Vragen van de leden Van Oosten en Arno Rutte (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het stilleggen van een strafzaak omdat de voortgang door toedoen van het openbaar ministerie te traag verliep (ingezonden 30 mei 2018).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) mede namens de Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 23 juli 2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2539.

Vraag 1 en 2

Bent u ook onaangenaam verrast over het feit dat een strafzaak is stilgelegd doordat het te traag is verlopen?1

Wat vindt u ervan als maatschappelijke onaanvaardbare gedragingen, zoals dronken rijden, niet meer kunnen worden vervolgd door het te trage verloop van het proces?

Antwoord 1 en 2

Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zoals aangegeven tijdens het wetgevingsdebat met uw Kamer op 13 juni jl.2 was er sprake van ongewenste voorraadvorming bij twee parketten van het Openbaar Ministerie. Er is en wordt hard aan gewerkt om dit tegen te gaan. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 3 en 5.

Vraag 3

Over welke «planningsproblemen» spreekt de betreffende officier van justitie en welke stappen zijn gezet om deze problematiek op te lossen?

Antwoord 3

Als gevolg van een fors tekort aan zittingsruimte bij de rechtbank Noord-Nederland kunnen door het openbaar ministerie minder strafzaken bij de rechtbank worden aangebracht dan het openbaar ministerie zou willen. Het openbaar ministerie en de rechtbank Noord-Nederland zijn hierover in gesprek.

Vraag 4

Hoe kan het dat een strafproces zodanig traag verloopt dat een verdachte van twee misdrijven uiteindelijk helemaal niet meer kan worden vervolgd?

Antwoord 4

De uitspraak waarover gesproken wordt in het genoemde artikel is uniek en op zichzelf staand. Het betreft hier twee misdrijven gepleegd begin 2016. De strafzaak is in 2016 op zitting geweest en is toen op verzoek van de officier van justitie door de rechtbank aangehouden, vanwege het feit dat de verdachte niet ter zitting was verschenen. Wegens de lange termijn en afwezigheid van informatie over de voortgang van de zaak, heeft de raadsman van de verdachte de rechtbank verzocht de strafzaak te beëindigen. De zaak stond vervolgens weer gepland voor een zitting in juni 2018. De rechtbank heeft hierop geoordeeld dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor de verdachte een onredelijk lange termijn in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afdoening van zijn zaak. Er was daarmee geen redelijke grond meer voor voortzetting van de vervolging tegen de verdachte. De rechtbank heeft vervolgens verklaard de strafzaak te beëindigen op grond van artikel 36 Wetboek van Stafvordering. Omdat er geen rechtsmiddel openstaat kan deze uitspraak van de rechtbank niet worden voorgelegd aan een hogere rechter.

Vraag 5

Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat nogmaals strafzaken worden stilgelegd doordat beginselen van een behoorlijke procesorde in het geding zouden zijn?

Antwoord 5

In de brief aan uw Kamer van 29 juni 2018 over de ambitie, prioriteiten en doelstellingen van de strafrechtketen, is toegelicht hoe de keten de doorlooptijden gaat aanpakken.3 Daarnaast onderzoeken het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak hoe groot de knelpunten met betrekking tot de zittingscapaciteit zijn die leiden tot voorraadvorming en welke extra maatregelen nodig zijn om deze knelpunten weg te nemen. Dit onderzoek zal eind van dit jaar gereed zijn waarna het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak de uitkomsten zullen bespreken. Vervolgens zullen de uitkomsten in het bestuurlijk ketenberaad worden besproken.

Vraag 6

Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg op 20 juni 2018 over het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zodat de antwoorden kunnen worden meegenomen bij de bespreking van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de voorraad aan strafzaken bij het openbaar ministerie?

Antwoord 6

Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. De beantwoording nam echter meer tijd in beslag waardoor beantwoording voor 20 juni 2018 niet is gehaald.


X Noot
2

Kamerstukken II 2017–18, 34 950-VI, nr. 15.

X Noot
3

Kamerstukken II 2017–18, 29 279, nr. 447 en bijlage.

Naar boven