Vragen van het lid Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat het leven van een politieagent aan diggelen is (ingezonden 13 januari 2017).

Antwoord van Minister Blok (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 28 februari 2017) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1180

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Mijn leven is aan diggelen»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 4, 5 en 6

Welke lering hebben de betrokken organisaties getrokken uit de gang van zaken in deze kwestie en is de gang van zaken geëvalueerd? Zo ja, kunt u de resultaten delen? Zo nee, waarom niet?

Op grond van welke concrete aanleiding is het onderzoek naar de betreffende agent ingesteld en is er hierbij sprake van een formele aangifte of een melding?

Welke rol heeft de berichtgeving in de in het artikel aangehaalde krant gespeeld inzake het onderzoek naar de betreffende agent?

Acht u de ondernomen actie van het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie, de recherche, justitie en uzelf (daar u zich tevens heeft uitgelaten over deze zaak) proportioneel? Zo ja, waar toetst u dit aan? Zo nee, wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?

Antwoord 2, 4, 5 en 6

De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat de politie integer met politie-informatie en informatie van en over burgers omgaat. Wanneer er signalen binnenkomen bij de politie of een vermoeden bestaat dat een politieambtenaar zijn ambtsplicht geschonden heeft, zal een (strafrechtelijk) onderzoek worden ingesteld.

Over de door u aangehaalde casus heeft mijn voorganger u reeds geïnformeerd2. Na een melding bij de politie dat een politieambtenaar informatie zou hebben doorgespeeld, heeft een oriënterend onderzoek plaatsgevonden en is het Openbaar Ministerie later tot strafrechtelijk onderzoek overgegaan. De conclusie van het strafrechtelijk onderzoek was dat de agent ten onrechte als verdachte van schending van het ambtsgeheim is aangemerkt. Het nodige onderzoek was gerechtvaardigd door de aard en de ernst van de verdenking en heeft plaatsgevonden binnen de wettelijke kaders zoals voortvloeit uit het Wetboek van Strafvordering.

Vraag 7, 8 en 12

Welke actie gaat de politieorganisatie ondernemen om de betreffende agent in bescherming te nemen, bijvoorbeeld door de betreffende agent bij te staan in een zaak jegens de in het artikel aangehaalde krant en/of overige betrokkenen?

Geeft de gang van zaken in de betreffende kwestie aanleiding om het Openbaar Ministerie een aanwijzing te geven om de aangifte van de betreffende agent in behandeling te nemen, danwel om de betreffende agent te ondersteunen in zijn aangifte? Zo nee, waarom niet?

Welke maatregelen worden er genomen om nazorg te verlenen aan de betreffende agent, die nu bij een psycholoog loopt en medicijnen gebruikt tegen de spanning?

Antwoord 7, 8 en 12

Bij een dergelijke situatie wordt altijd een parallel traject van personeelszorg georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de lijnchef.

Aangiftes dienen met het oog op professionaliteit binnen de huidige kaders behandeld te worden. Het Openbaar Ministerie heeft kennisgenomen van de aangifte van de betreffende agent. Gelet op de fase waarin de behandeling van deze aangifte zich bevindt, kunnen hier verder geen mededelingen over worden gedaan.

Vraag 3, 9 en 10

Zijn er vergelijkbare gevallen waarin een agent op onterechte wijze publiekelijk is beschadigd in de media en wat wordt er gedaan om dit te voorkomen?

Wordt er een onderzoek ingesteld naar de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren dat een politieagent ten onrechte op een dermate zware wijze publiekelijk in beschuldiging is gesteld en is beschadigd? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?

Kunt u zich voorstellen dat, doordat er door partijen en in de media is gesproken over «informanten», het imago van de betreffende agent ernstig is beschadigd? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3, 9 en 10

Met het oog op de persvrijheid is het niet gewenst om een onderzoek in te stellen over de wijze waarop de media publiceren dan wel hiertegen maatregelen te nemen.

Vraag 11

Wat gaat u doen om het klimaat van verdachtmakingen van Nederlandse agenten met een migrantenachtergrond te bestrijden?

Antwoord 11

Ik herken mij niet in de aanname dat er een klimaat zou zijn van verdachtmakingen van agenten met een migratieachtergrond.

Vraag 13 en 15

Bent u bereid om bij de betreffende agent langs te gaan om hem een hart onder de riem te steken? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid te verklaren dat er aan de loyaliteit en de intenties van de betreffende agent niet getwijfeld dient te worden en dat de agent immer te goeder trouw heeft gehandeld?

Antwoorden 13 en 15

Zoals eerder in de brief van 15 december jl. is gecommuniceerd, is de conclusie van het strafrechtelijk onderzoek dat de agent ten onrechte als verdachte van schending van het ambtsgeheim is aangemerkt. Met de sepotbeslissing heeft het Openbaar Ministerie willen benadrukken dat de agent geen enkel verwijt valt te maken, wat ik hierbij herhaal.

Vraag 14

Wat voor actie is er ondernomen en wat voor resultaten zijn er geboekt in de andere zaak die is aangehaald in het mediabericht, de zaak over bedreiging? Is er op beide zaken evenveel inspanning verricht?

Antwoord 14

De individuele casus waar u naar vraagt, betreft een melding van bedreiging. Het past mij niet in te gaan op individuele casus.


X Noot
2

Zie antwoorden op de Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (beiden Groep Bontes/Van Klaveren; Aanhangsel Handelingen, 2016–2017, nr. 73) en Van Toorenburg en Knops (beiden CDA; Aanhangsel Handelingen, 2016–2017, nr. 72), alsmede de Kamerbrief d.d. 15 december jl. (Kamerstukken TK 2016–2017, 28 844, nr. 111).

Naar boven