Vragen het lid De Groot (D66) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht «De EU heeft zijn criteria afgezwakt, en dus mag het meeste landbouwgif gewoon worden gebruikt» (ingezonden 13 mei 2019).

Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 5 juni 2019).

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «De EU heeft zijn criteria afgezwakt, en dus mag het meeste landbouwgif gewoon worden gebruikt»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese milieuorganisatie Pesticide Action Network (PAN) dat de Europese wetgeving over gewasbeschermingsproducten met hormoonverstorende stoffen onder invloed van de industrielobby ernstig afgezwakt is?

Antwoord 2

De wetenschappelijke criteria voor identificatie van hormoonverstorende eigenschappen van werkzame stoffen die in gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt, die eind 2017 zijn vastgesteld en eind 2018 in werking zijn getreden, bieden een hoger beschermingsniveau voor mens, dier en milieu dan hetgeen in 2009 is vastgesteld2. Hiermee herken ik de uitspraak niet.

Vraag 3 en 4

Wat is de Nederlandse inzet geweest in 2009 bij de beslissing dat er strengere eisen moesten komen voor nieuwe gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende stoffen?

Op welke manier heeft Nederland bijgedragen aan de beslissing om de regels opgesteld in 2009 in een andere hoedanigheid in te zetten, waardoor het mogelijk bleef om bepaalde gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende middelen te blijven gebruiken?

Antwoord 3 en 4

Uw Kamer treft hieronder een overzicht aan van de Nederlandse inzet op het aspect hormoonverstorende stoffen. Deze komt op hoofdlijnen op het volgende neer: het zo snel mogelijk formuleren van wetenschappelijke criteria voor het identificeren van hormoonverstorende stoffen op basis van de definitie van de WHO/IPCS.

  • Op 21 oktober 2009 is Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgesteld. Nederland heeft hiermee ingestemd.

  • In deze verordening staat in bijlage II de procedure en criteria voor de goedkeuring van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten overeenkomstig hoofdstuk II, waaronder hormoonverstorende stoffen.

  • In paragraaf 3.6.5 staat dat de Europese Commissie uiterlijk op 14 december 2013 met een voorstel komt welke wetenschappelijke criteria gebruikt moeten worden voor het vaststellen van hormoonverstorende eigenschappen.

  • De Nederlandse inzet was daarna gericht op het zo snel mogelijk formuleren op Europees niveau van wetenschappelijke criteria voor het identificeren van hormoonverstorende stoffen. Nederland heeft zich daarom aangesloten bij de rechtszaak van Zweden tegen de Europese Commissie over het uitblijven van deze criteria (Kamerstuk 27 858, nr. 312).

  • De Europese Commissie heeft in 2014 een publieke consultatie gehouden over het vaststellen van criteria voor het identificeren van hormoonverstorende stoffen. Uw Kamer is geïnformeerd over de Nederlandse positie op de publieke consultatie (Kamerstuk 22 112, nr. 1936).

  • De belangrijkste punten hieruit zijn:

    • Het kabinet steunt de toepassing van de WHO/IPCS definitie als criterium om een stof als hormoonverstorende stof aan te merken.

    • Het kabinet pleit voor de introductie van een weight of evidencebenadering, omdat de huidige testmethodes niet zijn ontworpen om een hormoonverstorende werking aan te tonen.

    • Het kabinet streeft naar één extra categorie «potentieel hormoonverstorende stof», voor stoffen waar beperkte maar wel adequate informatie over beschikbaar is, die wijzen op mogelijk hormoonverstorende eigenschappen. Verder onderzoek naar stoffen in deze categorie is vereist.

    • Het kabinet is geen voorstander van het gebruik van afkapwaarden op basis van de sterkte van een stof (potency cutoffs)bij het vaststellen of een stof hormoonverstorend is. De reden is, dat dit onderdeel uitmaakt van de risicobeoordeling van een stof en niet van de identificatie van een hormoonverstorende stof.

    • Het kabinet streeft naar toepassing van dezelfde set criteria voor alle relevante regelgeving.

  • De Europese Commissie heeft in 2016 het voorstel «mededeling hormoonverstorende stoffen» ingediend. Uw Kamer is geïnformeerd over de voorlopige Nederlandse positie (Kamerstuk 34 510, nr. 2). De belangrijkste punten hieruit zijn dat het voorstel van de Commissie grotendeels aansluit bij de hierboven genoemde punten. Er zijn echter twee punten die niet zijn overgenomen, namelijk de introductie van een extra categorie en het streven naar toepassing van dezelfde set criteria voor alle relevante regelgeving.

  • Uw Kamer is vervolgens regelmatig geïnformeerd over de Nederlandse inzet (zie o.a. Kamerstukken 34 510, nrs. 6, 7, 8 en 9 en 27 858, nr. 395), totdat het voorstel van de Europese Commissie met wetenschappelijke criteria om hormoonverstorende stoffen te identificeren eind 2017 is aangenomen. Nederland heeft hiermee ingestemd. Hierin is de extra categorie overigens niet opgenomen op verzoek van het Europees parlement.

  • Er resteerde daarna nog een discussie over het al dan niet toepassen van verwaarloosbaar risico in plaats van verwaarloosbare blootstelling in de derogatieclausule.

  • Nederland heeft het standpunt ingenomen om de clausule van verwaarloosbare blootstelling niet te wijzigen.

Vraag 5 en 6

Welke risico’s ontstaan er voor de volksgezondheid en de biodiversiteit bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende stoffen?

Worden er op dit moment gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in Nederland die volgens de Europese wetgeving uit 2009 niet toegelaten hadden mogen worden? Zo ja, in welke hoeveelheid? Zo nee, worden er op dit moment andere middelen met hormoonverstorende stoffen gebruikt in de gewasbescherming?

Antwoord 5 en 6

Alle in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, die gebaseerd zijn op goedgekeurde werkzame stoffen, die zijn (her)beoordeeld volgens Verordening (EG) 1107/2009, bevatten geen werkzame stoffen die hormoonverstorend zijn volgens de criteria die in 2009 zijn vastgesteld

Het kan voorkomen dat er in de Europese Unie nog enkele op basis van Richtlijn 91/414/EG goedgekeurde werkzame stoffen zijn, die nog niet zijn herbeoordeeld op basis van Verordening (EG) 1107/2009 en hormoonverstorende eigenschappen hebben. Het dossier voor deze werkzame stoffen bevatte toen ook al informatie over mogelijke reprotoxiciteit en carcinogeniteit (de uitgangspunten voor de criteria uit 2009). Deze informatie en dus ook de mogelijk schadelijke effecten voortkomend uit hormoonverstorende eigenschappen heeft het Ctgb destijds meegenomen in het beoordelingstraject voor de toelating. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu zijn bij het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze stoffen, indien deze volgens de voorschriften worden gebruikt.

Ik vind het van groot belang dat er zo snel mogelijk besluiten worden genomen over de herbeoordeling van deze stoffen, zodat deze beoordeeld zijn op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten.

Sinds eind 2018 stelt EFSA bij de (her)beoordeling van een werkzame stof vast of deze op basis van de nieuwe wetenschappelijke criteria hormoonverstorende eigenschappen heeft of niet. Dit proces loopt. Het proces heeft er inmiddels toe geleid dat de goedkeuring van thiofanaat-methyl niet is hernieuwd vanwege zorgen om onder andere hormoonverstorende eigenschappen.

Vraag 7

Deelt u de mening dat de wetenschap altijd leidend moet zijn in de beoordeling van bestrijdingsmiddelen en dat deze wetenschap gevolgd moet worden in de besluitvorming? Zo ja, bent u van mening dat dit voldoende gebeurt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Ik baseer mijn standpunten over het al dan niet goedkeuren van werkzame stoffen en het opstellen / actualiseren van richtsnoeren voor het beoordelen daarvan op de technisch wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb.


X Noot
2

Zoals opgenomen in bijlage II van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG (PbEU 2009, L309).

Naar boven