Vragen van het lid Asscher (PvdA) aan de Minister-President over de eerste honderd dagen van het kabinet (ingezonden 6 februari 2018).

Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 23 maart 2018) Zie ook Kamerstuk 34 775, nr. 81

Inleiding:

Afgesproken is dat ieder departement de vragen beantwoordt die op haar terrein liggen. De gemeenschappelijke antwoorden op de vragen 1 t/m 4 worden door het Ministerie van Defensie afgedaan en zullen u binnenkort bereiken.

Vraag 16

Hoeveel van de € 270 mln. extra van het demissionaire kabinet-Rutte-Asscher is al bij leraren zelf terecht gekomen?

Antwoord 16

Zoals in het Regeerakkoord opgenomen, is er structureel € 270 miljoen beschikbaar voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor docenten in combinatie met het normaliseren van de wettelijke regelingen. Op dit moment zijn werkgevers- en werknemersorganisaties in het PO bezig om dit vorm te geven in een nieuwe cao. De inzet is om voor de zomer tot een resultaat te komen.

Vraag 25

Wat doet u tegen cyberpesten?

Antwoord 25

Het tegengaan van alle vormen van pesten op school is een verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. In augustus 2015 is de wet «Veiligheid op school» in werking getreden. Met deze wet zijn schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs verplicht om te zorgen voor een sociaal veilige omgeving, de ervaren veiligheid van leerlingen te monitoren en een aanspreekpunt binnen de school te hebben.

Vraag 38

Hoe zorgt u dat de vrijwillige ouderbijdrage en bijkomende schoolkosten binnen de perken blijven?

Antwoord 38

Het is van belang dat de toegang tot het onderwijs niet belemmerd wordt door de hoogte van de schoolkosten voor ouders. Om hier zicht op te houden wordt door het Ministerie van OCW periodiek onafhankelijk onderzoek verricht via de schoolkostenmonitor (bron: Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 155). Uit de laatste monitor blijkt dat de totale schoolkosten in het voorgezet onderwijs bij alle niveaus zijn gedaald. In februari 2017 is een motie aangenomen van SP en PvdA die de regering verzoek om een limiet te stellen aan vrijwillige ouderbijdragen in po en vo. Naar aanleiding van deze motie is er nader onderzoek gedaan naar alternatieven voor de vrijwillige ouderbijdrage in po en vo. Dit rapport is met een beleidsreactie op 7 maart jl. naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 511, nr. 16). In de brief staat verder dat leerlingen niet langer door scholen mogen worden buitengesloten als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen. Daarom heeft de Minister de PO-Raad en de VO-Raad gevraagd om komend schooljaar duidelijke afspraken (een gedragscode) te maken om incidenten te voorkomen. Lukt het de scholen niet om tijdig goede afspraken te maken, dan gaat de Minister de wet aanscherpen.

Vraag 40

Hoe wilt u zorgen dat kunst en cultuur voor iedereen toegankelijk is, en dan niet alleen het Wilhelmus en het Rijksmuseum in Amsterdam?

Antwoord 40

Het is van groot belang dat kunst en cultuur toegankelijk is voor iedereen. Negen op de tien Nederlanders van zes jaar en ouder bezoeken jaarlijks ten minste één keer een culturele voorstelling, tentoonstelling, evenement of instelling. Dat laat onverlet dat er doelgroepen zijn die we minder goed bereiken. Dat zal de komende jaren een aandachtspunt zijn in het cultuurbeleid. De cultuurbrief is op 12 maart naar uw Kamer gestuurd en geeft weer welke maatregelen er de komende jaren worden genomen. Hier wordt ook stilgestaan bij toegankelijkheid en participatie. Scholen kunnen zelf kiezen welk museum ze willen bezoeken. Daarnaast is er extra geld beschikbaar gekomen voor muziekeducatie.

Vraag 41

Heeft u – in lijn met de goede adviezen van Kroes en Schippers – al steengoede vrouwen klaarstaan die u naar voren kunt schuiven als dat nodig is?

Antwoord 41

Dit kabinet heeft een percentage vrouwelijke Ministers dat boven de 30% ligt.

Vraag 42

Wat zijn uw afrekenbare doelstellingen voor de bestrijding van de laaggeletterdheid?

Antwoord 42

Voor de periode 2016–2018 zijn de volgende kwantitatieve doelstellingen gesteld: 45 duizend volwassenen beginnen aan een taaltraject zodat zij zelfredzamer worden en beter participeren in de maatschappij, en 1 miljoen kinderen tot en met de basisschoolleeftijd worden bereikt met leesbevorderingsactiviteiten, zodat hun taalvaardigheid en leesplezier toenemen. De ministeries van OCW, SZW en VWS werken samen in het programma Tel mee met Taal om deze doelstellingen te helpen bereiken. Op 24 november 2017 heeft het Kabinet een tussenrapportage over het bereik en effect van dit programma naar de Kamer gestuurd. Uit deze rapportage bleek dat het behalen van de doelstellingen (ruim) op schema ligt. Het Kabinet maakt vanaf 2018 jaarlijks structureel 5 miljoen extra vrij om de aanpak van laaggeletterdheid ambitieus voort te zetten. Ter uitvoering van de motie Asante en Van Meenen en de motie Rog wordt -met onder meer gemeenten en partijen met specifieke expertise als het gaat om het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid- gesproken over nieuwe, ambitieuze doelen voor de periode na afloop van het lopende programma Tel mee met Taal.

Vraag 43

Welke maatregelen neemt u om segregatie tegen te gaan in het onderwijs?

Antwoord 43

Het is belangrijk dat iedere school – ongeacht de samenstelling – een kwalitatief goede school is. Scholen en gemeenten ontvangen geld van het Rijk om kinderen met een risico op een onderwijsachterstand extra te ondersteunen. Dit zorgt ervoor dat elke leerling ontplooiingskansen krijgt. Voor leerlingen in een achterstandssituatie worden de mogelijkheden voor een goede onderwijsloopbaan en een betere maatschappelijke positie vergroot, waardoor segregatie in de maatschappij kan afnemen.

Dit kabinet streeft naar onderwijs waarin álle leerlingen zich thuis voelen en het beste uit zichzelf kunnen halen, ongeacht hun thuissituatie, talenten of achtergrond. Bevorderen van kansengelijkheid is een speerpunt. Op lokaal niveau hebben gemeenten en schoolbesturen de mogelijkheid om afspraken te maken met elkaar over het tegengaan van segregatie op schoolniveau. Het is wettelijk verplicht om jaarlijks te overleggen over het voorkomen van segregatie. Het actieplan gelijke kansen is volop in uitvoering.

Vraag 44

Hoeveel gaat u investeren in eerlijke kansen in het onderwijs?

Antwoord 44

Het regeerakkoord bevat forse investeringen in gelijke kansen in het onderwijs. OCW trekt € 170 miljoen extra uit voor versterking van de vroeg- en voorschoolse educatie. Er wordt structureel € 15 miljoen extra uitgetrokken voor de verbetering van onderwijsachterstanden op scholen. De verdeling van het onderwijsachterstandenbudget wordt geactualiseerd. Het CBS heeft in opdracht van het Ministerie van OCW een nieuwe indicator ontwikkeld om het geld te verdelen. De doelgroep kan op basis van deze indicator op een betere, meer verfijnde manier worden bepaald zodat het geld daadwerkelijk terecht komt bij kinderen met een risico op een achterstand. Uw Kamer is hierover nader geïnformeerd in de brief «Investeren in onderwijsachterstanden» van 31 januari 2018.

Soepele overgangen in het onderwijs zijn van groot belang. Om de kansen van leerlingen te vergroten is dit schooljaar gestart met doorstroomprogramma’s die tot doel hebben om de overgangen in het onderwijs voor leerlingen met een sociaaleconomische achterstand soepeler te laten verlopen. Voor de doorstroomprogramma’s zijn vanaf 2018 structureel middelen beschikbaar, namelijk po-vo (€ 9,5 miljoen), vmbo-mbo, vmbo-havo (€ 5 miljoen) en mbo-hbo (€ 7,5 miljoen). Daarnaast wordt een doorstroomrecht voorbereid voor vmbo tl/gl-leerlingen die willen doorstromen naar de havo.

Om het hoger onderwijs zo toegankelijk mogelijk te maken is in het Regeerakkoord afgesproken dat het collegegeld voor alle hbo-/wo-studenten voor het eerste jaar (van de bachelor fase) met de helft wordt verlaagd. Deze maatregel gaat al per aanstaand collegejaar (2018–2019) in. Hiervoor is in het Regeerakkoord in 2018 € 70 miljoen, in 2019 € 165 miljoen en structureel € 175 miljoen gereserveerd.

Vraag 45

Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat een gemiste kans in het onderwijs nooit een laatste kans mag zijn?

Antwoord 45

Kenmerkend voor het Nederlandse onderwijsstelsel is dat ook jongeren met een relatief trage start in het onderwijs de kans krijgen via het beroepsonderwijs hun talenten maximaal te ontplooien. Het mbo biedt immers de mogelijkheid om op te klimmen naar mbo-niveaus met betere arbeidsmarktperspectieven en na mbo-4 door te stromen naar het hbo. Met de komst van de Associate Degree zijn die kansen nog eens vergroot. Het kabinet wil de emancipatiefunctie van het beroepsonderwijs de komende periode versterken. Met het afschaffen van de cascadebekostiging per 1 januari 2019 wordt de afnemende bekostiging voor studenten die lang(er) in het mbo verblijven ongedaan gemaakt. Hierdoor ontstaat voor mbo-instellingen meer financiële ruimte om deze studenten de kans te bieden zich in een passend tempo te ontwikkelen en te ontplooien en daarmee gelijke kansen te bieden. Gelijke kansen in het onderwijs is een prioritair onderwerp in het onlangs afgesloten bestuursakkoord met de mbo-raad «MBO 2018–2022: Trots, vertrouwen en lef». Uw Kamer is hierover onlangs in de brief van 7 februari 2018 geïnformeerd.

Zie ook het antwoord op vraag 44.

Vraag 46

Is het waar dat u onvoldoende geld uittrekt om alle peuters toegang te geven tot onderwijs?

Antwoord 46

Voor alle peuters zijn er mogelijkheden om gebruik te maken van een voorschoolse voorziening. Voor kinderen van werkende ouders wordt vanaf 2019 € 250 miljoen extra geïnvesteerd in de kinderopvangtoeslag (bovenop de € 2,4 miljard die nu al beschikbaar is voor kinderopvang). Voor kinderen met een risico op een onderwijsachterstand investeert het kabinet vanaf 2020 € 170 miljoen extra in voorschoolse educatie (bovenop de € 316 miljoen die op dat moment al beschikbaar is voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid). Ook ontvangen gemeenten geld om een voorziening te bieden aan niet-doelgroeppeuters waarvan ouders niet voldoen aan de criteria voor kinderopvangtoeslag.

Vraag 47

Bent u voornemens om het beleid van het vorige kabinet voor eerlijke kansen in het onderwijs voort te zetten en hoeveel wilt u daarvoor investeren?

Antwoord 47

Ja, het kabinet zal het beleid voortzetten en neemt ook nieuwe maatregelen. Het kabinet ziet het bieden van kansen aan jongeren als een kernopdracht van het onderwijs. Daarom investeert het kabinet fors in maatregelen gericht op het vergroten van kansen, naast de investeringen aangegeven in het antwoord op vraag 44.

Anderhalf jaar geleden is gestart met de opbouw van een coalitie voor gelijke kansen van partijen binnen en buiten het onderwijsveld, de Gelijke Kansen Alliantie (GKA). Op dit moment zijn in 28 lokale netwerken partijen gericht aan de slag met het bevorderen van de gelijke kansen in hun regio. Er worden interventies ontwikkeld en uitgevoerd gericht op ouderbetrokkenheid, coaching en begeleiding, professionalisering leraren en doorlopende leerlijnen. Aan de ontwikkeling van de interventies is onderzoek gekoppeld om zo de kennis over effectieve aanpakken te vergroten. De komende periode worden de lokale netwerken verder uitgebouwd.

Vraag 48

Welke maatregelen neemt u met het bedrijfsleven en MBO-instellingen om te zorgen dat MBO’ers zeker kunnen zijn van een stageplaats?

Antwoord 48

Bij het vinden van een stageplaats in het mbo is samenwerking tussen student, onderwijsinstelling, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) en bedrijven, onontbeerlijk. In de brief van 1 april 2016 (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/04/01/kamerbrief-over-beroepspraktijkvorming-bpv-in-het-mbo), als reactie op twee moties over de beroepspraktijkvorming (bpv), is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen alle betrokken partijen bij het vinden van een bpv-plaats.

Met de subsidieregeling praktijkleren worden werkgevers gestimuleerd stageplaatsen beschikbaar te stellen. Ook wordt – met het bbl-offensief van SBB – geprobeerd het aanbod aan stageplaatsen te vergroten. Naar aanleiding van het verzoek van de Tweede Kamer (2016D29308) om een reactie op het artikel «Werkend leren verdwijnt door gebrek aan leerbanen» heeft mijn ambtsvoorganger op 6 oktober 2016 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/10/06/kamerbrief-met-reactie-op-artikel-039-werkend-leren-verdwijnt-door-gebrek-aan-leerbanen-039). Kortheidshalve verwijs ik hierbij naar de inhoud van deze brief.

Vraag 57

Hoe wilt u zorgen dat ieder kind zeker kan zijn van gym-onderwijs?

Antwoord 57

In zowel het primair als het voortgezet onderwijs zijn kerndoelen vastgelegd voor respectievelijk bewegingsonderwijs en lichamelijke opvoeding (LO). Scholen dienen de kerndoelen aan te bieden, de Inspectie van het Onderwijs ziet hierop toe. Om meer bewegingsonderwijs te realiseren in het po, ben ik op dit moment in gesprek met de onderwijssector.

Vraag 63

Wanneer wordt de numerus fixus voor de verpleegkunde-opleidingen afgeschaft?

Antwoord 63

Recentelijk heeft uw Kamer met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesproken over selectie en toegankelijkheid in het hoger onderwijs (op 17 januari 2018). Het Kabinet is van mening dat opleidingen enkel een numerus fixus zouden hanteren wanneer dit noodzakelijk is. Een numerus fixus om de onderwijskwaliteit te borgen is hier een voorbeeld van. Om erop toe te zien dat instellingen enkel noodzakelijke capaciteitsbeperkingen aanbrengen, is in het regeerakkoord opgenomen dat de Minister de bevoegdheid krijgt om een numerus fixus te blokkeren.

Verpleegkundeopleidingen en werkgevers zijn zich bewust van de grote behoefte aan verpleegkundigen. Zij zetten zich daarom in voor maximale verantwoorde groei van het aantal verpleegkundestudenten, waarbij de onderwijskwaliteit geborgd blijft. Het is namelijk van belang dat iedereen die zich inschrijft voor een verpleegkundeopleiding kan rekenen op een kwalitatief goed onderwijsprogramma. Een onderdeel hiervan is het kunnen volgen van een leerzame stage. Het resultaat van de inzet van onderwijsinstellingen en werkgevers is dat het aantal studenten dat een verpleegkunde-opleiding kan volgen blijft groeien. Daarover maken onderwijsinstellingen en werkgevers afspraken in het kader van de regionale actieplannen tegen tekorten in de zorg. Voor studiejaar 2018–2019 heeft Minister van Engelshoven de Hogeschool van Amsterdam toestemming gegeven ruim 170 extra plaatsen aan de opleiding tot Verpleegkunde beschikbaar te stellen. De forse verruiming is mogelijk doordat de Hogeschool van Amsterdam, op verzoek van de ministeries van OCW en VWS, in overleg met de Zorgwerkgevers in de regio meer stageplaatsen hebben weten te regelen. 7 van de 17 opleidingen hanteren geen numerus fixus. De verwachting van de hogescholen is dat alle studenten die dat willen, een verpleegkundeopleiding kunnen volgen.

Vraag 68

Wat doet u als het aantal leraren dat instroomt in het onderwijs niet drastisch toeneemt?

Antwoord 68

Het onderwijs heeft, net als andere sectoren binnen het sociaal domein, te maken met personeelstekorten. De oorzaken hiervan zijn divers en er zijn verschillen tussen regio’s in de mate waarin tekorten zich voordoen en in de ideeën die er zijn over de aanpak. Er is dan ook een combinatie van landelijke en regionale maatregelen nodig. Deze zijn uitgewerkt in een plan van aanpak langs zes lijnen. De komende periode wordt bezien of dit voldoende is om de tekorten aan te pakken en of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Op 21 februari is over deze aanpak met uw Tweede Kamer gesproken. Dit gesprek wordt voortgezet op 14 maart.

Vraag 69

Welke concrete, meetbare doelstelling heeft u met het oog op de vermindering van de werkdruk in het onderwijs?

Antwoord 69

Op dit moment is de Minister voor basis- en voortgezet onderwijs en media samen met sociale partners in gesprek over de invulling en vormgeving van de monitoring én evaluatie van het Werkdrukakkoord in het primair onderwijs. Gezamenlijk zoeken zij naar de juiste indicatoren die recht doen aan de grootte van de investering van dit kabinet én de complexiteit van het thema werkdruk. Het PO-front en de Minister vinden het van groot belang dat de leraar in de klas het verschil gaat merken van de vrijgekomen middelen. Daarom hebben wij expliciet afgesproken dat het gesprek hierover plaats moet vinden in de teams op school en dat de PMR instemmingsrecht heeft op het bestedingsplan voor de werkdrukmiddelen. Dat is een belangrijke randvoorwaarde om de inzet tot een succes te maken Ook in het voortgezet onderwijs is werkdruk onder leraren een belangrijk thema. De oorzaken en oplossingen kunnen per school en per leraar verschillen. De komende periode gaan we daarom het gesprek met scholen aan over wat zij zelf kunnen doen in de organisatie van het onderwijs waardoor de werkdruk verlaagd wordt. We ondersteunen scholen en leraren daarbij door de brochure Ruimte in Regels, waarin we laten zien welke ruimte regelgeving biedt om meer ontwikkeltijd te vinden. Deze brochure zal voor aanvang van het schooljaar 2018/2019 gereed zijn.

Vraag 70

Bent u alsnog bereid om middelen voor verlaging van de werkdruk in het onderwijs eerder dan 2021 beschikbaar te stellen, zodat echt snel iets aan de werkdruk kan worden gedaan?

Antwoord 70

Zoals opgenomen in de brief van 9 februari j.l. aan uw Kamer, is inmiddels met vakbonden en PO-Raad een akkoord bereikt over het terugdringen van de werkdruk in het primair onderwijs. Onderdeel van dit akkoord is dat de scholen eerder dan gepland kunnen beschikken over extra geld.

Scholen in het primair onderwijs krijgen met ingang van het komend schooljaar € 237 miljoen extra om werkdruk aan te pakken. In het schooljaar 2021–2022 loopt dit bedrag op tot een structureel budget van € 430 miljoen. Een gemiddelde school van 225 leerlingen krijgt volgend schooljaar circa € 35.000 extra, oplopend tot structureel circa € 65.000 met ingang van het schooljaar 2021–2022. Deze oploop komt beschikbaar nadat aangetoond is dat de middelen conform het werkdrukakkoord zijn ingezet.

Vraag 72

Hoe zorgt u dat ieder kind zwemonderwijs krijgt?

Antwoord 72

Het is belangrijk dat kinderen voldoende zwemvaardig zijn. Ouders hebben daar primair de verantwoordelijkheid voor. Het is aan gemeenten, scholen en ouders om te bepalen hoe het zwemonderwijs op lokaal niveau wordt vormgegeven. In deze situatie behaalt 95 procent van de kinderen momenteel het zwemdiploma A. Op lokaal niveau vinden verschillende stimuleringsprojecten plaats om kinderen aan te moedigen meer te gaan zwemmen.

Vraag 85

Hoe zorgt u dat bibliotheken, muziekscholen, cultuur- en poppodia, de (gemeentelijke) musea en cultuureducatie voor iedereen beschikbaar blijven?

Antwoord 85

De onderwerpen betreffen in hoofdzaak lokaal beleid. De gemeenten beslissen over het voorzieningenniveau op basis van de lokale behoeften en mogelijkheden. Op het gebied van de openbare bibliotheken geeft de rijksoverheid structuur en richting door middel van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, die vanaf 2015 van kracht is. Onlangs heeft de Tweede Kamer een midterm review over de eerste twee jaar (2015 en 2016) van deze wet ontvangen.1 Daaruit blijkt onder meer dat de openbare bibliotheek in Nederland met circa 1.200 vestigingen een goed gespreide en toegankelijke voorziening is.

Vraag 87

Hoe gaat u zorgen dat leerlingen op meerdere niveaus eindexamen kunnen doen, zodat niet het vak waar je het slechtste in bent meer bepaalt wat je later wel of niet kunt worden?

Antwoord 87

Zoals tijdens het AO Examens van 7 februari aan uw Kamer is gemeld, gaat OCW onderzoek doen naar het diploma met vakken op verschillende niveaus en welke gevolgen dat zou hebben voor de instroom in het vervolgonderwijs. De verwachting is dat de onderzoeksopzet rond de zomer gereed is en wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

Dit onderzoek raakt aan de fundamentele discussie over de toekomstbestendigheid van het examenstelsel en aan het civiel effect van diploma's. Dit vraagt om een zorgvuldig en gefaseerd gesprek dat ik na de zomer met uw Kamer wil voortzetten, mede op basis van het advies van de Onderwijsraad over toetsing en examinering, dat voor de zomer gereed zal zijn. Hiernaast wordt in de scholen dit jaar actief meer maatwerk gestimuleerd, uit deze praktijk kunnen we ook veel leren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de net ingevoerde terugvaloptie voor leerlingen die vakken op een hoger niveau doen, het experiment regelluw en de pilot recht op maatwerk van de VO-raad. Ik zal uw Kamer actief blijven informeren over de voortgang en uitkomsten van deze maatregelen en experimenten.

Vraag 91

Wat doet u om te zorgen dat vrouwen een eerlijke kans krijgen op topfuncties en is het kabinet zelf bereid daarbij het goede voorbeeld te geven?

Antwoord 91

De Minister van OCW is samen met VNO-NCW de aanpak Vrouwen naar de Top begonnen en subsidieert Stichting Topvrouwen (opgericht door VNO-NCW en stichting Talent naar de Top) die, met behulp van twee kwartiermakers, de doorstroom van vrouwen naar de top van het bedrijfsleven voortdurend agendeert bij belangrijke stakeholders (als bestuurders, commissarissen, werving- en selectiebureaus, accountants en aandeelhouders). De voortgang van het aandeel vrouwen aan de top van grote vennootschappen wordt jaarlijks gemonitord. De naleving van de Wet bestuur en toezicht waarin een streefcijfer van 30 procent vrouwen is vastgelegd voor de top van het bedrijfsleven is teleurstellend. De voortgang is te beperkt. Een meerderheid van de bedrijven lijkt naleving van de wet geen prioriteit te geven (nòch «pas toe» nòch «leg uit»). Er moet dus wat veranderen. Het kabinet zal in 2019 de balans opmaken. Het kabinet is bereid dan met stevige maatregelen te komen als de naleving nog onvoldoende is.

Vraag 95

Hoe gaat u zorgen dat het aantal thuiszitters in het onderwijs wordt beperkt en alle kinderen de kans krijgen zich maximaal te ontplooien?

Antwoord 95

Op 19 februari jl. bent u geïnformeerd over het schoolverzuim in het funderend onderwijs. In deze brief is ook ingegaan op de uitvoering van het Thuiszitterspact. Onder andere met het organiseren van een nieuwe Thuiszitterstop samen met de partners van het pact en het regelen van doorzettingsmacht voor passend onderwijs, worden scholen, samenwerkingsverbanden en gemeentes ondersteund in het beperken van het aantal thuiszitters.

Vraag 97

Hoe gaat u zorgen dat ieder kind zeker kan zijn van muziekonderwijs?

Antwoord 97

De komende tijd zal worden bekeken hoe de ambitie van muziekonderwijs voor ieder kind voortgezet kan worden zodat goed muziekonderwijs vanzelfsprekend onderdeel gaat uitmaken van cultuureducatie op school. Door middel van onderzoek en evaluatie zal de Minister zich de komende periode een beeld vormen van de effecten die programma’s als Méér Muziek in de Klas hebben veroorzaakt op het muziekonderwijs, ook met betrekking tot het bereik.

Daarbij worden in ieder geval de resultaten van de effectmeting van de eerste aanvraagronde van de huidige regeling Impuls Muziekonderwijs gebruikt. Deze meting wordt op dit moment uitgevoerd door het Fonds voor Cultuurparticipatie. Als er ook meer bekend is over de effecten van de tweede en derde aanvraagronde wordt er een besluit genomen over de manier waarop muziekonderwijs na 2020 het beste ondersteund kan worden. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden van zowel publieke als private middelen en worden de huidige ontwikkelingen binnen het onderwijscurriculum nauwgezet gevolgd.

Naar boven