Vragen van het lid Segers (ChristenUnie) aan de minister van Veiligheid en Justitie over onvrijwillige prostitutie in Utrecht (ingezonden 31 oktober 2012).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 14 november 2012)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de burgemeester van Utrecht waarbij hij aangeeft dat 80 tot 90% van de prostituees in Utrecht hun werk onvrijwillig doet?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Zijn er vergelijkbare onderzoeken dan wel inschattingen met betrekking tot andere grote steden? Zo ja, kunt u die beschikbaar stellen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te laten doen?

Antwoord 2

Er zijn mij geen onderzoeken bekend waarin een goed onderbouwde schatting wordt gedaan van het aantal prostituees dat dit werk onvrijwillig doet. Van slachtoffers van mensenhandel is bekend dat zij in veel gevallen te angstig zijn om aangifte te doen of niet beseffen dat ze slachtoffers van mensenhandel zijn. Ook zijn ze soms zo verbonden met hun mensenhandelaar dat ze niet bereid zijn om aangifte te doen. Het is daarom zeer moeilijk om hierover betrouwbare inschattingen te doen.

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) registreert in mijn opdracht het aantal slachtoffers van mensenhandel, waaronder prostituees die onder dwang werken ofwel slachtoffers van seksuele uitbuiting. In 2011 werden 716 slachtoffers van seksuele uitbuiting geregistreerd. De cijfers van CoMensha kunnen worden gezien als een benadering van het werkelijke aantal slachtoffers, zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar 8e rapportage constateert.2

Vraag 3

Op welke manier biedt u de helpende hand aan prostituees die hun werk onvrijwillig doen?

Antwoord 3

Er is voorlichtingsmateriaal om prostituees te wijzen op de rechten die ze hebben als slachtoffer van mensenhandel. Omdat het regelmatig voorkomt dat slachtoffers geen aangifte doen (bijvoorbeeld omdat zij te angstig zijn) is het beleid erop gericht om mensen die in aanraking komen met mogelijke slachtoffers bewust te maken van of te trainen op het herkennen van signalen van mensenhandel. Zo worden opsporingsfunctionarissen en toezichthouders getraind en worden er verschillende voorlichtingscampagnes op dit terrein gevoerd.3 Met de signalen kunnen politie en OM de mensenhandelaren aanpakken en de slachtoffers uit hun benarde situatie bevrijden. Er zijn opvangvoorzieningen waar de slachtoffers vervolgens in een veilige omgeving zorg en hulp krijgen.

Ook zijn er verschillende non-gouvermentele organisaties die – al dan niet met subsidie van het Rijk – opkomen voor de belangen van prostituees en slachtoffers van mensenhandel.

Vraag 4

Bent u bereid om het aanbod van uitstapprogramma’s voor prostituees niet langer afhankelijk te laten zijn van lokale middelen en prioriteiten maar landelijk te garanderen, bijvoorbeeld via geoormerkte middelen in het gemeentefonds?

Antwoord 4

Zoals aangegeven in eerdere brieven aan uw Kamer4 ligt de verantwoordelijkheid voor uitstapprogramma’s bij gemeenten, omdat prostitutiebeleid in eerste instantie een lokale aangelegenheid is. Gezien het positieve verloop van de warme overdracht van uitstapprogramma’s5 zie ik geen aanleiding om hier verandering in aan te brengen.


X Noot
1

Uitzending van Schepper aan Tafel, maandag 29 oktober 2012, 17.00 uur, Nederland 2

X Noot
2

Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 638, nr. 48

X Noot
3

Zie o.a. Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 47 en Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, nr. 73

X Noot
4

Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 109 en Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 VI nr. 68

X Noot
5

Zie Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 VI nr. 68

Naar boven