Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 2731 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 2731 |
Wat is uw reactie op het artikel in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR) over de privaatrechtelijke mogelijkheden om bonussen terug te vorderen die maatschappelijke verontwaardiging hebben opgeroepen?1
Hoe absoluut moet het rechtsbeginsel van de contractsvrijheid volgens u worden opgevat? Hoe beoordeelt u de relativerende opmerkingen die de auteur over dit rechtsbeginsel maakt?
Deelt u de mening dat een eenmaal gesloten overeenkomst niet absoluut onaantastbaar is, wanneer de overeenkomst of de uitvoering daarvan tot maatschappelijk onaanvaardbare resultaten leidt? Onderkent u de mogelijkheid dat een contract of de uitvoering daarvan in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde (artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:258 of artikel 6:248, tweede lid, BW, beide jo. artikel 6:2 BW) of met de betamelijkheidsnorm van artikel 6:162 BW?
De contractsvrijheid ligt ten grondslag aan het overeenkomstenrecht en houdt in dat een persoon in beginsel vrij is om een overeenkomst te sluiten, vrij om zijn wederpartij te kiezen en vrij om de vorm en inhoud van de overeenkomst te bepalen. Keerzijde van die vrijheid is de gebondenheid die daarop volgt om de gemaakte afspraken na te komen (pacta sunt servanda). De verbindende kracht van de overeenkomst vooronderstelt contractsvrijheid; een persoon moet vrij zijn om zich te kunnen binden. Dat maakt de overeenkomst zowel een uitoefening van vrijheid als een inperking ervan (zie hierover uitgebreid Asser-Hartkamp 4-II, nrs. 33 e.v).
Ik deel de mening van de auteur van het bovengenoemde WPNR-artikel dat de contractsvrijheid niet absoluut is. Dit is ingebed in ons wettelijk systeem. De auteur geeft enkele voorbeelden van wettelijke bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen (artikelen 3:40, 6:258, 6:248, 6:2, 6:162 BW). Het Burgerlijk Wetboek bevat nog tal van andere bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen, bijvoorbeeld met betrekking tot de consumentenkoop, de arbeidsovereenkomst, enzovoort, enzovoort. Dit wordt, in tegenstelling tot de door de auteur gewekte suggestie, door niemand betwist. Hoofdregel, en uitgangspunt, is dat gemaakte afspraken worden nagekomen. De trouw aan het gegeven woord vormt de basis voor onze samenleving.
Waarom stelt het kabinet zich tot dusverre op het standpunt dat het privaatrecht geen mogelijkheden biedt om contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, onaantastbaar zijn, ook wanneer het resultaat daarvan maatschappelijk zeer ongewenst is?
Het in de vraag aan het kabinet toegeschreven standpunt is niet juist weergegeven. Het kabinet acht contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, niet onaantastbaar. Dit heeft mijn ambtsvoorganger reeds in zijn brief van 31 maart 2010 over de contouren van een wettelijke regeling inzake bonussen van bestuurders aan de Tweede Kamer verwoord (Kamerstukken II, 31 058, nr. 29): «Aanpassing van de uitbetaling van een overeengekomen beloning kan op basis van de bestaande wetgeving in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarnaast bepaalt artikel 6:258 lid 1 BW dat de rechter op verlangen van een der partijen op grond van onvoorziene omstandigheden de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of de overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden. Dit is mogelijk indien de omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.»
Dit blijkt ook uit het wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen (Kamerstukken II, 32 512, nrs. 2 en 3), waarin wordt verduidelijkt dat de raad van commissarissen van een naamloze vennootschap de bevoegdheid heeft om de hoogte van een bonus van een bestuurder aan te passen, indien uitkering van de bonus in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een voorbeeld van dergelijke omstandigheden is de situatie dat uitbetaling van de bonus de vennootschap in financiële moeilijkheden zou brengen. Eén en ander wordt geplaatst in de context van hetgeen in de onderlinge relatie van partijen redelijk en billijk is. Een maatschappelijk oordeel is in dat verband niet doorslaggevend.
Bent u bereid om in voorkomende gevallen tot het uiterste te gaan en de mogelijkheden die het privaatrecht biedt te benutten om bonussen, die tot grote maatschappelijke ophef leiden, niet uit te keren of terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, naast het in het antwoord op vraag 4 genoemde wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen, nog een aantal maatregelen genomen om excessieve bonussen tegen te gaan.
In de publieke en semipublieke sector is een variabele beloning na inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Kamerstukken I, 32 600, nr. A) in beginsel niet meer toegestaan. Slechts die toeslagen die in een nog op te stellen algemene maatregel van bestuur worden opgenomen, zijn nog toegestaan. Te denken valt daarbij aan een gratificatie wegens ambtsjubileum of een eenmalige mobiliteitstoeslag of bindingspremie, onder de voorwaarde dat met de gratificatie of de toeslag niet het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum wordt overschreden. Een toeslag wegens een geleverde prestatie is niet langer mogelijk.
Daarnaast zijn verschillende maatregelen getroffen op het terrein van de financiële markten en op het terrein van de staatsdeelnemingen. Voorbeelden hiervan zijn het bonusverbod voor financiële ondernemingen die staatssteun ontvangen (Kamerstukken I, 33 058, nr. A), en het tijdens het AO Deelnemingen van 10 april j.l. aangekondigde voornemen om, conform de wens van de Kamer, te komen tot een maximale variabele beloning van 10% van de vaste beloning bij de reguliere Staatsdeelnemingen, en dit mee te nemen in een geplande herziening van het beoordelingskader voor beloningsbeleid bij Staatsdeelnemingen over 2 jaar. Ik meen dat deze maatregelen voldoende blijk geven van de inzet van het kabinet om buitensporige bonussen tegen te gaan.
Bonuscultuur, «machteloosheid» en het privaatrecht. Mr. R. Westrik. WPNR, nummer 6928, 28 april 2012.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2731.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.