Vragen van het lid Van Raak (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het terugvorderen van decoraties (ingezonden 25 september 2014).

Antwoord van Minister Plassterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 17 oktober 2014).

Vraag 1, 2 en 3

Waarom wordt de motie waarin wordt uitgesproken dat onderscheidingen na overlijden van de gedecoreerden niet meer actief terug worden gevorderd niet uitgevoerd?1 2

Deelt u de mening dat nabestaanden nooit in de positie mogen worden gebracht dat zij zich gedwongen voelen, al dan niet vanwege de kosten, decoraties van een overledene terug te sturen?

Hoe gaat u er voor zorgen dat de aangenomen motie alsnog wordt uitgevoerd?

Antwoord 1, 2 en 3

Het debat over het terugzenden van het onderscheidingsteken door nabestaanden na het overlijden van een gedecoreerde is de afgelopen jaren bij meerdere gelegenheden met de Tweede Kamer gevoerd. Het is naar mijn oordeel tot een gemeenschappelijk gedragen rustpunt gekomen in het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie van Binnenlandse Zaken op 8 februari 2012 (Kamerstuk 30 902, nr. 22).

In antwoord op Kamervragen van het lid Van Raak van 24 april 2008 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 2776) heeft Minister Ter Horst een uitvoerige toelichting gegeven op de historische achtergrond van de regelgeving en de handelwijze met betrekking tot het terugzenden van onderscheidingstekens na overlijden, ook in internationaal perspectief.

Samenvattend gaat het hierbij om drie lijnen:

  • a. Het officiële onderscheidingsteken wordt in bruikleen gegeven aan de gedecoreerde. Oorkonde en draaginsigne gaan over in eigendom en mogen worden behouden.

  • b. Over de wijze van terugzenden. Dit kan kosteloos geschieden. Veelal doen nabestaanden dit spontaan en soms na een beleefd verzoek.

  • c. Nabestaanden zijn in de gelegenheid het onderscheidingsteken in bruikleen te behouden zolang zij dit willen tegen vergoeding van een borgsom die wordt geretourneerd als deze, of latere nabestaanden, geen prijs meer stellen op langer behoud.

Bij brief van 11 oktober 2010 (Kamerstuk 24 827, nr. 13) heeft Staatssecretaris Bijleveld op verzoek van de Tweede Kamer de gang van zaken nog eens toegelicht. Kern daarvan is dat deze in de praktijk voldoet. In de praktijk blijkt dat het overgrote deel spontaan of na beleefde herinnering wordt teruggezonden. Dit wordt in het algemeen niet als onheus ervaren en nabestaanden zijn vaak blij dat ze weten hoe ze zorgvuldig kunnen omgaan met een onderscheidingsteken dat hun dierbare toekwam.

De Staatssecretaris heeft toegelicht dat aan een systeem waarin de onderscheidingstekens niet behoeven te worden teruggezonden, in essentie twee bezwaren kleven:

  • aanzienlijke kosten voor de aanmaak van nieuwe onderscheidingstekens;

  • het risico dat deze versierselen na verloop van tijd als handelswaar worden aangeboden; dit doet afbreuk aan het decoratiestelsel.

Dit laatste element speelde een rol in de discussies met de Kamer in het genoemde AO van 8 februari 2012 (Kamerstuk 30 902, nr. 22). De Kanselier der Nederlandse Orden heeft daarom op mijn verzoek onderzocht hoe vaak er sprake was van een aanbod op Marktplaats. In het licht van de terugzendregel blijkt dat op dit moment nog mee te vallen. Daarover heb ik u geïnformeerd bij brief van 25 februari 2013 (Kamerstuk 24 827, nr. 17)

In haar brief van 11 oktober 2010 (Kamerstuk 24 827, nr. 13) heeft de Staatssecretaris aan de bestaande handelwijze nog een nieuw element toegevoegd om nabestaanden niet onnodig snel te belasten met de vraag of zij het onderscheidingsteken willen terugzenden of nog enige tijd willen behouden. Nabestaanden die er emotioneel tegen opzien om na overlijden deze beslissing te nemen, mogen het onderscheidingsteken nog een jaar kosteloos behouden.

Voordat de Kamer gelegenheid had gevonden om over de brief van de Staatssecretaris van gedachten te wisselen, is tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken een motie van het lid Van Raak (Kamerstuk 32 500 I, nr. 9) aangenomen waarin de regering wordt verzocht Koninklijke Onderscheidingen na overlijden niet meer actief te vorderen.

Minister Donner heeft daarop in een brief van 9 maart 2011(Kamerstuk 24 827, nr. 14) de Kamer meegedeeld zich te kunnen vinden in de brief van de Staatssecretaris. Daarin verwoordde hij dat de beschreven handelwijze een alleszins evenwichtige benadering betekent. In antwoord op de motie gaf hij te kennen dat uitgangspunt blijft dat de onderscheidingstekens worden geretourneerd en dat dit in veruit de meeste gevallen spontaan of na beleefde herinnering gebeurt en dat er geen actieve terugvordering of invordering van borgsommen plaatsvindt indien nabestaanden zelf te kennen geven om enige reden niet in staat te zijn om het onderscheidingsteken te retourneren.

De Kamer uitte in het eerder genoemde AO steun en waardering voor dit standpunt.

De Kanselier der Nederlandse Orden handelt overeenkomstig de hierboven beschreven handelwijze.

In deze zin wordt dus gehandeld overeenkomstig de uitkomst van de debatten met de Kamer. Nabestaanden die niet in staat zijn te retourneren, worden niet onder druk gezet om alsnog een borgsom te betalen. Uitgangspunt blijft dat van nabestaanden wordt gevraagd het onderscheidingsteken terug te sturen, desgewenst pas na een jaar. Jegens degene die om financiële redenen de borgsom niet kan betalen en toch het teken in bruikleen wil behouden, vindt geen actieve invordering of terugvordering plaats.


X Noot
1

Bijlage onderhands verstrekt

X Noot
2

Kamerstuk 32 500 III, nr. 9

Naar boven