Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 januari 2017
Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitvoering van de motie van het lid Ouwehand
(PvdD) die de regering verzoekt om een parlementair behandelvoorbehoud te maken ten
aanzien van de voorstellen van de Europese Commissie (EC) over de criteria ter identificatie
van hormoonverstorende stoffen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1180). Uw Kamer is over deze voorstellen van de EC geïnformeerd op 19 december 2016 (Kamerstuk
34 510, nr. 6). Daarnaast ga ik in deze brief in op berichtgeving van EurActiv over een bijeenkomst
die de Europese Commissie (EC) zou hebben gehad met Canada, de Verenigde Staten en
een aantal andere landen1, zoals uw Kamer tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 22 december 2016 verzocht
heeft (Handelingen II 2016/17, nr. 39, Regeling van werkzaamheden).
De EC heeft op 20 juni 2016 de conceptvoorstellen voor de criteria voor hormoonverstorende
stoffen genotificeerd bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO), zoals afgesproken in
de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen.2 Verschillende WTO-leden hebben van de mogelijkheid gebruik gemaakt om te reageren
op deze notificatie. Dat de EC over deze voorstellen gesproken heeft, staat dan ook
los van de onderhandelingen van handelsakkoorden met de genoemde partijen in het EurActiv-artikel.
Al eerder heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw
Kamer geïnformeerd dat TTIP, net zomin als andere handelsakkoorden, beperkingen zal
opleggen aan de EU voor het stellen van criteria voor hormoonverstorende stoffen (Kamerstuk
21 501-08, nr. 583). Een gewasbeschermingsmiddel mag in de EU niet worden gebruikt als dit schadelijke
effecten heeft op mens of dier of onaanvaardbare effecten op het milieu. Dit wordt
onafhankelijk getoetst door de aangewezen autoriteiten in de EU, conform het geharmoniseerde,
wettelijk vastgelegde EU-toetsingskader. Wetenschappelijke discussies over nieuwe
gevaren voor mens, dier en milieu worden daarom nauwlettend gevolgd. Belangrijk daarbij
is dat de EU zelf gaat over hoe de gezondheid van burgers gewaarborgd wordt en de
democratische procedures die daarbij horen. Daar zal noch TTIP, noch een ander handelsakkoord
iets aan veranderen.
In de Europese Unie wordt bij de beoordeling of een stof hormoonverstorend is, een
gevaarbenadering gevolgd. Dat betekent dat een geïdentificeerde hormoonverstorende
stof niet zal worden goedgekeurd. Slechts bij de uitzonderingsclausule stelt de Europese
Commissie (EC) voor om risicogebaseerd te beoordelen, waarbij een verwaarloosbaar
risico moet worden aangetoond, conform het wettelijke EU-toetsingskader. Dit is analoog
aan de huidige biocidenverordening.
Uw Kamer is hierover al geïnformeerd in het BNC-fiche over de voorstellen van de EC
(Kamerstuk 34 510, nr. 2). Tevens is dit aan de orde gekomen tijdens het Algemeen Overleg van 14 september
jl. (Kamerstuk 34 510, nr. 5)
Op 21 december jl. heeft de EC een extra vergadering van het permanente comité belegd.
Tijdens deze vergadering is over de conceptcriteria voor hormoonverstorende stoffen
gesproken met de lidstaten, EFSA en ECHA, de twee Europese autoriteiten die zich buigen
over de stoffenbeoordeling en die de criteria zullen gaan toepassen. Nederland heeft
tijdens deze vergadering conform de motie een parlementair voorbehoud gemaakt.
Naar aanleiding van het verloop van de vergadering, waarin de lidstaten nogmaals hun
standpunten naar voren brachten, heeft de EC besloten de criteria op dat moment niet
in stemming te brengen. De EC gaat zich nu op verdere stappen beraden. Tot op heden
is nog niet bekend met welke aanpassingen de EC in haar volgende voorstellen zal komen
en wanneer over de voorstellen zal worden gestemd. Dit zal mogelijk in het eerste
kwartaal van 2017 zijn. Nederland maakt van dit moment gebruik om onze reactie op
de laatste versie van de criteria bij de EC voor het voetlicht te brengen. We blijven
er op inzetten dat alle hormoonverstorende stoffen met de criteria geïdentificeerd
worden. De uitkomsten van het aankomende overleg met uw Kamer zullen in onze reactie
worden meegenomen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
M.H.P. van Dam