Vragen van het lid Tellegen (VVD) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht «Schietende agent moet niet berecht worden als burger» (ingezonden 6 maart 2015).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 24 april 2015) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1786

Vraag 1

Bent u bekend met bericht: «Schietende agent moet niet berecht worden als burger»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Bestaat er voor de wet een onderscheid tussen een agent die uit veiligheidsoverwegingen geweld gebruikt en gewelddadig gedrag door criminelen?

Is het in de huidige praktijk zo dat agenten die in een noodsituatie hun wapen gebruiken meteen worden aangemerkt als verdachte als er gewonden of doden vallen, zoals aangegeven wordt door de korpschef van de nationale politie?

Antwoord 2 en 3

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 3 tot en met 7 van het lid Marcouch (PvdA) over de vervolging van politieagenten na een schietincident (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2077).

Vraag 4 en 5

Gaat in de onafhankelijke toetsing door de rechter de vraag of voldaan is aan de geweldsinstructie vooraf aan de vraag of sprake is van het delict doodslag?

Welke waarborgen bestaan er op dit moment om te voorkomen dat politieagenten als criminelen worden behandeld bij de rechtbank?

Antwoord 4 en 5

Een geval van geweldgebruik wordt alleen door de rechter getoetst, indien het Openbaar Ministerie (OM) – of het Gerechtshof, indien het een klachtprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering betreft – tot het oordeel is gekomen dat vervolging geïndiceerd is. Dat betekent dat door het OM onder meer beoordeeld is of de Ambtsinstructie mogelijk is overtreden. Het is immers niet de bedoeling dat de politieambtenaar, die de bevoegdheid heeft geweld te mogen aanwenden en daarvan ook gebruik heeft gemaakt, zich hiervoor bij de strafrechter dient te verantwoorden indien het toegepaste geweld binnen de kaders van de Ambtsinstructie is.

De vervolgingsbeslissing in zaken betreffende geweldsaanwending door politieambtenaren dient door de hoofdofficier van justitie genomen te worden. In gevallen van politieel vuurwapengebruik waar door de Rijksrecherche onderzoek naar is gedaan, is de hoofdofficier verplicht zijn voorgenomen beslissing ter toetsing voor te leggen aan de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik.

Wanneer een zaak na deze uitgebreide toetsing toch voor de rechter wordt gebracht, zal deze bij een verdenking van doodslag – waar in vraag 4 naar wordt gevraagd – eerst beoordelen of aan de delictsomschrijving is voldaan. Pas als dat het geval is, zal de rechter in het kader van de strafuitsluitingsgronden beoordelen of overeenkomstig de Ambtsinstructie en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is gehandeld.

Vraag 6

In hoeverre worden politieagenten begeleid tijdens de juridische procedure na een schietincident, gezien de grote effecten die de juridische nasleep kan hebben op de betrokken agent?

Antwoord 6

Het toepassen van (vuurwapen)geweld, zeker als dat ernstig letsel of de dood tot gevolg heeft gehad, heeft een grote impact op politieambtenaren. Het gaat om levensbedreigende situaties. Vervolgens worden zij geconfronteerd met de nasleep van hun beslissing geweld te gebruiken. De rechtmatigheid daarvan moet immers worden getoetst.

Politieambtenaren kunnen, afhankelijk van de effecten van het incident en de nasleep, rekenen op verschillende vormen van begeleiding gedurende de procedure. Het gaat hierbij niet alleen om juridische begeleiding die wordt gefinancierd door de politieorganisatie, maar ook om psychische begeleiding en begeleiding door docenten van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT).

Momenteel wordt in het project stelselherziening geweldsaanwending politie de begeleiding en ondersteuning verder geoptimaliseerd en geharmoniseerd. Daarnaast wordt een zogenaamde «leercirkel geweld» uitgewerkt, waarmee wordt gefaciliteerd dat politieambtenaren leren van hun eigen geweldgebruik en dat van collega’s.

Naar boven