Vragen van de leden Gesthuizen en Van Bommel (beiden SP) aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht «FBI-agenten hacken mee met de Nederlandse politie» en de detentieomstandigheden van de Nederlander in de Verenigde Staten (ingezonden 22 maart 2013).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 15 april 2013).

Vraag 1

Herinnert u zich eerdere vragen over de uitlevering van de Nederlander D. S. vanuit Roemenië aan de Verenigde Staten?1 Blijft u er bij dat in Nederland geen opsporingshandelingen zijn verricht en dat Nederland niet op de hoogte was van de voorgenomen aanhouding van betrokkene in Roemenië?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kloppen de feiten in de berichtgeving over deze zaak in Vrij Nederland?2 Zo nee, welke onderdelen uit deze reconstructie kloppen niet?

Antwoord 2

Ik kan slechts reageren op de weergave van gebeurtenissen waarvan ik kennis draag. Nederland was niet betrokken bij contacten tussen de Amerikaanse autoriteiten en David S. voorafgaand aan zijn aanhouding in Roemenië. Of de reconstructie van de zaak in Vrij Nederland volledig klopt is mij dan ook niet bekend. Ik verwijs naar het antwoord op de (eerdere) Kamervragen waarin ik heb uiteengezet welke rol Nederland in deze zaak heeft gehad.

Vraag 3

Wat is uw reactie op de brief van de advocaat van betrokkene?3

Antwoord 3

Mijn reactie deel ik per brief mee aan de advocaat van David S. Ten aanzien van brieven van en aan advocaten geldt dat deze naar hun aard vertrouwelijk zijn. Openbaarmaking van mijn brief aan de advocaat van David S. is daarom niet aan de orde. Dat de raadsman van David S. ervoor heeft gekozen zijn brief openbaar te maken brengt niet met zich dat ik dat ook doe.

Vraag 4

Wat is in deze zaak nu precies de rol van Nederland geweest? Is Nederland op de hoogte gesteld van het feit dat tegen D. S. in de Verenigde Staten een formele aanklacht is ingediend op 16 maart, al dan niet toevallig enkele dagen voor zijn vertrek naar Roemenië? Zo ja, wat is er in die tussenliggende dagen aan formeel of informeel overleg geweest met de Amerikaanse autoriteiten over deze zaak? Zo nee, wat zegt dat over de strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten als dergelijke informatie over de aanstaande aanhouding van een onderdaan niet wordt gedeeld?

Antwoord 4

De Nederlandse politie droeg er kennis van dat tegen David S. een Amerikaans onderzoek liep. Dat zijn aanhouding was bevolen, was Nederland niet bekend. Daarover heeft evenmin overleg met de Amerikaanse autoriteiten plaatsgevonden. Dat heeft geen betekenis voor de strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten. Geen land is gehouden informatie te delen over een op handen zijnde aanhouding van een verdachte met diens land van herkomst.

Vraag 5

Zijn er in deze zaak door de Amerikaanse autoriteiten zonder toestemming van Nederland opsporingshandelingen verricht? Welke consequenties verbindt u hieraan?

Antwoord 5

Nee. Tussen de VS en Nederland geldt een rechtshulpverdrag. Dat verdrag schrijft voor dat voor onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. In deze zaak zijn er op Nederlands grondgebied geen opsporingshandelingen verricht en was Nederlandse toestemming niet vereist.

Vraag 6

Bent u bereid de door deze advocaat gevraagde transparantie over de opsporing in deze zaak te verschaffen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Voor zover Nederland een rol heeft gehad in de opsporing heb ik daarover duidelijkheid verschaft.

Vraag 7

Deelt u de zorg over de detentieomstandigheden van betrokkene, gelet op het langdurige verblijf in de isoleercel?4 Bent u bereid bij uw Amerikaanse ambtgenoot aan te dringen op een voortvarende afhandeling en goedkeuring van een in te dienen verzoek op grond van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS), zodat hij zo snel mogelijk naar Nederland terug kan keren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Er geldt tussen Nederland en Amerika een verdrag op grond waarvan straffen in het eigen land kunnen worden uitgezeten. Zodra het Amerikaanse vonnis onherroepelijk is geworden, kan betrokkene een verzoek doen op basis van dit verdrag. Als de Amerikaanse autoriteiten hieraan willen meewerken, zal dat met welwillendheid en zo nodig met voorrang in behandeling worden genomen. Ik ben bereid in deze zaak met de Amerikaanse autoriteiten contact op te nemen om zo mogelijk de procedure te bespoedigen.

Vraag 8

Is het waar dat sprake is van een «embedded»-programma5 waarin «veel intensiever (...) dan gebruikelijk» wordt samengewerkt met buitenlandse politiediensten? Zijn inderdaad Amerikaanse cyberagenten fulltime aanwezig bij de High Tech Crime Unit? Zo ja, op welke rechtsbasis is sprake van een dergelijke samenwerking? Is een dergelijke samenwerking omgekeerd ook denkbaar? Kunnen Nederlands medewerkers van inlichtingendiensten op een dergelijke manier meedraaien bij Amerikaanse opsporingsinstanties?

Antwoord 8

Nederland en de VS werken veelvuldig samen bij de opsporing van strafbare feiten en het is om die reden dat over en weer verbindingsambtenaren op elkaars grondgebied zijn gestationeerd. Deze verbindingsofficieren zijn verbonden aan de Ambassade overeenkomstig artikel 41, eerste lid, van het op 18 april 1961 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101). Een buitenlandse verbindingsofficier vervult zijn taken binnen het raam van zijn bevoegdheden met inachtneming van de bepalingen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Een van de Amerikaanse FBI-verbindingsofficieren heeft als voornaamste taak de bestrijding van «cybercrime». Dit betekent in de praktijk dat hij frequent contact heeft met de Nederlandse politie. Voor een nadere toelichting op de rol van Amerikaanse politieambtenaren verwijs ik naar mijn eerdere mededelingen aan uw Kamer op vragen over de rol van de Amerikaanse DEA in Nederland (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, nr. 258, pagina6. Ik stel mij onverkort op het standpunt dat de VS zich aan de regels houden.

Naar boven