Vragen van het lid Amhaouch (CDA) aan de Minister van Economische Zaken over de schaarste van vakkrachten (ingezonden 19 juni 2017).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 18 juli 2017).

Vraag 1

Kent u de berichten «Vakkracht blijft schaars» en «Schreeuw om vakkracht»?12

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Op welke manier zet u zich in om te stimuleren dat zo snel mogelijk kan worden voldaan aan de vraag naar tienduizenden vakkrachten in verschillende sectoren die cruciaal zijn voor de Nederlandse economie?

Antwoord 2

In 2013 sloot de rijksoverheid samen met een veelheid aan partners uit het onderwijs, de regionale overheden en het bedrijfsleven het Techniekpact. Het Techniekpact is bedoeld om de aansluiting van het bètatechnische onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren en daarmee het tekort aan bètatechnisch personeel terugdringen. Om dit te bewerkstelligen hebben de partners concrete afspraken gemaakt, die zijn onderverdeeld langs de lijnen «kiezen», «leren» en «werken». Op 26 juni jl. heeft de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de jaarlijkse voortgangsrapportage en monitor Techniekpact naar uw Kamer gestuurd.3 In deze documenten worden de ontwikkeling en voortgang op de twaalf doelen van het Techniekpact en de actuele cijfers beschreven.

Daarnaast zijn er tevens vele andere, meer sectoraal georiënteerde, initiatieven waar de beschikbaarheid van voldoende goed opgeleide mensen een belangrijke rol speelt. Een voorbeeld hiervan is de Bouwagenda, waar de Minister van Economische Zaken u op 7 juni jl., mede namens de ministers van Infrastructuur en Milieu en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, over heeft geïnformeerd.4 Deze en andere initiatieven zijn van groot belang, aangezien een tekort aan bètatechnisch personeel de groei van bedrijven belemmert en de economische groei van Nederland onder druk zet. Nederland moet voorop blijven lopen in technologische ontwikkelingen om mee te helpen aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen en mondiale vraagstukken. Voor zowel de waterbeheersing in de delta's, de voedselvoorziening of de transitie naar duurzame energie zijn slimme en vakbekwame technici onmisbaar.

Vraag 3

Kunt u aangeven welke belemmeringen het afgelopen jaar zijn weggehaald om arbeidsmobiliteit in de grensregio’s met Duitsland en België te bevorderen? Welke belemmeringen bestaan er nog en hoe zullen deze worden weggenomen?

Antwoord 3

Op 30 januari jl. heeft de Minister van Economische Zaken, met zijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, de rapportage van het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid (GEA) aan uw Kamer aangeboden.5 Het actieteam heeft het afgelopen jaar in de grensregio's de kansen en belemmeringen op de terreinen informatievoorziening, arbeidsbemiddeling, onderwijs, bereikbaarheid en ondernemerschap inzichtelijk gemaakt en oplossingen aangereikt. Daarbij zijn niet alleen lopende acties in beeld gebracht en met elkaar verbonden, maar ook aanvullende acties benoemd en in gang gezet. Concrete casuïstiek is waar mogelijk een stap verder geholpen door het uitwisselen van goedwerkende voorbeelden en doordat partijen bij elkaar zijn gebracht. Dat alles in nauwe samenwerking met experts uit de buurlanden.

De intensieve samenwerking zoals vormgegeven in het actieteam heeft de aandacht en het commitment van alle voor de grensoverschrijdende economie en arbeid relevante (landelijke en regionale) partijen vergroot. Met de instelling van het actieteam is er nieuw elan ontstaan. Goedwerkende voorbeelden komen beter in beeld en worden uitgewisseld. Ook de wil en betrokkenheid van onze buurlanden om gezamenlijk de belemmeringen weg te nemen en kansen te benutten is toegenomen. Het werk van het actieteam lijkt dus effect te hebben gehad.

Er is nu een breed gedeeld commitment van alle betrokken partijen voor de aanpak en om de acties te gaan uitvoeren. Inmiddels zijn actiehouders benoemd, is er een actieteam dat toeziet op de uitvoering van de acties en waar nodig aanjaagt, versnelt, verbindt en inspireert. Alle betrokken partijen werken daarbij samen: Rijk, regio, bestuurders en professionals, zowel in Nederland als in onze buurlanden.

Vraag 4

Op welke manier zet u zich in op reshoring om op deze wijze de werkgelegenheid in Nederland te vergroten? Op welke manier wilt u hierbij zorgen dat Nederland over voldoende vakkrachten beschikt die deze bedrijven nodig hebben, zodat het aantrekkelijker wordt voor bedrijven om werkelijk te besluiten met de productie terug te keren naar Nederland?

Antwoord 4

Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Minister van Economische Zaken in juni 2014 een brief naar uw Kamer gestuurd over het terughalen van bedrijfsactiviteiten uit het buitenland (reshoring).6 De brief plaatst offshoring (het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland) en reshoring (het terughalen van deze bedrijfsactiviteiten naar Nederland) in het perspectief van een dynamische economie, waarin continu sprake is van baancreatie en -destructie. Er wordt – voor zover mogelijk op basis van enquête-studies – een cijfermatige onderbouwing gegeven over de omvang van offshoring en reshoring en de gevolgen voor de arbeidsmarkt en vestigingsplaatsbeslissingen. Aangezien het lastig is de omvang van reshoring goed te duiden, is het moeilijk om in kaart te brengen wat de werkgelegenheidseffecten hiervan zijn. Vervolgens wordt ingegaan op het beleid rondom reshoring. Daarna wordt ingegaan op het vestigingsklimaatbeleid, de mogelijkheden voor reshoring in combinatie met de loonkostensubsidie in de Participatiewet en andere kabinetsmaatregelen die reshoring verder aanmoedigen.

Voorbeelden hiervan zijn het bedrijfslevenbeleid, met speciale aandacht voor de topsectoren, het Techniekpact en het Energieakkoord. Ook aandacht voor maatschappelijke uitdagingen en Smart Industry, als verdere verdieping van het Nederlandse bedrijven- en topsectorenbeleid, bieden kansen. Voorts gaat de brief in op het Total cost of ownership-model van de Universiteit van Tilburg en de trajecten die de Kamer van Koophandel in Rotterdam als pilot heeft lopen om reshoring te bevorderen. Dit model geeft een breed inzicht in alle betrokken productiekosten, waarbij ook verborgen kosten, zoals culturele en controlekosten, worden meegenomen. Dit geeft transparantie over de vestigingsplaatskosten. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft aan de ontwikkeling en uitrol van dit model verder te willen ondersteunen.

Vraag 5

Kunt u aangeven hoe het op dit moment staat met de samenwerking tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het bedrijfsleven? Op welke manier zou deze samenwerking kunnen worden bevorderd?

Antwoord 5

Zoals ook blijkt uit de voortgangsrapportage van het Techniekpact zien we een groeiend aantal regionale samenwerkingsverbanden tussen vmbo en mbo, en onderwijs en bedrijfsleven. Ondanks de betrokkenheid van steeds meer bedrijven bij het onderwijs zien we zien we ook dat duurzame samenwerking niet altijd vanzelf ontstaat. Daarom ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap regionale initiatieven die samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven bevorderen:

  • Met het Regionaal investeringsfonds mbo (hierna RIF) zijn in de periode van 2014 tot en met mei 2017 94 publiek-private samenwerkingsverbanden tot stand gekomen met een investering van circa € 272 miljoen vanuit onderwijs, bedrijfsleven en overheid. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft hiertoe sinds 2014 € 25 miljoen beschikbaar gesteld. Naar aanleiding van positieve resultaten uit de tussenevaluatie van het RIF is in de brief aan uw Kamer van 10 februari 2017 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangekondigd het fonds in 2018 met een jaar te verlengen.

  • Inmiddels zijn er 21 regionale Toptechniek in Bedrijf-netwerken actief voor de goede samenwerking en afstemming tussen vmbo- en mbo-opleidingen techniek in de regio, en ten behoeve van een goede doorlopende leerlijn afgestemd op de regionale arbeidsmarkt. Hierbij is ook het regionale bedrijfsleven betrokken. Om deze netwerken te verduurzamen is door de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besloten de netwerken nog drie jaar te subsidiëren met de kaderregeling «Beleidskader subsidie bètatechniek-netwerken 2017–2020», die in juni 2017 gepubliceerd werd.

  • Voor vmbo techniek is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met een aanpak gestart voor behoud van techniekonderwijs met regionale relevantie, samen met bedrijven, onderwijsbestuurders en gemeenten. De heer Doekle Terpstra, de aanjager van het Techniekpact, is op verzoek van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bezig met het stimuleren van samenwerking tussen vmbo-scholen, gemeenten en bedrijven voor het behoud van het aanbod van technische vmbo-profielen. Inmiddels is een groeiend aantal scholen en instellingen hierover met elkaar in gesprek, onder andere gestimuleerd vanuit het Techniekpact.

Daarnaast hebben de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 20 februari jl. uw Kamer met de brief Sterk Beroepsonderwijs7 geïnformeerd over de uitkomsten van hun verkenning naar de inrichting en positionering van het vmbo. In de brief zijn een aantal maatregelen aangekondigd voor het vmbo en het mbo. De komende periode werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap o.a. een wetsvoorstel uit voor de structurele verankering voor de samenwerking vmbo-mbo, in de vorm van doorlopende leerroutes, zoals de vakmanschapsroutes en de technologieroutes. Daarnaast zal een wetsvoorstel worden uitgewerkt om de gemengde leerweg en de theoretische leerweg van het vmbo samen te brengen binnen één leerweg. Alle leerlingen in deze leerweg krijgen daardoor straks praktijkgericht onderwijs ter oriëntatie op beroepsbeelden en op het mbo.

Vraag 6

Kunt u aangeven wat op dit moment de trend is op het gebied van het aantal vmbo’s en mbo’s die technische vakopleidingen aanbieden? Klopt dat het aantal vmbo’s en mbo’s die technische opleidingen aanbieden aan het afnemen is? Zo ja, wat is hiervan de reden?

Antwoord 6

Wat betreft leerlingenaantallen in het voortgezet onderwijs en het aanbod van techniekopleidingen in het vmbo, heeft de Staatsecretaris van OCW uw Kamer

5 juli jl. een brief «Analyse onderwijsaanbod voortgezet onderwijs» gestuurd aan uw Kamer. In die brief wordt ook ingegaan op de vmbo-opdracht van Doekle Terpstra, voor de gebieden waar het aanbod onder druk komt te staan. Meer hierover kunt u tevens lezen bij het antwoord op vraag 5

In het mbo is er sprake van een landelijk dekkend aanbod van een breed aantal technische opleidingen. Het aanbod groeit zelfs, bijvoorbeeld door het experiment cross-over kwalificaties van de Minister van OCW. Hierdoor zijn er 4 nieuwe opleidingen ontstaan die raken aan de Techniek, zoals Zorgtechnicus en Middenkaderfunctionaris Smart Building. Daarnaast is de Minister van OCW voornemens om mbo-instellingen de mogelijkheid te bieden om door middel van het inrichten van een samenwerkingscollege samen een of meer opleidingen of cluster van opleidingen aan te bieden. Op 13 maart 2017 is daarom het wetsvoorstel Samenwerkingscollege mbo8 naar uw Kamer gestuurd. Onderwijsinstellingen kunnen met een samenwerkingscollege voor een deel van hun opleidingen hun krachten bundelen en samen (nieuwe) onderwijsprogramma’s aanbieden. Hierdoor kan een innovatief opleidingsaanbod met een sterk profiel worden neergezet dat voor het bedrijfsleven een duidelijk en herkenbaar aanspreekpunt oplevert. Zo wordt vanuit het Techniekcollege Rotterdam aangesloten bij de ontwikkelingen van de mainport Rotterdam.

Vraag 7

Wat is uw verklaring dat onvoldoende jongeren enthousiast zijn te krijgen om te kiezen voor een technische opleiding? Op welke wijze zou het kiezen voor een technische opleiding kunnen worden gestimuleerd?

Antwoord 7

In algemene zin delen wij uw analyse dat onvoldoende jongeren enthousiast zijn te krijgen om te kiezen voor een technische opleiding niet. Via het Techniekpact werken veel verschillende partners hard aan het verhogen van het enthousiasme onder jongeren, beginnend op jonge leeftijd op de basisschool. De cijfers in de monitor Techniekpact laten zien dat deze aanpak vruchten begint af te werpen. Via de Wetenschap & Technologie-netwerken worden 4.185 basisscholen bereikt, 50 procent van de havo/vwo-leerlingen kiest een N-profiel en 36 procent van de studenten die beginnen aan de universitaire studie kiest bètatechnisch. Ook in het mbo is de afgelopen twee jaar een lichte stijging waarneembaar van het aantal jongeren dat kiest voor een technische richting. De grootste stijging in de bètatechnische richtingen vond de afgelopen 10 jaar plaats op niveau 3 (van 6.991 in 2006/07 naar 9.157 in 2016/17) en niveau 4 (van 17.238 naar 21.904 studenten).9

De positieve resultaten laten onverlet dat er voor alle partners van het Techniekpact nog grote uitdagingen liggen in sommige domeinen. Het is belangrijk dat we, naast de instroom in het technisch beroepsonderwijs, ook oog hebben voor de doorstroom van het onderwijs naar de arbeidsmarkt. Van de technisch opgeleiden werkt slechts 53 procent in een technisch beroep, zo blijkt uit de Monitor Techniekpact10. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers om afgestudeerden een aantrekkelijk perspectief te bieden en ze te behouden voor de technische sector. Ook ligt er een uitdaging om de geboekte vooruitgang in het onderwijs te verduurzamen. De in het Techniekpact gekozen publiek-private aanpak, waarbij de nadruk ligt op de regio’s, is daarbij essentieel. Of het gaat via de publiek-private samenwerkingen in het mbo die via het Regionaal investeringsfonds mbo worden gestimuleerd, of via de Topsectorbeurzen, de oplossing voor het probleem ligt in de combinatie van publieke en private krachten.

Vraag 8

Op welke manier wilt u bevorderen dat jongeren bij de studiekeuze de arbeidsmarktkansen meer meenemen? Op welke manier zouden ouders hierbij ook kunnen worden betrokken?

Antwoord 8

Goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) is essentieel voor het bevorderen van een weloverwogen studiekeuze. U bent eerder geïnformeerd over de lob-maatregelen die zijn genomen door de Minister en staatsecretaris van OCW, o.a. om de loopbaanbegeleiding te verbeteren en studenten te voorzien van betere informatie over het beroepenveld en arbeidsmarktkansen.11

Samen met jongeren, scholen en bedrijfsleven heeft de Minister van OCW een studiebijsluiter «Studie in Cijfers» ontwikkeld en deze wordt door meer dan de helft van de mbo-scholen ingezet bij de voorlichting. Een beperkt aantal scholen is nog bezig met de voorbereiding hiertoe.12 Deze biedt jongeren relevante informatie over de mbo-opleidingen en de kans op werk. Met lesbrieven worden decanen in het vmbo ondersteund bij de begeleiding van de oriëntatie op opleiding, werkveld en arbeidsmarktkansen. Daarnaast kunnen jongeren ook de website van SBB13 raadplegen om te zien wat de kans op werk, stage en leerbaan is voor de 25 arbeidsmarktregio’s per mbo-opleiding. Er is een mbo-portal in ontwikkeling waar de studiebijsluiters, naast andere studiekeuze- en arbeidsmarktinformatie, op één plek te vinden zullen zijn. Inmiddels heeft uw Kamer op 29 juni jl. een motie aangenomen om de studiebijsluiter wettelijk te verplichten. Jongeren die willen instromen in het hoger onderwijs (hbo en universiteit) kunnen gebruik maken van de website https://www.studiekeuze123.nl. Hier is per opleiding inzichtelijk welke kansen de opleiding biedt op de arbeidsmarkt.

Mbo-scholen worden reeds langere tijd ondersteund bij het betrekken van ouders bij de studiekeuze en loopbaanoriëntatie vanuit het Stimuleringsproject lob en het Servicepunt lob mbo. Beide worden financieel ondersteund door de Minister van OCW. In het vmbo loopt in het kader van de City Deal Jeugdwerkloosheid een pilot «ouderbetrokkenheid», die tot doel heeft om ouders te helpen bij de ondersteuning van hun kinderen bij de toekomstige studie- en beroepskeuze. Het Expertisepunt lob vo-mbo, dat per 1 juli is gestart, zal de resultaten van deze pilot alsook van de pilot «werkexploratie» in het vmbo actief verspreiden.

Vraag 9

Bestaat er een landelijke arbeidsmarktmonitor zodat jongeren kunnen worden geïnformeerd over de arbeidsmarktperspectieven? Zo niet, hoe kijkt u aan tegen het idee om samen met verschillende instanties een landelijke arbeidsmarktmonitor op te stellen of te faciliteren, mede door het gebruik van bestaande provinciale, regionale en sectorale arbeidsmarktmonitoren?

Antwoord 9

In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoekt het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), in samenwerking met het CBS en DESAN Research Solutions, jaarlijks de arbeidsmarktperspectieven van recente schoolverlaters en pas afgestudeerden. De verzamelde gegevens zijn beschikbaar in het SchoolverlatersInformatieSysteem (SIS)14. Daarnaast stelt het ROA in het kader van het Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA) tweejaarlijks middellangetermijnprognoses op van de verwachte ontwikkelingen in arbeidsaanbod en arbeidsvraag naar opleiding en beroep.

Deze gegevens zijn beschikbaar in het tweejaarlijkse rapport «De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep»15 en online in het ArbeidsmarktInformatieSysteem (AIS).

Naar boven