Vragen van de leden Gesthuizen en Karabulut (SP) aan de ministers voor Immigratie en Asiel en van Veiligheid en Justitie over het bericht dat een Turkse moslimextremist asiel heeft aangevraagd in Nederland (ingezonden 2 januari 2012).

Antwoord minister Leers (Immigratie, Integratie en Asiel), mede namens de minister van Veiligheid en Justitie (ontvangen 20 februari 2012) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1433

Vraag 1

Herinnert u zich uw antwoorden van 14 oktober jl. resp. 20 december jl. op eerdere Kamervragen?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Klopt het dat Abdulvahap E. veroordeeld is tot een lange celstraf?2 Deelt u de mening dat Turkse vonnissen door Nederland worden erkend? In hoeverre leiden dergelijke vonnissen uit Turkije bij een asielaanvraag door een veroordeelde tot tegenwerping van 1F Vluchtelingenverdrag?

Indien er een strafrechtelijk vonnis ligt, waarom heeft Turkije volgens u nog niet gevraagd om uitlevering?

Antwoord 2 en 3

Turkije heeft inmiddels verzocht om uitlevering. Dat verzoek is in behandeling en zal door de rechter worden getoetst. Ik acht het in dit stadium niet dienstig om mededelingen te doen over de opgelegde straf of over de feiten die in het uitleveringsverzoek worden genoemd.

Buitenlandse vonnissen, waaronder Turkse, worden betrokken bij de beoordeling om een aanvraag om toelating tot Nederland. Indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (mede) op basis van een Turks vonnis een ernstig vermoeden heeft dat de betrokken vreemdeling heeft deelgenomen aan het plegen van een misdrijf zoals genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zal de asielaanvraag op grond hiervan worden afgewezen. Daarnaast kunnen onder omstandigheden buitenlandse vonnissen in Nederland ten uitvoer worden gelegd indien daar om wordt verzocht.

Vraag 4 en 5

Loopt de procedure van Abdulvahap E. nog of heeft hij reeds een vergunning? Bevindt hij zich nog steeds in Nederland?

Indien u niet wil overgaan tot beantwoording van deze vraag, kunt u dan de privacygevoelige gegevens over Abdulvahap E. in een vertrouwelijke brief ter inzage leggen?

Antwoord 4 en 5

Betrokkene bevindt zich nog in (een vreemdelingrechtelijke) procedure in Nederland.

Vraag 6 t/m 11

Wat is uw reactie op het bericht dat u lijkt te goochelen met asielzoekers met een oorlogsverleden?3 Klopt het dat er naar schatting in totaal 800 vreemdelingen illegaal in Nederland verblijven omdat hun art. 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen? Zo nee, wat is naar schatting het totaal? Hoeveel van hen verblijven meer dan 10 jaar in Nederland?

Hoe verklaart u dat in 2008 «350 1F’ers» stonden geregistreerd4 en volgens de Raad van State in juli 2011 maar liefst 700?5

Klopt het dat er maar van «145 1F’ers» de verblijfsplaats bekend is? Zo ja, is er naar mogelijkheid gekeken om dit te verbeteren? Zo nee, om hoeveel vreemdelingen gaat het dan?

Zijn er naast de «70 1F’ers» die op grond van art. 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet mogen worden uitgezet nog meer «1F’ers» die om andere redenen Nederland niet kunnen of mogen worden uitgezet? Zo ja, op welke rechtsgrond en om hoeveel personen gaat het ongeveer?

Hoeveel vergunningen zijn in 2010 en 2011 verleend aan «1F’ers» die voldeden aan het duurzaam uitzetbeletsel en de proportionaliteitstoets?

Bent u bereid om een totaaloverzicht te verstrekken van de in de vragen 6 t/m 10 opgevraagde gegevens?

Antwoord 6 t/m 11

Het totale aantal vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen betrof ten tijde van de notitie in 2008 ongeveer 700. Dit zijn er thans ongeveer 810. Afgewezen vreemdelingen wordt standaard aangezegd Nederland te verlaten.

In 2008 verbleven er ongeveer 350 vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen in Nederland. Heden zijn dat er ongeveer 240. Van deze 240 verblijven er ongeveer 200 langer dan 10 jaren in Nederland. Het aantal zich in Nederland bevindende vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen, is afgeleid uit het aantal vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen dat in procedure is, gecombineerd met het aantal vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen dat een actueel adres in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) heeft. Onder de personen met een actueel GBA-adres bevinden zich zowel legaal als illegaal verblijvende personen.

De personen die volgens de GBA niet (meer) bekend zijn op een actueel adres en niet in procedure zijn, hebben zich onttrokken aan het toezicht van de Nederlandse overheid. Niet met zekerheid valt te zeggen of zij Nederland hebben verlaten dan wel of zij zich illegaal in Nederland bevinden. Het is derhalve niet uit te sluiten dat het werkelijke aantal zich in Nederland bevindende vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen, hoger is.

Het aantal van ongeveer 145 vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen, waarnaar wordt verwezen, betrof het aantal vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen dat zich op dat moment in de caseload van de DT&V bevond. Van deze personen kan met zekerheid worden gesteld dat zij zich in Nederland bevinden.

Er zijn naast de categorie die op grond van artikel 3 EVRM niet mogen worden uitgezet, nog enkele andere categorieën vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen aan wie geen vergunning is verstrekt, maar die (nog) niet uitzetbaar zijn. Ten aanzien van ongeveer 30 vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen heeft het Europees Hof van de Rechten van de Mens een voorlopige maatregel opgelegd, die tot gevolg heeft dat de desbetreffende vreemdelingen voor de duur van deze maatregel niet kunnen worden uitgezet. Bij ongeveer 10 vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen staat de gezondheidstoestand aan uitzetting in de weg, zij hebben rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Daarnaast hebben ongeveer 50 vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen rechtmatig verblijf omdat zij nog in procedure zijn.

In totaal is in de jaren 2010 en 2011 aan minder dan 5 vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen een vergunning verstrekt.

Vraag 12

Wat is uw reactie op de uitspraak van hoogleraar internationaal recht, professor Willem van Genugten, dat het gegoochel met asielzoekers in strijd is met het internationaal strafrecht dat de Nederlandse staat verplicht «1F’ers» te vervolgen of anders uit te wijzen naar landen die dat wel willen en kunnen?

Antwoord 12

Ik hecht eraan te bestrijden dat er sprake zou zijn van «gegoochel» met asielzoekers. Uit mijn antwoorden op onderhavige kamervragen, evenals uw eerdere kamervragen over deze specifieke materie kunt u afleiden dat hiervan geen sprake is.

Alle vreemdelingendossiers waarin artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen worden doorgezonden naar het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Het OM beoordeelt ten aanzien van elk dossier of strafrechtelijke vervolging mogelijk is. Zoals het OM aangeeft in hetzelfde krantenartikel, waarin professor Willem van Genugten is aangehaald, ontbreken in de meeste gevallen aanknopingspunten voor een strafrechtelijk onderzoek.

Om te bezien of er na enig tijdsverloop mogelijkheden zijn voor onderzoek die zich eerder niet voordeden, streven het OM en het KLPD/Dienst Nationale Recherche ernaar alle dossiers na enige tijd opnieuw te beoordelen. In 2008 is een aanvang gemaakt met het herbeoordelen van dossiers die de voorgaande jaren waren opgelegd6. Het jaarlijkse aantal herbeoordelingen, evenals het gegeven of deze hebben geleid tot oriënterend vooronderzoek, wordt gerapporteerd in de Rapportagebrief Opsporing en Vervolging Internationale Misdrijven.

Voor zover andere landen een bepaald internationaal misdrijf wel kunnen vervolgen, kan daartoe veelal een uitleverings- of overleveringsverzoek worden ingediend. Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3 is dat in dit geval ook gebeurd.

Vraag 13

Hoe denkt u dat het komt dat sommige gezinnen ruim 10 jaar in Nederland wonen, omdat ze niet kunnen bewijzen dat 1F hun onterecht is tegengeworpen?7 Denkt u dat de bewijslastverdeling in het bestuursrecht hier debet aan is? Welke waarde hecht u aan de uitspraak hierover van het Hof van Justitie?8

Antwoord 13

Het door u in uw vraag geïmpliceerde causale verband tussen lang verblijf en het niet kunnen bewijzen van een onterechte tegenwerping van 1F, volg ik niet. De asielprocedure is omkleed met voldoende waarborgen, inclusief rechterlijke toetsing – door de rechtbank en veelal ook in hoger beroep – opdat een verantwoorde beslissing in individuele gevallen tot stand komt. Dit is niet anders voor asielzaken waarin 1F aan de orde is, met dien verstande dat 1F zaken door de rechtbank meestal worden behandeld door een meervoudige kamer (drie rechters) in plaats van een enkelvoudige kamer.

Er kunnen diverse redenen zijn waarom sommige gezinnen meer dan tien jaar in Nederland wonen en niet in aanmerking komen voor verblijf vanwege artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. In beginsel rust op hen, net als op iedere andere uitgeprocedeerde vreemdeling, de verplichting om uit Nederland te vertrekken.

Het systeem van bewijslastverdeling in het Nederlandse bestuursrecht staat hier los van. In de door u genoemde uitspraak naar aanleiding van prejudiciële vragen in twee Duitse zaken doet het Hof van Justitie EU hier als zodanig geen uitspraak over. Kern van het oordeel van het Hof is dat er sprake dient te zijn van een beoordeling van alle specifieke feiten en omstandigheden van het concrete (individuele) geval. Dit komt overeen met wat Nederland destijds heeft ingebracht bij de behandeling van de prejudiciële vragen en wat in het Nederlandse 1F beleid gebruikelijk is.

Vraag 14

Erkent u dat «1F’ers» die niet uitgezet mogen worden jarenlang vrijwel zonder enkel recht in Nederland moeten blijven? Bent u bereid om op dit punt te zoeken naar een oplossing voor deze doelgroep? Hoe lossen andere landen dit op?

Antwoord 14

Ik erken dat 1F'ers, die niet mogen worden uitgezet naar hun land van herkomst, mogelijk jarenlang in Nederland verblijven, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op rechtmatig verblijf en de daarbij horende rechten en voorzieningen. Het gaat om slechts een klein deel van de totale groep 1F'ers. Van verreweg de meeste 1F'ers is immers geconcludeerd dat er geen sprake is van een 3 EVRM beletsel tot terugkeer naar het land van herkomst.

Bedoelde situatie is een directe consequentie van het beleidsuitgangspunt dat Nederland geen vluchthaven wil zijn voor personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen zoals genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag (1F'ers). Om die reden wordt alle verblijf geweigerd aan 1F'ers. Als sprake is van een artikel 3 EVRM terugkeerbeletsel dan leidt dit niet tot verblijf, maar enkel tot niet uitzetten.

Uitgangspunt is dat alle 1F’ers invulling moeten geven aan hun vertrekplicht, net als alle andere uitgeprocedeerde vreemdelingen. Voor 1F’ers waarbij artikel 3 EVRM speelt, geldt dat van hen wordt verlangd dat zij inspanningen verrichten om te vertrekken naar een ander land dan hun land van herkomst. Daarnaast wordt het artikel 3 EVRM terugkeerbeletsel herbeoordeeld in geval van informatie over een gewijzigde situatie in een herkomstland of met betrekking tot een individuele vreemdeling.

Indien vertrek niet mogelijk blijkt, kunnen 1F’ers waarbij artikel 3 EVRM speelt na tien jaar een aanvraag indienen om een duurzaamheid- en proportionaliteitstoets te doen plaatsvinden. In mijn beantwoording van uw eerdere kamervragen over dit onderwerp (TK 2011–2012, Aanhangselnummer 1 049, antwoord vraag 4) heb ik deze toets uitgebreid beschreven. Met deze toets wordt voldoende gewaarborgd dat een 1F’er die wegens artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, niet kan komen te verkeren in een uitzonderlijke humanitaire situatie. Een nadere oplossing voor deze groep is op dit moment niet aan de orde.

De manier waarop andere landen met deze groep omgaan verschilt. In ieder geval verbiedt artikel 12 van de EU Kwalificatierichtlijn (2004/83), welk artikel grotendeels overeenkomt met artikel 1F Vluchtelingenverdrag, lidstaten van de EU om de in deze richtlijn beschreven internationale bescherming te verlenen. Wel kunnen lidstaten een vorm van nationale bescherming verlenen, zolang die niet kan worden verward met genoemde internationale bescherming in de zin van de Kwalificatierichtlijn. Te denken valt aan nationale bescherming op discretionaire basis, uit mededogen of op humanitaire gronden. Net als in Nederland is in een aantal landen vertrek naar een derde land een optie. Voorts kennen verschillende landen de mogelijkheid om een 1F’er een tijdelijke verblijfstatus te verlenen, veelal op basis van discretie, al dan niet gecombineerd met toezichtmaatregelen, en soms met beperkte rechten.


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel, nr. 306 en 2011D64011.

X Noot
4

30 800 VI nr. 116; «De toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

X Noot
5

http://jure.nl/br3779; ro 2.3.4

X Noot
6

Opleggen =dossiers waarin een tijdelijke belemmering voor opsporing en vervolging aanwezig is, worden opgelegd. Dat betekent dat op deze dossiers op een later tijdstip nadere actie genomen zal worden door KLPD/DNR en OM/LP. Die nadere actie kan bestaan uit het starten van een uitgesteld oriënterend vooronderzoek of herbeoordeling op een later tijdstip.

X Noot
8

9 november 2010 (C-57/09 en C-101/09, LJN: BO5518).

Naar boven