Vragen van de leden Brinkman (PVV), Hennis-Plasschaert (VVD) en Çörüz (CDA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de liquidatie van Stanley H (ingezonden 14 juni 2011).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 9 augustus 2011).

Vraag 1, 2

Hoe beoordeelt u het feit dat de executieve medewerker op het moment van liquidatie was voorzien van de voorgeschreven geweldsmiddelen, maar kennelijk niet heeft opgetreden?1

Heeft de executieve medewerker nu wel of niet van zijn vuurwapen gebruik gemaakt? Zo nee, bent u niet van mening dat de executieve medewerker had moeten instaan voor de noodzakelijke verdediging van eens anders lijf? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 1, 2

De executieve medewerker heeft geen gebruik gemaakt van zijn vuurwapen. Gegeven de situatie was het voor de executieve medewerker fysiek niet mogelijk om in te grijpen.

Vraag 3

Tot welke specifieke groep niet-geüniformeerde politieambtenaren behoorden de twee buitengewoon opsporingsambtenaren? Waarom was het voor deze twee opsporingsambtenaren essentieel om onherkenbaar te zijn?

Antwoord 3

In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Brinkman en Hennis-Plasschaert van uw Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2778), heb ik een algemene beleidsregel vermeld over de uitzondering op het dragen van de volledige bewapening door specifieke groepen niet-geüniformeerde politieambtenaren waarbij het essentieel is om onherkenbaar te zijn. Hierbij wordt niet gedoeld op de buitengewone opsporingsambtenaar. Buitengewone opsporingsambtenaren zijn geen politieambtenaren en behoren dus niet tot de bedoelde specifieke groep.

Onherkenbaarheid speelde in deze specifieke situatie geen rol. De buitengewone ambtenaren bevonden zich in de aanhangwagen en waren daardoor niet zichtbaar.

Vraag 4

Hoe is het mogelijk dat, ondanks de aanwezigheid van drie medewerkers van het Korps Landelijk Politiediensten (KLPD) ter plekke, de aanwezigheid van een observatieteam op wat grotere afstand evenals een politiehelikopter in de lucht, de daders toch zijn ontsnapt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

In het kader van een onderzoek naar zware en georganiseerde criminaliteit wilde het KLPD een geplande ontmoeting met Stanley H. met een andere persoon afluisteren. Deze afluisteroperatie werd vooraf niet als risicovol aangemerkt. De aanslag kwam volkomen onverwacht.

Alle activiteiten en verbindingen waren ingericht op een heimelijke afluisteroperatie. Daardoor was het niet mogelijk om na de aanslag adequaat om te schakelen naar een risicovolle aanhouding. Tijdens de operatie werd met meerdere teams gewerkt. Deze stonden niet met elkaar in contact op één verbindingskanaal. Er werd gebruik gemaakt van twee verschillende verbindingskanalen waardoor niet elk team in staat was direct mee te luisteren met alle gebeurtenissen of daarover met elkaar te communiceren dan wel daarop te handelen. Doordat gebruik gemaakt is van meerdere verbindingskanalen verliep de onderlinge communicatie en afstemming niet vlot. In de hectiek van het moment kon dat niet meer worden hersteld.

Vraag 5

Uit hoeveel leden bestond het observatieteam?

Antwoord 5

Het observatieteam bestond uit 5 leden.

Vraag 6, 7

Is dit observatieteam direct op de hoogte gesteld van de liquidatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?

Wanneer precies is dit observatieteam in actie gekomen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6 en 7

Het observatieteam was op het moment van de aanslag daarvan onwetend. Men bevond zich vanwege de heimelijkheid niet in het zicht van de auto en men kon niet zien of horen dat er een aanslag plaatsvond. Pas na circa 10 minuten vernam het observatieteam dat er sprake was van een aanslag. Het team is toen onmiddellijk gaan zoeken op de plaats waar het voertuig van de daders voor het laatst was waargenomen. Het observatieteam heeft het betreffende voertuig echter niet meer aangetroffen.


X Noot
1

Beantwoording schriftelijke vragen met kenmerk 2011Z04632 en 2011Z08906.

Naar boven