Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 juni 2008 over drinkwaterprojecten in ontwikkelingslanden.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Naar aanleiding van het algemeen overleg over drinkwaterprojecten in ontwikkelingslanden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er vanuit ontwikkelingslanden grote behoefte bestaat aan publiek-publieke partnerschappen om de millenniumdoelstellingen op het gebied van drinkwater te halen;

overwegende dat Nederland wel een bijdrage levert aan een apart fonds voor publiek-private samenwerking op het gebied van water;

verzoekt de regering, meer middelen vrij te maken voor publiek-publieke partnerschappen op het gebied van drinkwaterprojecten in ontwikkelingslanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Irrgang. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31250).

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik wil graag reageren op de motie die ingediend is door de heer Irrgang. Ik ben het met hem eens dat publiek-publieke samenwerkingsvormen essentieel zijn voor de verbetering van de drinkwater- en sanitatiesituatie van veel armen in ontwikkelingslanden. Wij hebben in het debat uitgebreid gesproken over de diverse rollen van publiek-private samenwerking en wij zijn het eens geworden over het feit dat de privatisering van drinkwatervoorzieningen in ontwikkelingslanden geen goede zaak is. Ik denk dat wij een verschil van mening hadden over de mate waarin de private sector in staat zou moeten worden gesteld om in ontwikkelingslanden allerlei andere diensten in samenwerking met publieke en private entiteiten te verlenen, dus in publiek-private partnerschappen.

Deze motie gaat over een verhoging van de fondsen voor publiek-publieke partnerschappen. Ik heb op zichzelf geen probleem met die motie. Alleen het verzoek om meer middelen vrij te maken, kan ik niet helemaal goed duiden in het licht van het feit dat wij daar al heel veel aan doen. Buiten de watersector bestaan publiek-publieke samenwerkingsvormen reeds op grote schaal. Wij doen al erg veel aan programma's – die mede door de Nederlandse overheid worden gesteund – tussen steden en gemeenten.

Binnen de watersector is een voorbeeld van dergelijke samenwerking het MoU dat afgelopen week nog werd afgesloten tussen de stad Rotterdam en het stadsgebied Jakarta. Op departementaal niveau zijn er de MoU's en Twinning Arrangements van onder andere onze ministeries van VW, VROM en LNV op het gebied van integraal waterbeheer. Ik wijs op het vierpartijen-MoU tussen VROM, VW en hun Indonesische counterparts, waar uiteraard ook ontwikkelingssamenwerking en onze ambassade in Indonesië bij betrokken is. In dezelfde zin heeft Rijkswaterstaat een Twinning Arrangement met het Water Board van Bangladesh.

Op het gebied van de lagere overheden is met name de samenwerking tussen de waterschappen en vergelijkbare organisaties aan de orde. De Nederlandse drinkwaterbedrijven die nog in publieke handen zijn, hebben op grote schaal partnerschappen met drinkwaterbedrijven in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld met de Red Sea State Water Cooperation in Sudan, in Rwanda, in Vietnam, in Jemen en Mongolië. Op stedelijk niveau zijn er waterbedrijven, bijvoorbeeld dat van de stad Amsterdam, die een samenwerkingsovereenkomst hebben met het Surinaamse drinkwaterbedrijf. Wij geven steun aan drinkwaterbedrijven in Egypte en de Palestijnse gebieden, in Letland en Indonesië.

Gefinancierd worden deze samenwerkingsverbanden in belangrijke mate hetzij uit eigen middelen, hetzij vanuit koepelorganisaties zoals de VNG, die dan gedeeltelijk weer door ons worden gefinancierd. Daarnaast worden de vermelde partnerschappen gefinancierd uit ontwikkelingssamenwerkingsfondsen, zowel gedelegeerde middelen van de ambassades als de middelen beschikbaar voor publiek-private partnerships, in dit geval dus publiek-publieke partnerschapsprogramma's. Dan hebben wij ook nog het Schoklandfonds. Er bestaan mogelijkheden voor het opzetten van innovatieve samenwerkingsverbanden die ook gaan tussen publieke en private organisaties. Daar is ook geld voor beschikbaar. Ik vind de motie op zichzelf heel sympathiek, maar naar mijn overtuiging doen wij al zo veel mogelijk aan dat onderdeel van beleid. In die zin zou ik de motie overbodig willen verklaren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende motie volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven