28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Nr. 111 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2016

In mijn brief aan uw Kamer met onderwerp «Antwoorden Kamervragen over het bericht «Nederlandse pro-Erdogan agent lekt informatie aangifte bedreiging» van 29 september 2016 (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 72) heb ik aangegeven uw Kamer te zullen informeren over de eventuele maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek.

De zaak betreft een mevrouw die via Facebook zou zijn bedreigd door een Erdogan-aanhanger. Van dit feit heeft zij melding gedaan bij de politie. Haar ex-man heeft haar geconfronteerd met deze melding door te zeggen dat hij dit van een bevriende (pro-Erdogan) agent zou hebben vernomen die de melding in de politiesystemen zou hebben gezien.

Naar aanleiding van berichtgeving in de media over deze kwestie, is door het parket Midden-Nederland een onderzoek naar de betreffende agent uitgevoerd.

Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft mij laten weten dat het onderzoek naar de agent niets heeft opgeleverd dat wijst op het door hem ongeautoriseerd inzien of doorzoeken van politiesystemen. Zoals het OM reeds op 2 december jl. naar buiten heeft gebracht, is de conclusie van het onderzoek dat de agent ten onrechte als verdachte van schending van het ambtsgeheim is aangemerkt. De zaak tegen hem is daarom geseponeerd. Nu uit het strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken dat de agent niet integer heeft gehandeld, ziet de politie geen aanleiding om een intern, disciplinair onderzoek te starten.

Met betrekking tot de hiervoor genoemde melding van bedreiging heeft het OM mij bericht geen aanleiding te hebben om een strafrechtelijk onderzoek te starten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven