Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 463 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 463 |
Vanaf welk moment precies liep de telefoontap naar mevrouw Van Ooyen, de klokkenluider in de WODC-affaire?1
Het strafrechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Zij bepalen of, wanneer en ten aanzien van wie er opsporingsbevoegdheden worden ingezet in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, en welke dat zijn. Ik sta daarbuiten. Ik kan niet ingaan op de details van een individueel strafrechtelijk onderzoek.
Ten overvloede vermeld ik dat mijn departement de bevoegdheid noch de middelen heeft om bijzondere opsporingsmiddelen, zoals het plaatsen van een telefoontap, in te zetten.
Wist u tijdens het algemeen overleg over de rapporten inzake het WODC op 6 maart 2019, waar u haar zo uitvoerig complimenteerde en publiekelijk lof toezwaaide, dat er een tap liep?2 Zo nee, had zij dit graag willen weten op dat moment?
Ik wist ten tijde van het algemeen overleg niet dat er een tap liep naar mevrouw Van Ooyen. Daarover is mijn departement op 5 april 2019 geïnformeerd. Zie voor het overige mijn antwoord op vraag 1.
Voor de rechtvaardiging van het doen van aangifte verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019.
Erkent u dat het doen van aangifte in uitgerekend de WODC-affaire een keuze is geweest, geen onoverkomelijke wetmatigheid die u overkomt, of waar u toe verplicht was?
In de brief van 24 juni 2019 heb ik aangegeven dat ik mij op basis van het oordeel van het OM gehouden achtte aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering
(Sv).
Herinnert u zich uw brief van 24 juni 2019 waarin u schrijft «dat in deze aangifte [...] duidelijk [is] aangegeven dat het stuk buiten medeweten van de klokkenluidster (mevrouw Van Ooyen) is gelekt en dat deze niet tegen haar is gericht»?3
Erkent u dat u met het doen van aangifte het risico heeft genomen dat mevrouw Van Ooyen (desondanks) zou worden betrokken in een strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de aangifte desondanks gedaan?
Naast dat lekken van vertrouwelijke informatie een schending van het ambtsgeheim en een ambtsmisdrijf is, schaadt stelselmatig lekken het onderlinge vertrouwen, de privacy van betrokkenen en de interne openheid tussen medewerkers onderling. Om die redenen heb ik twintig incidenten ter beoordeling voorgelegd aan de coördinerend officier van justitie voor de Rijksrecherche. Het OM bevestigde dat het in meerdere van de voorgelegde gevallen ging om informatie die viel onder de ambtelijke geheimhoudingsplicht en dat van die gevallen het lekken van de vertrouwelijke notitie voldoende opsporingsindicaties bood voor nader onderzoek. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij – juist als Minister van Justitie – gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv). Vanaf dat moment was het aan het OM om het strafrechtelijk onderzoek naar eigen inzicht vorm te geven.
Vanzelfsprekend is geen aangifte gedaan tegen klokkenluidster mevrouw Van Ooyen. In de aangifte is expliciet benoemd dat de vertrouwelijke notitie buiten haar medeweten om is gelekt.
Heeft u zich op het moment van het doen van de aangifte gerealiseerd dat het mogelijk was dat mevrouw Van Ooyen in een strafrechtelijk onderzoek zou worden betrokken? Zo ja, waarom heeft u dat risico niet expliciet aan de Kamer gemeld? Zo nee, hoe kijkt u hier op terug? Vindt u dat u met voldoende prudentie heeft gehandeld?
Hoe kijkt u aan tegen de aangifteplicht van artikel 162 Wetboek van Strafvordering in samenhang met het belang klokkenluiders te beschermen? Hoe reflecteert u op dit wetsartikel in het licht van deze casus?
Zoals ik in antwoord op uw Kamervragen van 8 juli 2019 heb geschreven, is het lekken van (vertrouwelijke) informatie uit het departement niet hetzelfde als het melden van een vermoedelijke misstand in de zin van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie. In de aangifte is dan ook expliciet benoemd dat de vertrouwelijke notitie buiten medeweten van mevrouw Van Ooyen om is gelekt.
Waarom heeft u steeds volgehouden dat deze aangifte niet tegen mevrouw Van Ooyen was gericht, die deze misstanden naar buiten heeft gebracht? Hoe kon u dat eigenlijk weten, nu het ging om een onbekende verdachte, het toch niet uit te sluiten was dat men wel op enig moment bij mevrouw Van Ooyen uit zou komen?
Mevrouw Van Ooyen heeft meermaals, ook publiekelijk, laten weten dat de vertrouwelijke notitie buiten haar medeweten om bij de media is beland. Dat is het OM ook meegegeven in de aangifte. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van de gevolgen voor mevrouw Van Ooyen, dat nadat zij een misstand heeft onthuld waar de samenleving veel aan heeft gehad meegeluisterd is door Justitie met al haar privégesprekken en adviseurs en experts met betrekking tot het luiden van de klok?
Hoe gaat u het goed maken richting mevrouw Van Ooyen?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019 heb ik u laten weten dat ik mevrouw Van Ooyen op 13 juni 2019 heb laten weten het heel vervelend te vinden indien ze van het onderzoek of de publiciteit hierover hinder zou ondervinden. Toen zij mij liet weten daar inderdaad hinder van te ondervinden, heb ik haar daarop direct aangeboden in gesprek te willen gaan over adequate genoegdoening voor die hinder. De gesprekken hierover lopen.
Wat is uw reactie op de vrees van mevrouw Van Ooyen dat de ambtenaren die haar en andere onderzoekers onder druk hebben gezet ermee wegkomen terwijl er jacht wordt gemaakt op de melders? Dat is toch inderdaad de omgekeerde wereld? Wanneer breekt eindelijk het inzicht door dat misstanden niet worden opgelost door ze te ontkennen en de melders aan te pakken?4
Ik herken me niet in dat beeld. Ik heb juist drie onafhankelijke onderzoekscommissies ingesteld om de exacte toedracht vast te stellen, en om te bezien wat er verbeterd moest worden in meldprocedures en in de positionering van het WODC. Naar aanleiding van hun aanbevelingen heb ik belangrijke verbeteringen doorgevoerd.
Op welke wijze heeft u inmiddels uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over voorkomen van negatieve gevolgen van de WODC-affaire die wijst op het risico dat klokkenluiders zich niet meer durven te melden en dit een angstcultuur op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de hand kan werken, met het verzoek aan de regering te doen wat er in de mogelijkheden ligt om deze negatieve gevolgen te voorkomen?5 Wat is daar nog meer voor nodig?
Zoals ik in de beantwoording van uw vragen van 8 juli 2019 en in mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20196 heb aangegeven, streef ik naar een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Daarom moeten de interne procedures voor het melden van vermoedens van misstanden optimaal functioneren. Daartoe is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren, zoals ik eerder in meerdere brieven aan uw Kamer uiteen heb gezet.7 Naar aanleiding van de WODC-kwestie en de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissies die ik naar aanleiding daarvan heb ingesteld, zijn er belangrijke verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de interne procedures voor het melden van misstanden. Met alle genomen integriteitsmaatregelen wordt beoogd dat medewerkers zich juist veilig voelen om eventuele misstanden te melden. Een veilige werkomgeving voor medewerkers houdt tegelijk ook in dat zij binnen de gestelde kaders vrijelijk documenten en e-mails kunnen wisselen, zonder dat deze worden gelekt naar onbevoegde derden.
Welke gevolgen heeft de nieuwe Europese richtlijn over klokkenluiders op casuïstiek, zoals deze?
Na publicatie van de richtlijn dient deze te worden omgezet in nationale wet- en regelgeving. Ik vind het prematuur vooruitlopend daarop uitspraken te doen over de gevolgen van de richtlijn voor casuïstiek als deze.
NOS.nl/nieuwsuur, 8 oktober 2019, https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2305248-justitie-tapte-klokkenluider-in-onderzoek-naar-de-wodc-affaire.html
Kamerstuk 28 844, nr. 177: «Ik begin met direct te zeggen dat de klokkenluidster in deze zaak complimenten verdient. En complimenten is misschien nog wat stijfjes uitgedrukt. Het verdient groot respect dat je als individu op enig moment in een organisatie aan de kaak stelt dat je de stellige overtuiging hebt dat iets niet goed loopt»... «Dit is het individu tegen organisatie. En ik vind dat dat altijd bescherming verdient.»
Kamerstuk 35 200-VI, nr. 1. Zie de beantwoording van de vragen over het Jaarverslag, vraag 158 (p.46); Kamerstuk 28 844, nr. 168 (integrale beleidsreactie WODC-rapporten); Kamerstuk 28 844, nr.157 (beleidsreactie aanbevelingen WODCIII).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-463.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.