Vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht «Afwijzing vordering TUL in 2 strafzaken» (ingezonden 16 januari 2020).

Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 18 februari 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1651.

Vraag 1

Bent u bekend met de twee uitspraken van de Rechtbank Gelderland waarbij in twee strafzaken de vordering tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen wegens overtreding van de algemene voorwaarden werd afgewezen, ook al achtte de rechtbank de nieuwe strafbare feiten bewezen?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3

Wat is uw reactie op het vonnis waarin de rechtbank twee verdachten opnieuw veroordeeld voor strafbare feiten, maar de vordering tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke veroordeling afwijst vanwege strijdigheid met artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), omdat tegen een TUL-beslissing algemene voorwaarden onder de recent (1-1-2020) ingetreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) geen hoger beroep meer open staat en de beslissing tot tenuitvoerlegging dus meteen onherroepelijk is, terwijl in de nieuwe strafzaak nog wel hoger beroep open staat en er dus vrijspraak kan volgen?2

Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat een verdachte een eerdere voorwaardelijke straf zou moeten ondergaan, niet vanwege de onherroepelijke veroordeling ter zake van een nieuw strafbaar feit, maar feitelijk alleen omdat hij verdachte is geweest in een nieuwe strafzaak? Hoe verhoudt dit zich tot de onschuldpresumptie?

Antwoord 2, 3

Ik ben het ermee eens dat het onwenselijk is dat iemand een eerder voorwaardelijk opgelegde straf moet ondergaan, voordat onherroepelijk is komen vast te staan dat hij de algemene voorwaarde heeft geschonden door zich schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Een dergelijke gang van zaken zou ik inderdaad in strijd achten met de onschuldpresumptie. Om deze reden heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) – namens mij verantwoordelijk voor de operationele regie op de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen – maatregelen getroffen die ervoor moeten zorgen dat toegewezen vorderingen tenuitvoerlegging niet eerder ten uitvoer worden gelegd dan wanneer de veroordeling voor het nieuwe strafbare feit onherroepelijk is geworden. Deze maatregel dient te voorkomen dat een toegewezen vordering tenuitvoerlegging wordt uitgevoerd in gevallen dat in hoger beroep vrijspraak volgt. De maatregel is van kracht tot de wet op dit punt is hersteld (zie nader het antwoord op vraag 5).

Tegen deze achtergrond heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad aangegeven cassatie in belang der wet te willen instellen.

Vraag 4

Heeft de Wet USB dit effect beoogd waarbij een veroordeelde straf moet ondergaan (de eerdere voorwaardelijke veroordeling) om een reden (plegen van een nieuw strafbaar feit) die later mogelijk geen stand houdt (alsnog vrijspraak)? Kunt u hierbij naar de wetgevingsgeschiedenis verwijzen?

Antwoord 4

Nee, dit effect is niet beoogd met de Wet USB. Zoals in de memorie van toelichting bij deze wet is beschreven, was de achtergrond van deze wijziging het willen voorkomen dat in gevallen waarin de rechter zich niet alleen uitspreekt over een nieuw feit maar tevens over de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde sanctie, (standaard) hoger beroep wordt ingesteld in de hoop dat de tenuitvoerlegging van de eerste sanctie wordt verrekend in de beroepsbeslissing over het nieuwe strafbare feit. (Kamerstuk 34 086, nr. 3, blz. 101).

Vraag 5

Bent u bereid met wetgeving te komen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?

Antwoord 5

Ja. Ik zie in de hierboven genoemde uitspraken reden de wet op dit punt te wijzigen. Ik zal deze wetswijziging op zeer korte termijn in procedure brengen.

Naar boven