Vraag 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over particuliere speeltoestellen
in de openbare ruimte?1
Klopt het dat u momenteel werkt aan een pilot waarin gemeenten drie jaar lang de mogelijkheid
krijgen veiligheidsregels te maken voor speeltoestellen in de openbare ruimte met
een valhoogte van maximaal 1,50 meter? Hoe komt deze pilot eruit te zien, hoe verhoudt
de pilot zich tot huidige wetgeving, en wanneer gaat de pilot van start? Wat vinden
gemeenten van de pilot, en hoeveel participerende gemeenten verwacht u?
Deelt u de mening dat afstemming in het Regulier Overleg Warenwet-DPNL (Deskundigenoverleg
Productwetgeving Niet-Levensmiddelen), voorafgaand aan besluitvorming over de pilotvoorwaarden,
wenselijk is? In hoeverre voert u over de kaders en randvoorwaarden van de pilot overleg
in het Regulier Overleg Warenwet-DPNL? Welke inspraak krijgen fabrikanten, inspectiebureaus,
keuringsinstanties, Jantje Beton en brancheverenigingen?
Hoe zorgt u ervoor dat de veiligheid voor ieder speeltoestel tijdens de pilot gewaarborgd
is? Hoe weegt u de waardering voor particulier initiatief versus het belang van veiligheid
en de kans op een calamiteit?
Hoe worden ouders, begeleiders en kinderen in deelnemende gemeenten geïnformeerd over
private speeltoestellen die door bewoners in de openbare ruimte geplaatst zijn, en
mogelijk minder veilig zijn dan publieke speeltoestellen?
Hoe draagt de pilot bij aan burgerinitiatieven van bewoners die private speeltoestellen
in de openbare ruimte plaatsen?
Is het uw intentie de pilot te laten volgen door een wetswijziging? Zo nee, welke
beslispunten formuleert u om na evaluatie van de pilot te onderzoeken of wetswijziging
noodzakelijk is? Zo ja, hoe waarborgt u een onafhankelijk evaluatie?
Antwoord 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
In vervolg op de beantwoording van de vragen van Uw Kamer over particuliere speeltoestellen
in de openbare ruimte (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2754) en de toezegging aan Uw Kamer om de mogelijkheden te bezien om gemeenten ruimte
te geven om particuliere speeltoestellen toe te staan in de openbare ruimte (2015Z15788), informeer ik u hierbij nader.
Op verzoek van een aantal leden van de Uw Kamer is in de afgelopen maanden met betrokken
partijen overlegd hoe een pilot kan worden vormgeven, waarbij inwoners van gemeenten
zelf speeltoestellen in de openbare ruimte mogen plaatsen. Daarbij is gezocht naar
een eenvormige regeling voor alle gemeenten. Als randvoorwaarden gelden daarbij dat
de verantwoordelijkheid voor de borging van het huidige veiligheidsniveau en het toezicht
op speeltoestellen duidelijk is belegd, de pilot in praktische zin uitvoerbaar is
en er geen extra financiële middelen nodig zijn. Gedurende de pilot wordt de verantwoordelijkheid
voor een beperkt aantal speeltoestellen bij wijze van experiment tijdelijk aan gemeenten
overgedragen.
De meningen van diverse betrokken partijen, zoals gemeenten, Nederlandse Voedsel en
Warenautoriteit (NVWA), keuringsinstanties en brancheorganisaties over deze voorstellen
lopen sterk uiteen. Al met al is mij gebleken dat betrokken gemeenten wel willen dat
het mogelijk gemaakt wordt dat bewoners speeltoestellen in de openbare ruimte mogen
plaatsen, maar dat gemeenten de verantwoordelijkheid van toezicht niet op zich willen
nemen.
Om deze reden kan ik op dit moment niet overgaan tot een pilot waarin tijdelijk van
het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen kan worden afgeweken.
Mochten er vanuit Uw Kamer of vanuit gemeenten nog ideeën zijn over hoe het binnen
de gestelde randvoorwaarden wel kan dan sta ik daar vanzelfsprekend voor open.