Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie over thuisonderwijs (ingezonden 18 november 2015).

Antwoord van Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 8 januari 2016). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 892.

Vraag 1

Bent u bekend met de brief inzake thuisonderwijs van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aan de gemeenteraad?1

Antwoord 1

Ja

Vraag 2

Wat is uw reactie op de nieuwe beleidslijn van de gemeente Rotterdam om ouders die geen informatie verschaffen over de uitwerking van het recht op onderwijs, zelfs indien zij voldoen aan de vereisten voor vrijstelling op grond van de Leerplichtwet, aan te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek inzake kinderbeschermingsmaatregelen? Hoe verhoudt dit beleid zich tot uw uitspraak dat gemeenten op generlei wijze dwang mogen uitoefenen, alsmede tot het wetenschappelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie?2

Antwoord 2

Met de gemeente Rotterdam ben ik van mening dat ook voor kinderen, voor wie een vrijstelling van toepassing is, goed onderwijs een noodzakelijke voorwaarde is voor een gezonde ontwikkeling.

Door het ontbreken van informatie en de weigering van ouders om informatie te verschaffen over de situatie van de kinderen, kan een gemeente niet nagaan of de veiligheid van de kinderen is gegarandeerd. De burgemeester kan dan – in het kader van de gemeentelijke regierol in de jeugdhulp – een Verzoek Tot Onderzoek (VTO) indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Een dergelijke situatie kan bijvoorbeeld ontstaan bij kinderen die zijn vrijgesteld van inschrijving op een school en daarvoor in de plaats geen vervangend onderwijs krijgen. Het niet volgen van onderwijs kan een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van een kind, omdat onderwijs voorbereidt op participatie in de samenleving.

Zoals ik reeds eerder heb aangegeven met de uitspraak waar het lid Bisschop aan refereert, kan er geen sprake zijn van dwang om ouders af te laten zien van het beroep op de vrijstellingsmogelijkheid op grond van artikel 5 onder b Leerplichtwet 1969 (verder te noemen Leerplichtwet).3 Het rapport van het wetenschappelijk bureau van het Openbaar Ministerie gaat niet in op de mogelijke handelwijze van gemeenten in het geval er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de veiligheid thuis. Het wetenschappelijk onderzoek beperkt zich tot uitspraken over de strekking van het begrip «richting» in artikel 5 onder b Leerplichtwet en welke eisen er gelden voor de onderbouwing van een beroep op richtingsbezwaren.

Bij brief van 18 november jl. is uw Kamer door mij geïnformeerd over artikel 5 onder b van de Leerplichtwet en de mogelijke alternatieven hiervoor.4 De brief spreekt de intentie uit om de mogelijkheid tot vrijstelling van inschrijving op een school uit de wet te halen. In de brief staat ook een voorstel voor het inrichten van thuisonderwijs waarbij het recht op goed onderwijs voor het kind kan worden gegarandeerd. Zo moeten ouders een onderwijsplan presenteren en aan minimum opleidingseisen voldoen. De Inspectie van het Onderwijs gaat toezicht houden op dat thuisonderwijs, want ook kinderen die thuisonderwijs volgen verdienen het om onderwijs te krijgen dat van voldoende kwaliteit is. Op deze manier wordt het recht op onderwijs ook voor deze kinderen gegarandeerd.

Vraag 3

Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente het ontbreken van een toelichting van het recht op onderwijs door ouders categorisch als grond voor het inschakelen van de kinderbescherming beschouwt, terwijl de wetgever hiertoe geen reden heeft gezien en ouders bewust vrijheid heeft gelaten? Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet aan haar is de juridische kaders inzake leerplicht, recht op onderwijs en kinderbescherming te bepalen, mede in het licht van het feit dat nationale overheden hierbij volgens internationale jurisprudentie een ruime mate van beleidsvrijheid hebben?

Antwoord 3

Ouders kunnen naar eigen inzicht de opvoeding van hun kinderen vormgeven, maar er zijn wel grenzen in de wet en internationale verdragen. Het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) bepaalt dat passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen getroffen moeten worden om het kind te beschermen tegen verwaarlozing. In dit kader kan gedacht worden aan «educational neglect» als een vorm van emotionele verwaarlozing. Hiervan is sprake indien vastgesteld kan worden dat er een tekortkoming is in het verschaffen van de zorg en toezicht die noodzakelijk zijn om onderwijs te bevorderen. Wanneer hier vermoedens van bestaan, is het legitiem dat een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt gedaan. De Raad voor de Kinderbescherming maakt zijn eigen afweging om een onderzoek op te starten.

Vraag 4

In hoeverre is het acceptabel dat de gemeente het ontbreken van informatie over het recht op onderwijs per definitie als grond voor het aanvragen van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ziet, zonder dat er concrete signalen zijn dat in de praktijk daadwerkelijk een bedreigende situatie voor de kinderen bestaat? Acht u dit in overeenstemming met de eisen van zorgvuldigheid die bij een ingrijpend verzoek om onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geboden zijn?

Antwoord 4

Voor het antwoord op het eerste gedeelte in deze vraagstelling verwijs ik naar de beantwoording onder vraag 2 en 3.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft mij laten weten dat hij de ontvangen (meldings-)informatie kritisch en zorgvuldig beoordeelt, conform zijn methodisch kader waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de mogelijke bedreiging en de (on)mogelijkheden van de vrijwillige zorginzet. Over de kwaliteit van het onderwijs doet de Raad voor de Kinderbescherming overigens geen uitspraken.

Vraag 5

In hoeverre zijn de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van ouders geborgd wanneer gemeenten op beleidsmatig niveau gaan bepalen wanneer informatievoorziening over en uitwerking van het recht op onderwijs met het oog op de verantwoordelijkheid voor kinderbescherming toereikend zijn? Kan een wettelijke regeling uitblijven wanneer de stellingname van de gemeente Rotterdam wordt gevolgd?

Antwoord 5

De gemeente heeft binnen haar regierol in de jeugdhulp de vrijheid om zelf te beoordelen wanneer zij een bedreiging van de ontwikkeling van een kind ziet. Of een beroep op vrijstelling van de Leerplichtwet al dan niet correct is, is uiteindelijk niet aan de gemeente, maar aan de rechter. Daarmee is voor het beroep op de vrijstelling de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid geborgd. Voor een wettelijke regeling is daarmee geen aanleiding.


X Noot
1

Kenmerk 15M016374-15bb8867, 13 november 2015.

X Noot
2

Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1896; Wetenschappelijk bureau van het openbaar ministerie, Het begrip «richting» en artikel 5 van de Leerplichtwet 1969, 6 juni 2012

X Noot
3

Antwoord op de vragen van de leden Bisschop en Voordewind over het bericht «Rotterdam fnuikt thuisonderwijs» (8 april 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1896).

X Noot
4

Kamerstuk 31 135, nr. 58.

Naar boven