Vragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) aan de Minister van Economische Zaken
over de koppeling van warmtenetten aan kolencentrales (ingezonden 16 januari 2017).
Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) (ontvangen 30 januari 2017).
Vraag 1
Kunt u toelichten wat, in het antwoord op eerdere vragen, er precies wordt bedoeld
met «Eventuele publieke financiering van de warmte-infrastructuur zal techniekneutraal
worden uitgewerkt, zoals dat ook het geval is bij de gas- en elektriciteitsnetten»?1
Antwoord 1
Met techniekneutraal wordt bedoeld dat de warmte-infrastructuur geschikt moet zijn
voor het transport van warm water, waarbij op voorhand geen onderscheid wordt gemaakt
tussen mogelijke bronnen die de warmte leveren. De aanleg van gas- en elektriciteitsnetten
vindt plaats op basis van ditzelfde principe. Ook hier worden niet op voorhand gas-
of elektriciteitsbronnen exclusief toegang gegeven of ontzegd tot deze transportnetten.
Vraag 2
Doelt u met dit antwoord op het in de toekomst socialiseren van de warmte-infrastructuurskosten
via de nettarieven van netbeheerders net zoals bij elektriciteit en gas? Zo nee, wat
dan wel? Zo ja, hoe wilt u dan omgaan met de kosten van bestaande netten die niet
zijn gesocialiseerd versus nieuwe netten die dan dus wel worden gesocialiseerd? Levert
dat geen ongelijk speelveld op voor bedrijven en consumenten van bestaande warmtenetten?
Antwoord 2
Nee, daar doelde ik met het antwoord niet op. Wel is in de Energieagenda (Kamerstuk
31 510, nr. 64) aangegeven dat grootschalige warmtenetten in de toekomst op vergelijkbare wijze
zullen worden gereguleerd als elektriciteitsnetten en gasnetten. Hierdoor ontstaat
er een meer gelijk speelveld op basis waarvan keuzes over deze infrastructuren op
een meer afgewogen wijze kunnen plaatsvinden. Dit zal verder uitgewerkt gaan worden,
inclusief keuzes over kostentoedeling. Het socialiseren van kosten via nettarieven
zou kunnen bijdragen aan het aantrekkelijker maken van warmtenetten. De vraag is echter
of hiervoor een passend en uitvoerbaar model uit te werken is, waarbij ook mogelijke
consequenties voor de bestaande warmtenetten in ogenschouw genomen moeten worden.
Daarom is op voorhand niet aan te geven of socialisatie aan de orde zal zijn.
Vraag 3
Gezien de strekking van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 31 510, nr. 58): hoe kan publieke financiering «eventueel» aan de orde zijn wanneer de warmte-infrastructuur
in kwestie gekoppeld wordt aan een kolencentrale?
Antwoord 3
Een warmte-infrastructuur wordt aangelegd voor een periode van 30 tot 50 jaar. In
de periode tot 2050 moet de CO2-emissie van de geleverde warmte naar vrijwel nul afnemen. Een eventuele publieke
financiering van warmte-infrastructuur kan aan de orde zijn, wanneer dat de energietransitie
doelmatig faciliteert.
Vraag 4
Houdt u de mogelijkheid open dat deze warmteleiding beheerd zal worden door het gereguleerde
Gas Transport Services (GTS), of door een niet-gereguleerde dochter van GasUnie?
Antwoord 4
Bij de uitwerking van de regulering van grootschalige warmtenetten, zoals genoemd
in mijn antwoord op vraag 2, zal onder meer worden bezien of het netbeheer van grootschalige
warmtenetten ook tot de gereguleerde taken van netbeheerders zou kunnen behoren. Een
dergelijke inzet past niet onder de huidige gereguleerde taken van GTS. Het netwerkbedrijf
Gasunie kan die taak wel op zich nemen, bijvoorbeeld via haar dochteronderneming Gasunie
New Energy.
Vraag 5
Erkent u dat in geval van investeringen door een publiek beheerde netbeheerder als
GasUnie-GTS, dit een bevoordeling betekent van warmte die via (bestaande) privaat
gefinancierde leidingen wordt getransporteerd? Erkent u dat in dat geval juist kolenwarmte
boven duurzame warmte bevoordeelt wordt en de burger via de nettarieven meebetaald?
Antwoord 5
Nee, beide hypothesen onderschrijf ik zo niet.
Vraag 6
Bent u bereid als grootaandeelhouder van Gasunie dit bedrijf te vragen om consistent
te blijven met de ambities van de overheid, namelijk om te investeren in infrastructuur
die niet leidt tot bevoordeling van fossiele bronnen?
Antwoord 6
Ik zie hier geen redenen toe. Gasunie moet als netwerkbedrijf onafhankelijk zijn van
productie, handel en levering. Bevoordeling van specifieke opwekkingstechnieken door
Gasunie is dan ook niet aan de orde. Overigens maken dezelfde onafhankelijkheidseisen
dat ik, als aandeelhouder van EBN en GasTerra, geen bemoeienis mag hebben met de investeringen
van Gasunie. De Minister van Financiën houdt om die reden de aandelen in Gasunie.
X Noot
1Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 905