Vragen van het lid Schippers (VVD) aan de minister van Buitenlandse Zaken over het ORIO-programma (ingezonden 8 april 2010).

Antwoord van minister Verhagen (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 27 mei 2010).

Vraag 1

Bent u op de hoogte van de huidige ORIO-regeling1, voorheen de ORET-regeling?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat de oorspronkelijke regeling (ORET) gericht was op concrete resultaten in OS-landen – zoals gebouwen, baggerwerk, drinkwatersystemen, bussen, wegen en dergelijke – en daarmee ook functioneerde als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven?

Antwoord 2

ORET was gericht op ontwikkelingsrelevante export transacties. Als gebonden programma fungeerde het inderdaad als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij teken ik aan dat de in 2006 uitgevoerde evaluaties van de ORET-regeling aangaven dat de relevantie voor het exporterende bedrijfsleven in de vorm van vervolgorders achter bleef bij de verwachtingen.

Vraag 3 en 4

Bent u zich bewust van het feit dat door de gewijzigde opzet van de regeling het ORIO-geld nu voornamelijk terecht komt bij adviesbureaus en consultants, en daarmee blijft hangen in rapporten en theorieën?

Deelt u de zorg dat het programma daarmee te veel een «consultants programma» is geworden, waardoor het programma nauwelijks meer een financieringsprogramma is?

Antwoord 3 en 4

ORIO richt zich op de realisatie van concrete resultaten op het gebied van publieke infrastructuur. Daarbij ondersteunt ORIO het hele traject van infrastructuurontwikkeling. Het betreft hier zowel de bouwfase (inclusief de levering en installatie van goederen) als de fases van ontwikkeling, beheer en onderhoud.

Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de toewijzing van de EUR 180 miljoen die in 2009 voor ORIO beschikbaar was gesteld.

Voor de uitvoeringsfase is EUR 170 miljoen beschikbaar gesteld voor 19 geselecteerde bedrijven. Daarnaast is een bedrag van EUR 300 miljoen voorzien aan lokale bijdragen. Voor de uitvoeringsfase, het beheer en onderhoud zal het bedrijfsleven de belangrijkste actor zijn en kunnen zij profiteren van de beschikbare EUR 170 miljoen. Ik hecht daar groot belang aan.

Maximaal EUR 10 miljoen is bestemd voor het ontwikkelingstraject van de 19 geselecteerde projecten. Dit betreft alle activiteiten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken. Het gaat daarbij om zaken als de haalbaarheid, sociale- en milieu-effectstudies, uitwerking van gedetailleerde bestek en tekeningen, regelen van contracten, vergunningen en overige juridische en wettelijke randvoorwaarden, vastleggen van financiële en overige afspraken en verantwoordelijkheden, enz. Deze werkzaamheden zullen voor een deel worden verricht door adviesbureaus en consultants. Dit heeft als voordeel dat het risico en de rekening van de ontwikkelingsfase niet volledig bij het bedrijfsleven en de ontvangende overheid komt te liggen.

Vraag 5

Bent u van mening dat het jaarbudget van 120 miljoen euro van de huidige regeling op deze manier zinnig, effectief en efficiënt wordt besteed, en dat de betrokken landen gebaat zijn bij stapels rapporten, opgesteld door consultants, over mogelijke infrastructurele projecten?

Antwoord 5

Het door u genoemde jaarbudget van EUR 120 miljoen betreft het bedrag dat door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd genoemd in zijn brief van 6 mei 2008 aan de Kamer (31 200-V, nr. 116). In het AO dat op 3 juli 2008 over deze brief is gevoerd is dit jaarbudget met EUR 20 miljoen verhoogd. En in de brief van 12 maart 2009, waarmee de Beleidsregels ORIO aan de Kamer werden aangeboden, is het voor ORIO in 2009 beschikbare toewijzingsbudget éénmalig verhoogd tot EUR 180 miljoen. Naar mijn mening worden deze middelen op een zinnige, effectieve en efficiënte wijze ingezet voor de realisatie van publieke infrastructuur met grote impact op (economische) ontwikkeling in onze OS-partnerlanden.

Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 heb aangegeven wordt een beperkt gedeelte van dit geld besteed aan projectontwikkelingswerkzaamheden. De daaruit voortkomende studies, rapporten en overige producten zijn essentieel om tot een succesvolle projectuitvoering te komen. De betrokken landen zijn hier dus zeker bij gebaat.

Vraag 6

Is het waar dat er op dit moment zelfs ruim 400 miljoen euro beschikbaar is, maar dat dit geld nauwelijks besteed kan worden (slechts een kleine 10% voor de development fase c.q. de consultants) als gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de gegunde plannen uit de eerdere ronde?

Antwoord 6

Nee, dit bedrag is op dit moment nog niet beschikbaar. Wel is het correct dat de totale geraamde kosten van de 19 tot nu toe geselecteerde projecten ruim EUR 480 miljoen bedragen. De totale gevraagde ORIO-bijdrage aan deze projecten bedraagt EUR 180 miljoen. De 19 geselecteerde projecten doen inderdaad nog slechts beroep op een beperkt deel van de beschikbare ORIO-financiering. Dit is echter geen gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de geselecteerde projecten, maar van het feit dat deze projecten de ontwikkelingsfase nog niet hebben afgerond.

Vraag 7

Deelt u de mening dat in deze tijd van economische crisis binnen het ORIO-programma ook aandacht voor de Nederlandse werkgelegenheid mag zijn, zeker als daarmee het mes aan twee kanten snijdt? Hoe denkt u dat te doen?

Antwoord 7

Dit was precies het argument om vorig jaar het toewijzingsbudget voor 2009 te verhogen tot EUR 180 miljoen. In zijn brief 31700-V, nr. 97 van 6 mei 2009 aan de Kamer schreef de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking: «Ondanks de krimp van de algemene OS-middelen, vanwege de koppeling aan het BNP, vind ik deze verhoging verantwoord, omdat het ontwikkelingslanden helpt om anticyclisch te investeren in tijden dat deze landen ernstig te lijden hebben onder de economische crisis, die ze zelf niet veroorzaakt hebben. Met ORIO wordt daarbij vooral geïnvesteerd in sectoren waar het Nederlands bedrijfsleven een sterke concurrentiepositie heeft. Daarmee biedt het juist ten tijde van de crisis dus ook kansen aan de Nederlandse economie.» Als binnenkort de eerste ORIO-projecten de ontwikkelingsfase succesvol afronden en tot aanbesteding komen, is het aan het Nederlands bedrijfsleven om op basis van haar concurrentiekracht de uitvoering van deze projecten te winnen. Ik heb er vertrouwen in dat het Nederlandse bedrijfsleven goed zal presteren bij deze aanbestedingen, temeer daar zij nu al in veel gevallen direct of indirect bij het project zijn betrokken. In 2012 zal ORIO geëvalueerd worden. Tegen die tijd zullen er voldoende projecten zijn aanbesteed en kan er ook gekeken worden naar de mate waarin de faciliteit de Nederlandse werkgelegenheid ten goede is gekomen. Ervaringen met vergelijkbare ontbonden hulp van het Verenigd Koninkrijk leren dat verwacht mag worden dat 50–75% van de ORIO-bestedingen aan het eigen bedrijfsleven ten goede zal komen.


XNoot
1

Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling.

Naar boven