Vragen van het lid Jasper vanDijk (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het groot manifest der Nederlandse taal (ingezonden 30 juni 2015).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 15 juli 2015)

Vraag 1

Wat is uw oordeel over het groot manifest der Nederlandse taal tegen de verengelsing van het hoger onderwijs – het zogenaamde «globish»?1

Antwoord 1

De verengelsing van het hoger onderwijs vloeit voort uit de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs. Daarbij spelen ook de (internationale) aard van de betreffende studie en/of het specifieke (internationale) profiel van een instelling een belangrijke rol. Eerder heb ik het belang van die ontwikkelingen sterk onderstreept.2

Het manifest sluit goed aan bij de zorg die ik ook al in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs3 heb geuit ten aanzien van de positie van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal. In het manifest wordt overigens het belang van Engelstaligheid erkend, zij het dat ik het met de opstellers ervan eens ben, dat dat belang niet hoeft te gelden voor de volle breedte van het hoger onderwijs. Bij disciplines zoals geschiedenis of Europese talen ligt het gebruik van Engels wellicht minder voor de hand dan bijvoorbeeld bij economie. Ook kan er sprake zijn van differentiatie naar geografische gebieden, zoals bij studies met een sterke oriëntatie op ontwikkelingslanden.

Vraag 2

Is het waar dat «de meerderheid van de masteropleidingen in het universitair onderwijs wordt aangeboden in het Engels, zonder goede redenen»? Om welk percentage gaat het precies?4

Antwoord 2

Het Engelstalig opleidingsaanbod op universitair masterniveau is tussen 2009 en 2013 gestegen van 64% naar 80%.5 Voor het aanbieden van Engelstalige opleidingen zijn goede redenen te geven, zie het antwoord op vraag 1.

Vraag 3

Is het waar dat «in het hbo inmiddels zo’n twintig procent van de opleidingen in het Engels wordt aangeboden en dat dit percentage toeneemt»? Om welk percentage gaat het precies?

Antwoord 3

Ten aanzien van de opleidingen in het hbo is mij alleen bekend dat in 2013 15% van het aantal bacheloropleidingen in het Engels werd aangeboden.6

Vraag 4

Deelt u de mening dat artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) – waarin staat dat het onderwijs in het Nederlands dient plaats te vinden, tenzij er goede redenen zijn daarvan af te wijken – weinig accuraat wordt nageleefd?

Antwoord 4

De wet biedt ruimte voor maatwerk, waar dat functioneel en passend is. In ieder geval vereist de keuze voor Engelstalige opleidingen dat instellingen kunnen aangeven op welke wijze hun taalbeleid dienstbaar is aan hun onderwijs- en kwaliteitsdoelen.

Vraag 5

Op wat voor manier wordt toezicht gehouden op naleving van artikel 7.2 WHW? Wat zijn de sancties indien het artikel niet wordt nageleefd?

Antwoord 5

Eerder7 heb ik aangegeven dat ik voor wat betreft de naleving en interpretatie van artikel 7.2 WHW uit wil gaan van vertrouwen en autonomie. Centraal staat bij mij in ieder geval de overweging dat het aanbieden van Engelstalige opleidingen niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van het onderwijs. Ook de VSNU en de Vereniging Hogescholen hebben in hun visie op internationalisering die kwaliteit benadrukt.8 Zo nodig kan de Inspectie van het Onderwijs nader onderzoek ter zake verrichten.

Vraag 6

Hoe verklaart u de verengelsing van het hoger onderwijs? Deelt u de mening dat het te maken heeft met economische redenen, zoals de wens om zoveel mogelijk buitenlandse studenten binnen te halen of omhoog op de ranglijsten te komen?

Antwoord 6

Zie het antwoord op vraag 1. Zoals ik in de eerdergenoemde Strategische Agenda heb aangegeven, acht ik het aanbod aan Engelstalige opleidingen niet opportuun, wanneer het daarbij uitsluitend zou gaan om het aantrekken van meer buitenlandse studenten ter compensatie van een verminderde instroom van Nederlandse studenten, of wanneer het uitsluitend zou gaan om een hoge(re) positionering op de relevante ranglijsten.

Vraag 7

Deelt u de mening dat door de verengelsing van het hoger onderwijs een «gesegregeerde intellectuele elite ontstaat die letterlijk en figuurlijk niet meer een zelfde taal spreekt als de mensen»?9

Antwoord 7

Neen. Ik zie een dergelijke ontwikkeling niet voor me. Zie ook het antwoord op vraag 9.

Vraag 8

Hoe rijmt u de verengelsing van het hoger onderwijs met de nadruk op het leren van de Nederlandse taal in het kader van de integratie?

Antwoord 8

Ik heb me aangesloten bij de door de Kamer uitgesproken wens dat buitenlandse studenten die hier langer verblijven zich een betere beheersing van de Nederlandse taal eigen gaan maken.10

Om dat te stimuleren en te vergemakkelijken bestaat inmiddels een gevarieerd aanbod van taalcursussen Nederlands aan de universitaire talencentra, is een zgn. «serious game Nederlands» ontwikkeld door EP-Nuffic, alsmede een MOOC Nederlands (van het talencentrum van de Rijkuniversiteit Groningen), die gratis beschikbaar is via het internationale platform Future-Learn.

Vraag 9

Deelt u de mening dat het hoger onderwijs een bijzondere verantwoordelijkheid heeft inzake het Nederlands en dat de cultivering van het Nederlands als de instructietaal om die reden een kerntaak is van hogeschool en universiteit?

Antwoord 9

Ja, het hoger onderwijs heeft niet alleen een bijzondere, maar wat mij betreft ook een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid ten aanzien van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal. In de Strategische Agenda heb ik nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het waarborgen van de Nederlandse taal als onderdeel van een rijke leeromgeving, waarbij hoge verwachtingen de standaard moeten zijn. Dit mede in reactie op het advies van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren over taalvaardigheid in het hoger onderwijs.11 De aanbevelingen van de Raad zullen nader worden uitgewerkt samen met het veld, waarbij ik me voorstel dat de instellingen zullen komen tot een integraal taalbeleid, passend bij hun profilering.

Vraag 10

Bent u het eens met de ondertekenaars van het manifest dat een fundamenteel debat op gang moet komen op universiteiten en hogescholen over de manier waarop men invulling geeft aan artikel 7.2. WHW? Op wat voor manier gaat u dit ondersteunen?

Antwoord 10

In de Strategische Agenda heb ik benadrukt dat de instellingen en ook andere betrokkenen zich rekenschap dienen te geven van de vraag hoe ver «verengelsing» kan gaan, binnen welke studies en binnen welk instellingsprofiel. Als die reflectie op een integrale taalbenadering het karakter krijgt van een fundamenteel en openbaar debat juich ik dat van harte toe.

Ik zal met de VSNU en de VH overleggen op welke wijze die reflectie kan worden gestimuleerd. Ik zal daarop binnenkort terugkomen mede in het licht van het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een kabinetsreactie te geven op een artikel in NRC-Handelsblad van 20 juni 2015 over hetzelfde thema.12


X Noot
2

«De wereld in: Visiebrief internationale dimensie van ho en mbo» d.d. 15 juli 2014, Handelingen Tweede Kamer 2013–2014, 22 452, nr. 41

X Noot
3

Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs, d.d. 7 juli 2015

X Noot
4

Telegraaf, 27 juni 2015

X Noot
5

«Gezamenlijke visie internationaal», rapport van VH en VSNU, mei 2014

X Noot
6

Ibidem

X Noot
7

Kamerstuk 31 288, nr. 404

X Noot
8

«Gezamenlijke visie internationaal», rapport van VH en VSNU, mei 2014

X Noot
9

NRC, 20 juni 2015

X Noot
10

Verslag van een Algemeen Overleg, Kamerstuk 22 452, nr. 43, d.d. 17 februari 2015

X Noot
11

Nederlandse Taalunie: «Vaart met taalvaardigheid; Nederlands in het hoger onderwijs.» NTU Den Haag, 2015

X Noot
12

Brief van de vaste commissie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de verengelsing in het hoger onderwijs, d.d. 2 juli 2015, kenmerk 2015D26873

Naar boven