Vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het verbod op verrijkte kooien voor leghennen (ingezonden 21 januari 2021).

Mededeling van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 10 februari 2021).

Vraag 1

Kunt u bevestigen dat het, veertien jaar na de aangenomen motie Thieme, sinds 1 januari 2021 eindelijk verboden is om leghennen te houden in zogenaamde «verrijkte kooien», waarin de dieren nauwelijks meer dan 1 A4-tje ruimte en een zitstok van 15 centimeter per kip hebben?¹

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat in 2018 meer dan zes miljoen dieren (6.234.000 leghennen, exclusief opfokleghennen) nog in verrijkte kooien moesten leven?²

Vraag 3

Kunt u bevestigen dat er in 2019 nog 14 bedrijven waren die leghennen hielden in verrijkte kooien?³

Vraag 4

Kunt u garanderen dat in de Nederlandse pluimveehouderij op 1 januari 2021 geen enkele kip meer haar leven hoeft te slijten in een verrijkte kooi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze laat u dit controleren?

Vraag 5

Klopt het dat u niet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) laat handhaven op het verbod op verrijkte kooien, maar dat u dit overlaat aan de private organisatie COKZ (Stichting Controle Orgaan Kwaliteitszaken)? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?⁴

Vraag 6

Zijn alle bedrijven met verrijkte kooien inmiddels al gecontroleerd en hoe houdt u hier als Minister zicht op?

Vraag 7

Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?

Mededeling

De vragen van het lid Wassenberg (PvdD) over het verbod op verrijkte kooien voor leghennen (2021Z01092) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord.

De reden van het uitstel is het feit dat voor de afstemming van de beantwoording van de vragen met de toezichthouders meer tijd nodig is.

Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.

---

1 Kamerstuk 30 800 XIV, nr. 65

2 Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 8

3 Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 7

4 Kamerstuk 33 835, nr. 173