Vragen van de leden Van Dekken en Çegerek (beiden PvdA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte (ingezonden 22 april 2016).

Nader antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 30 september 2016).

Vraag 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7

Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte?1

Klopt het dat u momenteel werkt aan een pilot waarin gemeenten drie jaar lang de mogelijkheid krijgen veiligheidsregels te maken voor speeltoestellen in de openbare ruimte met een valhoogte van maximaal 1,50 meter? Hoe komt deze pilot eruit te zien, hoe verhoudt de pilot zich tot huidige wetgeving, en wanneer gaat de pilot van start? Wat vinden gemeenten van de pilot, en hoeveel participerende gemeenten verwacht u?

Deelt u de mening dat afstemming in het Regulier Overleg Warenwet-DPNL (Deskundigenoverleg Productwetgeving Niet-Levensmiddelen), voorafgaand aan besluitvorming over de pilotvoorwaarden, wenselijk is? In hoeverre voert u over de kaders en randvoorwaarden van de pilot overleg in het Regulier Overleg Warenwet-DPNL? Welke inspraak krijgen fabrikanten, inspectiebureaus, keuringsinstanties, Jantje Beton en brancheverenigingen?

Hoe zorgt u ervoor dat de veiligheid voor ieder speeltoestel tijdens de pilot gewaarborgd is? Hoe weegt u de waardering voor particulier initiatief versus het belang van veiligheid en de kans op een calamiteit?

Hoe worden ouders, begeleiders en kinderen in deelnemende gemeenten geïnformeerd over private speeltoestellen die door bewoners in de openbare ruimte geplaatst zijn, en mogelijk minder veilig zijn dan publieke speeltoestellen?

Hoe draagt de pilot bij aan burgerinitiatieven van bewoners die private speeltoestellen in de openbare ruimte plaatsen?

Is het uw intentie de pilot te laten volgen door een wetswijziging? Zo nee, welke beslispunten formuleert u om na evaluatie van de pilot te onderzoeken of wetswijziging noodzakelijk is? Zo ja, hoe waarborgt u een onafhankelijk evaluatie?

Antwoord 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7

In vervolg op de beantwoording van de vragen van Uw Kamer over particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2754) en de toezegging aan Uw Kamer om de mogelijkheden te bezien om gemeenten ruimte te geven om particuliere speeltoestellen toe te staan in de openbare ruimte (2015Z15788), informeer ik u hierbij nader.

Op verzoek van een aantal leden van de Uw Kamer is in de afgelopen maanden met betrokken partijen overlegd hoe een pilot kan worden vormgeven, waarbij inwoners van gemeenten zelf speeltoestellen in de openbare ruimte mogen plaatsen. Daarbij is gezocht naar een eenvormige regeling voor alle gemeenten. Als randvoorwaarden gelden daarbij dat de verantwoordelijkheid voor de borging van het huidige veiligheidsniveau en het toezicht op speeltoestellen duidelijk is belegd, de pilot in praktische zin uitvoerbaar is en er geen extra financiële middelen nodig zijn. Gedurende de pilot wordt de verantwoordelijkheid voor een beperkt aantal speeltoestellen bij wijze van experiment tijdelijk aan gemeenten overgedragen.

De meningen van diverse betrokken partijen, zoals gemeenten, Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), keuringsinstanties en brancheorganisaties over deze voorstellen lopen sterk uiteen. Al met al is mij gebleken dat betrokken gemeenten wel willen dat het mogelijk gemaakt wordt dat bewoners speeltoestellen in de openbare ruimte mogen plaatsen, maar dat gemeenten de verantwoordelijkheid van toezicht niet op zich willen nemen.

Om deze reden kan ik op dit moment niet overgaan tot een pilot waarin tijdelijk van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen kan worden afgeweken.

Mochten er vanuit Uw Kamer of vanuit gemeenten nog ideeën zijn over hoe het binnen de gestelde randvoorwaarden wel kan dan sta ik daar vanzelfsprekend voor open.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 112

Naar boven