Vragen van het lid Bergkamp (D66) aan de ministers voor Medische Zorg en van Justitie en Veiligheid over de uitspraken van korpschef Akerboom over partydrugs (ingezonden 19 april 2018).

Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 29 mei 2018) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2050

Vraag 1

Kent u het bericht «Korpschef: Partydrugs moeten af van «normaal» imago»?1

Antwoord 1

Ja. Wij stellen de normalisering van het gebruik van drugs tijdens het uitgaan ook al enkele jaren aan de orde. Wij verwijzen hiervoor ook graag naar de beantwoording van de vragen van de ChristenUnie over dit onderwerp2.

Vraag 2

  • a. Deelt u de mening dat de uitspraak van Akerboom dat het aantal doden door druggebruik de afgelopen jaren «flink is toegenomen», niet strookt met de cijfers van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA), waaruit weliswaar blijkt dat het aantal doden in 2015 is gestegen, maar in 2014 juist is afgenomen, dus dat van een jarenlange stijging geen sprake is?3

  • b. Deelt u de conclusie van het rapport dat Nederland relatief goed presteert ten opzichte van andere Europese landen als het gaat om de gezondheidsgevolgen van harddrugsgebruik, omdat het aantal sterfgevallen per miljoen inwoners nog steeds relatief laag is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Korpschef Akerboom spreekt van een stijging van 123 doden in 2014 naar 235 doden in 2016. Hij doelt daarbij waarschijnlijk op de cijfers van de Nationale Drugs Monitor (NDM) die wij op 23 januari jl. naar uw Kamer hebben gestuurd4. Jaarlijks rapporteert de NDM onder andere het aantal gevallen van geregistreerde drugsgerelateerde sterfte in Nederland. De gegevens hiervoor worden elk jaar ontleend aan de Doodsoorzakenstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Conform de richtlijnen van het EMCDDA (Drug-related deaths protocol) selecteert het Trimbos-instituut daaruit gevallen en rapporteert daarover. Dit zou kunnen verklaren waarom cijfers van de NDM en EMCDDA verschillen.

In de NDM staat dat de Doodsoorzakenstatistiek niet is toegerust om de drugssterfte precies in kaart te brengen.

Het is nog onbekend of het gaat om een daadwerkelijke stijging of dat er sprake is van een effect door een wijziging in de registratie. Vanwege de overgang in 2013 naar automatische codering van de natuurlijke doodsoorzaken, de start van het elektronisch aanleveren van de doodsoorzakenformulieren, het nieuwe registratiesysteem van de forensische artsen, en meer toxicologisch onderzoek door de forensische artsen, kunnen de aantallen vanaf 2013 niet rechtstreeks vergeleken worden met de aantallen uit de voorafgaande jaren. Deze factoren kunnen ook van invloed zijn op de trends na 2013. Op dit moment ontbreekt dus een betrouwbaar beeld. Mede om deze reden wordt er op dit moment gesproken met het Trimbos-instituut om te onderzoeken wat de precieze oorzaak is en of er betere bronnen zijn om de druggerelateerde sterfte in de toekomst beter in kaart te brengen.

Vanwege problemen met codering, dekking en onderrapportage in sommige landen moet bovendien de nodige voorzichtigheid worden betracht bij het vergelijken van druggerelateerde sterfgevallen.

Omdat nog onbekend is of het om een daadwerkelijke stijging in drugssterfte gaat, of dat er sprake is van een effect door een wijziging in registratie kunnen we de conclusie dat Nederland relatief goed presteert nog niet trekken. Voorop staat dat elke dode als gevolg van drugsgebruik er één te veel is.

Vraag 3

Kunt u uitleggen waar de bewering van korpschef Akerboom, dat elke drugsgebruiker een systeem in stand houdt dat gekenmerkt wordt door extreem geweld, op gebaseerd is?

Antwoord 3

Evenals de korpschef hechten wij eraan op te merken dat wij ons zorgen maken over de zware criminaliteit die schuil gaat achter de productie en handel van drugs. Drugscriminaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de ondermijnende criminaliteit. Het is een prioriteit van het kabinet om de aanpak van ondermijnende criminaliteit samen met alle relevante partners te versterken.

Vraag 4

Kunt u reflecteren op de stelling dat hoger straffen juist leidt tot hogere prijzen en grotere winsten en dat de markt dus juist lucratiever wordt bij strenger straffen? Kunt u uw antwoord wetenschappelijk onderbouwen?

Antwoord 4

Ons is geen wetenschappelijk onderzoek bekend dat aantoont dat hoger straffen leidt tot een lucratievere drugsmarkt.

Vraag 5

Deelt u de mening dat ons gedoogbeleid is gestoeld op een duidelijk onderscheid tussen softdrugs en harddrugs ter bescherming van de volksgezondheid en dat een ieder die uitspraken doet over ons drugsbeleid zich hier rekenschap van zou moeten geven?

Antwoord 5

Ons gedoogbeleid is gestoeld op een duidelijk onderscheid tussen softdrugs en harddrugs ter bescherming van de volksgezondheid. Drugsgebruik is altijd risicovol. Ons streven is om het gebruik van drugs tegen te gaan. Het Nederlandse drugsbeleid is dan ook primair gericht op het voorkomen dat mensen überhaupt drugs gebruiken, of dat nu soft- of harddrugs zijn.


X Noot
2

Antwoorden op vragen van de Kamerleden Van der Graaf (CU) en Segers (CU) over het bericht «Korpschef: Partydrugs moeten af van «normaal» imago», (2018Z06701)

X Noot
3

European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, Juni 2017, «European Drug Report 2017: Trends& Developments».

X Noot
4

Kamerstuk 24 077, nr. 409

Naar boven