Vragen van het lid Marcouch (PvdA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de vervolging van politieagenten na een schietincident (ingezonden 5 maart 2015).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 24 april 2015)

Vraag 1

Kent u de berichten: «Politie schoot 158 keer in 2014» en «Pas wet aan voor agent»?1 2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat het terecht is dat altijd onderzoek door de Rijksrecherche nodig is in de gevallen politieagenten hun wapen moesten gebruiken en daarbij gewonden of doden gevallen zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Ja. Bij toepassing van ernstig geweld door de overheid wordt inbreuk gemaakt op de grondrechten van burgers. De rechtmatigheid van die inbreuk moet worden onderzocht. Dat is ook een internationaalrechtelijke verplichting. Bij het onderzoek naar en het toetsen van het van overheidswege toegepaste geweld moet elke schijn van partijdigheid worden vermeden. Vandaar dat in de genoemde gevallen onderzoek door de Rijksrecherche geïndiceerd is.

Vraag 3

Deelt u de mening dat, als het gebruik van het dienstwapen buitenproportioneel was of dat de regels niet zijn nagevolgd, dit met zich meebrengt dat de agent in kwestie vervolgd kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Ja. Indien een politieambtenaar buiten de grenzen van de proportionaliteit en de subsidiariteit of de kaders van de geldende Ambtsinstructie treedt, dient vervolging mogelijk te zijn. Uitgangspunt bij de beoordeling van geweldgebruik door een politieambtenaar is evenwel dat er gelegitimeerd gebruik is gemaakt van de geweldsbevoegdheden. Alleen wanneer er gerede twijfel bestaat of de politieambtenaar rechtmatig heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie, dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt, wordt de betrokken politieambtenaar als verdachte aangemerkt. Dit is als zodanig ook vastgelegd in de Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar.

Vraag 4, 5, 6 en 7

Deelt u de mening dat, als een agent bij de uitoefening van zijn taken een dienstwapen gebruikt, dit tegen een geheel andere achtergrond moet worden afgezet dan de situatie waarbij een burger een wapen gebruikt? Zo ja, waarom en op welke wijze komt op dit moment in de vervolging dat verschil tot uiting en zou dit verschil mede tot uiting moeten worden gebracht door de agent in kwestie niet direct als verdachte van een ernstig misdrijf meer te beschouwen? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening van de korpschef van de Nationale Politie dat er een wetswijziging nodig is om ervoor te zorgen dat agenten die noodgedwongen hun dienstwapen hebben moeten gebruiken, niet meer in hetzelfde juridische hokje terechtkomen als een burger of een crimineel? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde veiligheidsexpert en advocaten dat in het geval een politieagent een vuurwapen moet gebruiken, dat gebruik niet in het kader van het reguliere strafrecht zou moeten worden beoordeeld maar in het kader van specifiek politiestrafrecht met strafbepalingen in het geval een politieagent de geweldsinstructies overtreedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat de eventuele strafwaardigheid van het gebruik van een dienstwapen door een politieagent in eerste instantie zou moet worden getoetst aan de hand van de beoordeling of de geweldinstructie is overtreden en eventueel in tweede instantie aan het reguliere strafrecht? Zo ja, bent u dan voornemens wet- of regelgeving dienaangaande aan te passen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4, 5, 6 en 7

Politieambtenaren moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden. Zij kunnen in situaties terecht komen waarin burgers of zijzelf aan levensgevaar worden blootgesteld. Waar burgers dat gevaar in het algemeen mogen vermijden, wordt van politieambtenaren juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treden. Daarmee bevinden politiemensen zich in een wezenlijk andere situatie dan burgers. Dat maakt een essentieel verschil bij de juridische toetsing van het vuurwapengebruik, ook al vindt deze toetsing plaats aan de hand van dezelfde wettelijke bepalingen (het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering) als voor burgers. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3 zal een agent alleen als verdachte worden aangemerkt, wanneer er gerede twijfel bestaat of hij heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt. Het is dan ook niet zo dat een agent die zijn dienstwapen gebruikt direct als verdachte van een ernstig misdrijf wordt aangemerkt.

In 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van het feit dat zich in de procedures rondom het onderzoek en de afdoening van geweldgebruik door opsporingsambtenaren een aantal knelpunten en vraagstukken heeft afgetekend, ingestemd met het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar3. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Daarbij wordt ook gekeken naar de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt.

De juridische status van militairen die bij de uitoefening van hun functie geweld hebben gebruikt, is daarbij een belangrijke inspiratiebron. Op dit moment wordt, onder andere in overleg met deskundigen terzake, nog nagedacht over mogelijke aanpassingen. Voor het kerstreces zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hierover.

Vraag 8

Hoe beoordeelt u het risico dat een politieagent minder geremd zou zijn om zijn vuurwapen te gebruiken als hij niet meer in eerste instantie als verdachte wordt beschouwd?

Antwoord 8

Ik heb geen reden om aan te nemen dat de juridische status van een politieambtenaar,die gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen, van invloed is op zijn besluit om al dan niet gebruik te maken van zijn vuurwapen.


X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 29 628, nr. 400

Naar boven