Vragen van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over kinderbijslag in het buitenland (ingezonden 18 april 2017).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 12 mei 2017)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «EU-Ausländer kriegen weniger Kindergeld – vielleicht»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat kinderbijslag welke wordt uitgekeerd aan ouders met kinderen in het buitenland, maar binnen de Europese Unie, zou moeten worden aangepast aan het prijsniveau van het betreffende land?

Antwoord 2

Nederland kent op basis van de Wet woonlandbeginsel sociale zekerheid het beleid dat bij export van kinderbijslagen en kindgebonden budget, nabestaandenuitkeringen en WGA-vervolguitkeringen buiten de EU de hoogte wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar de gerechtigde (of het kind) woont.

Binnen de EU is dergelijk beleid in strijd met het Europees recht. In het bijzonder verzet artikel 67 van Verordening (EG) nr. 883/2004 zich tegen de toepassing van het woonlandbeginsel binnen de EU. Ter nadere toelichting verwijs ik naar de memorie van toelichting bij de wet Woonlandbeginsel sociale zekerheid.2

Er is op dit moment binnen de EU onvoldoende draagvlak voor aanpassing van dit beleid. Het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van de herziening van Verordening (EG) 883/2004/EG over de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels en de Implementatieverordening coördinatie sociale zekerheid (EG) 987/2009 bevat dan ook geen bepalingen die zien op indexatie van gezinsbijslagen ten opzichte van het prijspeil in het woonland van het kind (woonlandfactor).

Er is onder de lidstaten geen meerderheid voor een dergelijke aanpassing. Het aangaan van de discussie binnen de EU om tot toepassing van het woonlandbeginsel binnen de EU te komen zal hierop stuiten en de onderhandelingspositie van Nederland direct kunnen verslechteren ten aanzien van andere dossiers die voor Nederland belangrijk zijn, zoals het komen tot overeenstemming over de aanpassing van de detacheringsrichtlijn.

Vraag 3

In hoeverre kunt u zich vinden in de genoemde percentages per land op de lijst die Duitsland heeft opgesteld? Heeft u zicht op de aanpassingspercentages voor Nederland wanneer het woonlandbeginsel binnen de Europese Unie voor kinderbijslag zou worden doorgevoerd?

Antwoord 3

Uit het artikel blijkt niet welke broncijfers en berekeningswijze zijn gebruikt om te komen tot de percentages die Duitsland zou moeten toepassen in genoemde landen. Op basis van de berekeningswijze en de brondata van de Wereldbank die worden gebruikt voor de woonlandfactoren die Nederland op basis van de Wet woonlandbeginsel sociale zekerheid toepast buiten de Europese Unie kan hier echter wel een uitspraak over gedaan worden. Op dezelfde manier kunnen ook de woonlandfactoren worden berekend die Nederland zou moeten toepassen, indien het woonlandbeginsel in de kinderbijslag ook binnen de EU zou worden doorgevoerd. Zie hiervoor bijgevoegde tabel. Hieruit blijkt dat de woonlandfactoren die Nederland en Duitsland zouden toepassen binnen de EU slechts voor een paar landen van elkaar afwijken. Dit komt, doordat de prijsniveaus in Nederland en Duitsland vrijwel gelijk zijn. De percentages in het artikel komen ook in grote lijnen overeen met de berekende woonfactoren die Duitsland zou toepassen volgens de Nederlandse berekeningswijze, met dien verstande dat de wet woonlandbeginsel voorschrijft dat de woonlandfactoren naar boven worden afgerond op tientallen procenten met een maximum van 100%.

Vraag 4

Bent u bereid om spoedig in overleg te treden met uw Duitse collega over het toepassen van het woonlandbeginsel bij de export van alle kindregelingen binnen de Europese Unie en gezamenlijk actie te ondernemen? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?

Antwoord 4

Hier is nu het moment niet voor. Binnen de EU is er op dit moment onvoldoende draagvlak voor een dergelijke wijziging. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 verzet artikel 67 van Verordening (EG) nr. 883/2004 zich tegen toepassing van het woonlandbeginsel binnen de EU. Overleg met mijn Duitse collega zal, zoals ook aangehaald in het genoemde artikel, hierop stuiten en de onderhandelingspositie van Nederland kunnen schaden op andere onderdelen die voor Nederland belangrijk zijn.

Vraag 5

Welke lidstaten hebben zich expliciet uitgesproken tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3 maart jl. voor opname van het indexeren van kinderbijslagen in het voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van de coördinatieverordening sociale zekerheid 883/2004, zoals u aangeeft in het verslag van deze Raad? Klopt het dat u namens Nederland op dit punt geen inbreng heeft geleverd tijdens de Raad?3

Antwoord 5

Tijdens de Raad WSBVC op 3 maart jl. bleek dat vier lidstaten (Denemarken, Duitsland, Ierland en Oostenrijk) voorstander zijn van het toepassen van indexatie bij export van kindregelingen.

Nederland heeft aangegeven dat het kabinet over dit punt (en de samentelling van WW-tijdvakken) nog in gesprek is met het parlement.

De vergadering van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3 maart jl. is via de onderstaande link terug te zien:

http://video.consilium.europa.eu/en/webcast/f82ed1fe-3bc0–4c8b-8bb7–222b37583095

Vraag 6

Bent u bekend met de motie van het lid Schut-Welkzijn die de regering verzoekt te streven naar toepassing van het woonlandbeginsel bij de export van kindregelingen binnen de Europese Unie? Welke acties onderneemt u om uitvoering te geven aan deze motie?4

Antwoord 6

Ja.

De onderhandelingen over de herziening van Verordening (EG) 883/2004/EG over de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels en de Implementatieverordening coördinatie sociale zekerheid (EG) 987/2009 volgen de artikelen zoals deze zijn opgenomen in deze verordeningen. De wijzigingen ten aanzien van gezinsuitkeringen (o.a. artikel 67) zijn nog niet aan bod gekomen. Mede daarom, maar eveneens de overwegingen meewegende als genoemd in antwoord op vragen 2 en 4, onderneem ik op dit moment geen actie om uitvoering te geven aan deze motie. Zoals ook eerder aangegeven in reactie op de motie Heerma5 zal ik de mogelijkheden om de gevraagde discussie aan te gaan op hun merites bezien, daarbij rekening houdend met het belang van de voortgang van de discussie die het kabinet in de EU voert over voorkoming van uitbuiting en oneerlijke concurrentie.

Tabel Woonlandfactoren binnen EU op basis van broncijfers voor berekening woonlandfactoren 2017 buiten de EU

Woonland

Woonlandfactoren Nederland voor EU-landen

Woonlandfactoren Duitsland voor EU-landen

Woonlandfactor Duitsland volgens artikel

België

100%

100%

100%

Bulgarije

50%

50%

50%

Cyprus

90%

90%

75%

Denemarken

100%

100%

 

Duitsland

100%

-

 

Estland

70%

80%

 

Finland

100%

100%

 

Frankrijk

100%

100%

 

Griekenland

80%

80%

75%

Hongarije

60%

60%

50%

Ierland

100%

100%

 

Italië

100%

100%

 

Kroatië

60%

70%

50%

Letland

70%

70%

 

Litouwen

60%

60%

 

Luxemburg

100%

100%

 

Malta

80%

80%

 

Oostenrijk

100%

100%

 

Polen

60%

60%

50%

Portugal

80%

80%

 

Roemenië

50%

50%

50%

Slovenië

80%

80%

 

Slowakije

70%

70%

 

Spanje

90%

90%

 

Tsjechië

60%

70%

75%

Verenigd Koninkrijk

100%

100%

 

Zweden

100%

100%

100%

Nederland

-

100%

 

X Noot
1

«EU-Ausländer kriegen weniger Kindergeld – vielleicht», Frankfurter Allgemeine, 13 april 2017. Verkregen via http://www.faz.net/aktuell/wirtschaft/wirtschaftspolitik/eu-beschliesst-eckpunkte-fuer-kindergeld-kuerzungen-fuer-eu-auslaender-14969183.html

X Noot
2

Kamerstuk 32 878, nr. 3.

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-31, nr. 435

X Noot
4

Kamerstuk 34 655, nr. 3

X Noot
5

Kamerstuk 33 750, nr. 38.

Naar boven