegtuigbom gevonden door een gecertificeerd civiel opsporingsbedrijf. De hierboven beschreven procedure voor ruimen op een door de gemeente aangewezen locatie is doorlopen. Naast de actoren die standaard betrokken worden, is in deze casus de Kustwacht Nederland geraadpleegd, omdat de vliegtuigbom op het strand is geruimd.

Vraag 3

Wat zijn op dit moment voor de rijksoverheid, uitvoeringsinstanties en decentrale overheden de precieze (beleids)kaders, procedures en protocollen voor het omgaan met «klasse 1-goederen» (goederen en stoffen die per definitie onder de categorie «explosieven» vallen)?2

Antwoord 3

Klasse 1-goederen zijn ontplofbare stoffen en goederen, zoals vuurwerk, vuurpijlen, munitie en wapentuigen en bommen. De term «klasse 1-goederen» heeft betrekking op voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze voorschriften staan in een Europese overeenkomst, het Accord Européen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route (ADR). Het ADR is onderdeel van de Nederlandse Regeling Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen (VLG), een onderdeel van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beleidsverantwoordelijk voor de Wvgs.

Onder de Wvgs gelden verschillende uitvoeringsprotocollen en procedures voor het vervoer van bepaalde type goederen alsmede eisen aan verpakking en documentatie. Het voert te ver om deze hier uitputtend te noemen. Nadere informatie kunt u vinden op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT): https://www.ilent.nl/onderwerpen/gevaarlijke-stoffen-weg. De ILT is belast met het toezicht op de naleving van de Wvgs.

Vraag 4

Op welke wijze wordt kennisdeling en coördinatie op dit thema vormgegeven door en tussen de betrokken departementen en instanties, waaronder de Ministeries van Defensie, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Infrastructuur en Waterstaat?

Antwoord 4

Kennisdeling en coördinatie op de omgang met explosieven in den brede, door de overheid, is afhankelijk van de problematiek die aan de orde is.

De beleidskaders die van toepassing zijn op ontplofbare oorlogsresten, zijn in het antwoord op vraag 2 beschreven. Naar andere protocollen en procedures is verwezen onder vraag 3.

Om gemeenten te helpen om hun taak te vervullen ten aanzien van specifiek ontplofbare oorlogsresten is het Kenniscentrum Ontplofbare Oorlogsresten (Kenniscentrum OO) opgericht. Het Kenniscentrum OO heeft drie kerntaken: het is ten eerste een vraagbaak voor gemeenten en biedt onder andere antwoord op vragen over het proces van opsporing, het Kenniscentrum stelt verder een afwegingskader op voor gemeenten en is verantwoordelijk voor de oprichting en uitvoering van een onderzoeksprogramma.

De oprichting van het Kenniscentrum OO is een gezamenlijk besluit geweest van partijen die een verantwoordelijkheid hebben op het gebied van ontplofbare oorlogsresten of die op een andere manier betrokken zijn bij het onderwerp.

Er is een programmaraad onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) die tot doel heeft ervoor te zorgen dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid van diverse betrokkenen voor het beleidsveld zo optimaal mogelijk vorm krijgt. In de programmaraad hebben naast het Ministerie van BZK zitting Rijkswaterstaat (verantwoordelijk voor de uitvoering van het Kenniscentrum) en de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Defensie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de politie en het Instituut Fysieke Veiligheid.

Vraag 5

Deelt u de mening dat binnen de rijksoverheid en decentrale overheden in de loop der jaren aanzienlijke versplintering is ontstaan van verantwoordelijkheden, taken en kennis op het gebied van omgang met explosieven? Hoe wordt deze versnippering weggenomen?

Antwoord 5

Onder vraag 2 en 3 zijn de verantwoordelijkheden, taken en kennis uiteengezet. In praktische zin raakt de omgang met explosieven aan verschillende overheidsorganisaties, waaronder begrepen departementen en decentrale overheden. De kwalificatie versnippering achten wij niet van toepassing op deze thematiek.

Vraag 6

Klopt de veronderstelling dat omgang met explosieven breder is dan opruiming van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, zoals zwaar (illegaal) vuurwerk, en dat ook op dat vlak nog steeds sprake is van versnippering van kennis en expertise binnen de overheid?

Antwoord 6

Wij delen uw veronderstelling dat omgang met explosieven breder is dan opruiming van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Zoals eerder aangegeven is de omgang met explosieven veelomvattend en zijn daarbij verschillende overheidsdiensten betrokken. Wij herkennen ons niet in de kwalificatie versnippering die in de vraag genoemd wordt.

Vraag 7

Wat zijn de bevoegdheden en taken van het Kenniscentrum Conventionele Explosieven (KCE)?

Antwoord 7

Het Kenniscentrum OO – oorspronkelijk was de naam KCE in gebruik, maar sinds de officiële oprichting in 2021 is de naam Kenniscentrum OO – ondersteunt gemeenten met kennis opdat werkzaamheden in de bodem veilig kunnen worden uitgevoerd.

Het Kenniscentrum OO heeft als doel kennisverspreiding. Zie ook het antwoord op vraag 4. Het is aan de gemeenten om het beleid vast te stellen over hoe om te gaan met explosieven.

Vraag 8

In hoeverre ziet u nut of noodzaak in de oprichting van een (alternatieve) centrale autoriteit, wellicht onder regie van Defensie en/of van Justitie en Veiligheid, waar alle kennis en kunde op het vlak van klasse 1 goederen beheerd wordt ten behoeve van (andere) overheidspartijen die hierom vragen?

Antwoord 8

Daar waar de verschillende verantwoordelijkheden en beleidskaders elkaar raken weten de betrokken overheidsinstanties en departementen elkaar te vinden en vindt de nodige afstemming plaats. Wij zien dan ook geen nut in en noodzaak tot de oprichting van een centrale autoriteit.

Vraag 9

Wat zijn op dit moment de jaarlijkse kosten voor de rijksoverheid en decentrale overheden als het gaat om omgang met explosieve goederen, zoals bijvoorbeeld het verwijderen van bommen en explosieven uit de Tweede Wereldoorlog tijdens infrastructuurprojecten? Deelt u de mening dat verdere coördinatie en centralisatie deze kosten zou kunnen reduceren?

Antwoord 9

In de afgelopen jaren zijn er jaarlijks circa 2.000 ruimingen door de EODD gedaan. Het exacte aantal per jaar wordt vermeld in het Jaarverslag Defensie. De kosten voor de ruimingen vallen binnen de kaders van de Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK) en bedragen jaarlijks € 0,5 tot € 1 miljoen. Conform het FNIK-convenant krijgt Defensie jaarlijks € 3,1 miljoen tot haar beschikking voor het verlenen van alle militaire bijstand. Verdere coördinatie en centralisatie leidt niet tot doelmatiger beleid, en daarmee dus niet tot reductie van kosten.

Gemeenten kunnen via het gemeentefonds in aanmerking komen voor een bijdrage in de gemaakte kosten voor het opsporen en ruimen van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Het totaal aan gemaakte kosten waarvoor gemeenten een bijdrage aanvragen ligt de laatste jaren rond de € 40 miljoen per jaar.

Vraag 10

Bent u ook bereid andere expertorganisaties te consulteren over verbetering van de samenhang, efficiëntie, effectiviteit en veiligheid van het beleid rond klasse 1-goederen?

Antwoord 10

Daar waar de verschillende beleidskaders elkaar raken weten de betrokken organisaties en departementen elkaar te vinden en vindt de nodige afstemming plaats. Dit houdt in dat, indien daar aanleiding toe is, ook andere expertorganisaties geconsulteerd worden. Maar zoals uit de beantwoording van voorgaande vragen volgt, is er geen aanleiding om expertorganisaties op dit moment te consulteren over verbetering van de samenhang, efficiëntie, effectiviteit en veiligheid van het beleid rond klasse 1-goederen.

Naar boven