Vragen van het lid Hamer (PvdA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een actieplan om de sterk stijgende jeugdwerkloosheid terug te dringen (ingezonden 17 juli 2012).

Antwoord van staatssecretaris De Krom (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 21 augustus 2012).

Vraag 1

Kent u het recente onderzoek van de International Labour Organization (ILO) waaruit blijkt dat de jeugdwerkloosheid in Nederland sterker stijgt dan in de omliggende landen Duitsland en België, waar de jeugdwerkloosheid zelfs daalt?1 Wat is uw verklaring hiervoor?

Antwoord 1

Ja. De stijging van de jeugdwerkloosheid hangt nauw samen met de verslechtering van de economie die mede wordt veroorzaakt door de aanhoudende onzekerheid op financiële markten. Ook de ons omringende landen worden hierdoor getroffen. De mate waarin dat gebeurt verschilt echter per land en dat werkt door in de werkloosheidscijfers. De Duitse economie is bijvoorbeeld zowel in 2011 als in het eerste kwartaal van 2012 harder gegroeid dan de Nederlandse economie. Ook in België lag de economische groei in 2011 hoger dan in Nederland.

Hoewel de jeugdwerkloosheid in Nederland is gestegen, is de jeugdwerkloosheid in Nederland nog altijd relatief laag. Van alle eurolanden ligt alleen in Oostenrijk en Duitsland de jeugdwerkloosheid lager dan in Nederland. In België ligt de jeugdwerkloosheid twee keer zo hoog.

Vraag 2 en 3

Deelt u de mening dat vooral ook de jeugdwerkloosheid onder de allochtone bevolking van 29% moet worden aangepakt (tegenover 9% onder autochtone jongeren), omdat anders een «verloren tweede generatie» ontstaat, terwijl die beter is opgeleid dan de eerste generatie?2 Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat de dramatische stijging van de allochtone jeugdwerkloosheid met 7%-punt in het afgelopen jaar (tegenover 1%-punt onder autochtone jongeren) zorgwekkend is, aangezien steeds meer jongere allochtonen aan het werk willen maar zelfs hoogopgeleide allochtone jongeren vijfmaal vaker werkloos blijven dan autochtone hoogopgeleide jongeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2 en 3

De ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, ook onder niet-westerse allochtone jongeren vraagt om alertheid. Het werkloosheidspercentage onder niet-westerse allochtonen is gemiddeld (voor 15–64 jarigen) driemaal zo groot als onder autochtonen (in het eerste kwartaal van 2012 was dit 15,2% tegenover 4,8%). Voor jongeren (15–24 jaar) geldt vrijwel dezelfde ratio (29% onder niet-westerse allochtonen tegenover 9% autochtonen). Het werkloosheidspercentage onder hoogopgeleide niet-westerse allochtone jongeren is 9,5% en niet 16%, zoals ten onrechte in de Forum Monitor vermeld wordt. Hiermee is de werkloosheid onder hoogopgeleide niet-westerse allochtone jongeren gemiddeld driemaal zo groot (en niet vijfmaal zo groot) als onder hoogopgeleide autochtone jongeren (3,3%).

In zijn algemeenheid heeft de relatief hoge werkloosheid onder niet-westerse allochtone jongeren te maken met het feit dat jongeren vaker op een flexibel arbeidscontract werken en werkzaam zijn in conjunctuurgevoelige sectoren. In het geval van recessie verliezen zij vaak als eersten hun werk, maar zij zijn ook vaak weer een van de eerste groepen die profiteren van economisch herstel. Een andere belangrijke oorzaak van de hogere werkloosheid onder niet-westerse allochtonen is dat zij hun schoolcarrière relatief vaker beëindigen zonder startkwalificatie. Hun arbeidsmarktpositie is slechter dan die van jongeren met een startkwalificatie.

Bij hoger opgeleide jongeren van allochtone afkomst speelt ook een rol dat zij tijdens hun studie minder actief zijn in het verenigingsleven en minder vaak verplichte stages lopen, zodat die onderdelen niet op hun CV staan. Ook hebben zij daardoor minder contacten die relevant zijn bij het zoeken naar werk3.

Het kabinet zet stevig in op het voorkomen en bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Voor de maatregelen die het kabinet neemt, verwijs ik u naar mijn brief van 27 april 2012 (Kamerstuk 29 544, nr. 393). Deze zijn met name gericht op het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs-arbeidsmarkt en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten met het landelijk programma «Aanval op schooluitval». Het kabinet kiest hierbij voor generieke maatregelen, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van jongeren om zelf te zoeken naar een opleiding of een baan het uitgangspunt blijft. Zij moeten zelf de regie nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te benutten.

Vraag 4

Deelt u de mening dat er een algemeen actieplan tegen jeugdwerkloosheid moet komen, gebaseerd op de effectieve Finse en Zweedse aanpak waar jeugdwerklozen worden gecoacht, begeleid in de zoektocht naar werk en een scholingsaanbod ontvangen, zoals de ILO aanbeveelt? Zo nee, waarom bent u niet bereid beleidsvoorbeelden met successcores van 80% en 46% over te nemen in uw arbeidsmarktbeleid?

Antwoord 4

In Nederland is reeds in 2009 actie ondernomen en een Actieplan jeugdwerkloosheid uitgevoerd. Met het Actieplan heeft de regionale samenwerking rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid een stevige impuls gekregen. Borging van de goede aanpakken en de tot stand gebrachte samenwerking door de regio’s is van belang. In dat kader worden er door de VNG samen met andere betrokken partijen werkconferenties georganiseerd. In de werkconferenties kunnen partijen in de regio samen aan de slag om de gezamenlijke aanpak rond jongeren in een kwetsbare positie te bestendigen en verder te ontwikkelen.

De Zweedse en Finse aanpak, waarbij alle jeugdwerklozen na een bepaalde tijdsperiode een werk- en/of scholingsaanbod krijgen («youth guarantee») is mij bekend. Het risico van een dergelijke aanpak is dat te weinig de eigen verantwoordelijkheid van jongeren wordt aangesproken. In Nederland heeft het kabinet daarom gekozen voor een aanpak waarbij de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voorop staat. Zij moeten zelf de regie nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en te benutten. Het kabinetsbeleid om de Wet werk en bijstand (WWB) activerender te maken draagt hieraan bij. Een opleiding gaat voor een uitkering en werk is leidend. Het behalen van een diploma zorgt ervoor dat jongeren goed toegerust de arbeidsmarkt betreden. Jongeren worden gestimuleerd om eerst al hun scholingsmogelijkheden te benutten en daarna zelf op zoek te gaan naar een baan. Pas als hen dit zelf niet lukt, kunnen zij om ondersteuning bij de overheid vragen.

Vraag 5

Wat doet u om de allochtone beroepsbevolking voor te bereiden op werk in de zorg- en industriesector, in de ogen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de aankomende jaren de banenmotor voor de allochtone bevolking, zodat de Nederlandse economie profiteert van dit onbenutte arbeidspotentieel?

Antwoord 5

Het kabinet voert geen beleid specifiek voor allochtonen of autochtonen. Het beleid is gericht op generieke maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen kan participeren op de arbeidsmarkt.

Het kabinet zet als speerpunt van het beleid in op het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de vraag van de arbeidsmarkt. Voor een goed werkende regionale arbeidsmarkt is het van belang dat opleidingen van goede kwaliteit zijn en goed aansluiten bij de vraag van de regionale arbeidsmarkt. Met het Actieplan MBO «Focus op vakmanschap 2011–2015» wordt hier door mijn ambtgenoot van OCW extra op ingezet.

Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 5 juli jl. (Kamerstukken 2011/12, 29 544, nr. 405) gereageerd op het advies «Werk maken van scholing» van de Sociaal-Economische Raad over een toekomstbestendige postinitiële scholingsmarkt die optimaal aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt. Hierin verwijst het kabinet onder meer naar de mobiliteitsbonus die kan worden ingezet voor functiegerichte scholing voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en naar de mogelijkheid voor laagopgeleiden om alsnog een mbo-diploma te behalen.

Ook zet het kabinet in op een gezamenlijke aanpak van de overheid (SZW, OCW, EL&I), bedrijfsleven en onderwijsinstellingen om de verwachte personeelsschaarste in de technische sector tegen te gaan. Ik verwijs u hiervoor naar de brief «Aanpak arbeidsmarkttekorten techniek» van 16 april jl. (Kamerstukken 2011/12, 32 637, nr. 33.

Voor de zorgsector is de afgelopen jaren geïnvesteerd in de versterking van de regionale samenwerking tussen de zorginstellingen, het UWV en de gemeenten. Een van de hoofdpunten van de regionale samenwerking is het maken van goede afspraken over het werven en opleiden van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (waaronder ook allochtonen en niet-uitkeringsgerechtigden). Daarnaast zijn de brancheorganisaties uit de zorg, Actiz en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) in december 2011 gestart met het meerjarige programma «Kansen voor de zorg, kansen in de zorg». Dit programma is met name gericht op vergroting van het aandeel medewerkers in de zorg van die groepen die nu zijn ondervertegenwoordigd. Dit programma wordt ondersteund door VWS, OCW, BZK en het Europees Integratie Fonds (EIF). In dit kader verwijs ik u naar de brief van 16 maart 2012 van de staatssecretaris van VWS aan uw Kamer (Kamerstukken 29 282, nr. 149).


X Noot
1

ILO. Eurozone Job Crisis: Trends and Policy Responses. 10 juli 2012.

X Noot
2

Forum Monitor. Allochtonen op de arbeidsmarkt, 1e kwartaal 2012, 16 juli 2012.

X Noot
3

RWI (2006). Hogeropgeleide allochtonen op weg naar werk.

Naar boven