Vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de aanpak van faillissementsfraude en het strafbaar stellen van het ontbreken van een juiste en volledige administratie in een faillissement (ingezonden 25 mei 2012).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 16 juli 2012). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2781.

Vraag 1

Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere Kamervragen over het niet aanpakken van een schoolvoorbeeld van faillissementsfraude?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4

Bent u bekend met het feit dat de curator al sinds 2010 contact heeft met het Fraudemeldpunt van het Openbaar Ministerie (OM), dat op 15 september 2011 deze fraude ook daadwerkelijk is gemeld en dat de curator zelfs de vergoeding heeft ontvangen voor het doen van aangifte?

Hoe kan het dat u de beantwoording van voornoemde Kamervragen afdoet met de opmerking dat er inzake het onderhavige faillissement tot op heden geen aangifte is gedaan, gelet op deze genoemde acties van de curator en het contact met het Fraudemeldpunt van het OM?

Bent u bereid de op 9 maart 2012 gestelde Kamervragen alsnog en volledig te beantwoorden en deze vragen niet meer af te doen met de opmerking dat door de curator geen aangifte is gedaan?

Antwoord 2, 3, 4

Uit nader onderzoek is gebleken dat de betreffende aangifte in september 2011 bij de FIOD is binnengekomen. Er is toen besloten geen strafrechtelijk onderzoek naar de aangifte te verrichten. Deze keuze had te maken met het feit dat de «bedrijvenopkoper», tegen wie de aangifte (mede) was gericht, in korte tijd reeds tot twee keer toe in een strafrechtelijk onderzoek betrokken was geweest. Op 5 juli 2011 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Op de dag van deze uitspraak is hij opnieuw aangehouden vanwege een tweede strafrechtelijk onderzoek. Op 30 maart 2012 is hij hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In beide zaken ging het om meerdere gevallen van faillissementsfraude.

Ten behoeve van het tweede strafrechtelijk onderzoek was door de FIOD en het OM al begin 2011 een selectie gemaakt uit de aangiften die tegen de «bedrijvenopkoper» waren ingediend. Toen de aangifte inzake My Way in september 2011 werd ontvangen was het tweede strafrechtelijke onderzoek al in een vergevorderd stadium. Er waren al aanhoudingen verricht, doorzoekingen gedaan en getuigen gehoord. De verwachting was destijds dat een nieuwe aangifte weinig meer aan de behandeling van die zaak zou kunnen toevoegen. Daarom is de aangifte niet meegenomen in het lopende strafrechtelijk onderzoek. Dit is op 22 februari 2012 ook aan de curator bericht. Hierbij is de curator een vergoeding voor zijn aangifte toegekend.

Aangezien de nieuwe aangifte niet in het lopende strafrechtelijk onderzoek was betrokken, was het betreffende opsporingsteam van de FIOD niet van het bestaan van deze aangifte op de hoogte. Daardoor is tot mijn spijt het bestaan van deze aangifte bij de beantwoording van de vorige Kamervragen niet aan het licht gekomen.

Vraag 5

Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar Faillissementsfraude Hilverda, die de aanpak van faillissementsfraude belabberd noemt omdat de jaarlijkse schade naar schatting 1,7 miljard euro bedraagt en de pakkans uiterst gering is?2 Bent u bereid hier uitgebreid op in te gaan en uw voordeel te doen met de voorstellen van deze hoogleraar om de aanpak van faillissementsfraude te verbeteren?

Antwoord 5

Dit signaal is mij bekend. Dit is een van de redenen waarom ik in 2011 een geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude heb aangekondigd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 911, nr. 52). Eerdere aanbevelingen van prof. Hilverda hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze aanpak. Mijn prioriteit is nu om de al aangekondigde maatregelen te realiseren. Eerder informeerde ik u over de stand van zaken hierbij (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 911, nr. 67).

Vraag 6

Wat is uw reactie op het voorstel van Hilverda om het ontbreken van een juiste en volledige administratie in een faillissement strafbaar te stellen?

Antwoord 6

Artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat het bestuur van een rechtspersoon verplicht is om een zodanige administratie bij te houden dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de vennootschap kunnen worden gekend. Met andere woorden: het bestuur moet een juiste en volledige administratie voeren. Op het niet voeren van een behoorlijke administratie staat al de potentieel zeer zware sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders voor het gehele tekort in het faillissement (artikel 2:138/248 lid 1 BW).

Het voorstel waaraan in deze vraag wordt gerefereerd, komt naar ik begrijp voort uit de omstandigheid dat curatoren zich in een aantal gevallen geconfronteerd zien met een onvolledige of onjuiste administratie maar vanwege een lege boedel niet bereid zijn onderzoek te doen. Om ook in het geval van een lege boedel onderzoek door de curator te faciliteren is onlangs de Garantstellingsregeling Curatoren verruimd. Curatoren kunnen op die regeling een beroep doen om een voorschot te krijgen voor de kosten die moeten worden gemaakt om bestuurders op grond van artikel 2:138/248 BW aansprakelijk te stellen.

Indien het ontbreken van een juiste en volledige administratie in een faillissement strafbaar wordt gesteld, neemt dat niet weg dat door een rechter moet worden vastgesteld dat de administratie onjuist of onvolledig was. Daarvoor is bewijs nodig dat – evenals in het geval van aansprakelijkstelling op grond van artikel 2:138/248 BW – in de eerste instantie door de curator zal moeten worden geleverd.

Naar boven