U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp Wijzigingsbesluit Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,

gelezen het voorstel van 16 december 2025 met nr. DM 2078338;

gelet op artikel 78 van de Waterschapswet en artikel 2.5 van de Omgevingswet;

Besluit;

Artikel I

Het ontwerp van de wijziging van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, zoals deze in Bijlage A is opgenomen, vrij te geven voor de inspraakprocedure.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en hoogheemraden op 16 december 2025.

J.C.H. Haan

voorzitter

F.H.M. Apeldoorn

secretaris

Bijlage A artikel I

A

Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk en houdt de zorgplicht in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het uitvoeren van de activiteit geen visuele verontreiniging mag veroorzaken;

  • c.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijziging mag veroorzaken;

  • d.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • e.

    de beste beschikbare technieken worden toegepast;

  • f.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • g.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • h.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • i.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

  • j.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;

  • k.

    lozingen niet mogen leiden tot een achteruitgang van de chemische- en ecologische waterkwaliteit en mogen een noodzakelijke verbetering van die waterkwaliteit niet belemmeren;

  • l.

    lozingen op oppervlaktewater geen belemmering vormen voor de migratie van vissen of andere in het water levende organismen; en

  • m.

    alle passende maatregelen worden getroffen om visuele verontreiniging of verslechtering van het doorzicht van het oppervlaktewater door de lozing te voorkomen.; en

  • n.

    het zuurstofgehalte van het oppervlaktewater door het lozen ter plaatse van het lozingspunt niet verder daalt dan 70% verzadiging.

B

Na artikel 2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3a Specifieke aanvraagvereisten maatwerkvoorschrift lozingen

Bij de aanvraag van een maatwerkvoorschrift over de regels in hoofdstuk 2 wordt een immissietoets aangeleverd.

C

Artikel 2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Grondwater bij ontwatering kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • b.

      het gaat om het lozen van grondwater bij wonen.

  • 2.

    Bij het lozen van grondwater bij sanering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 eerste en tweede lid, 2.9 en 2.10 eerste, tweede en tweedevierde lid, als het gaat om het lozen van grondwater afkomstig van een:

    • a.

      bodemsanering;

    • b.

      grondwatersanering; of

    • c.

      onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering.

  • 3.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelenhet artikel2.8 derde lid, en 2.9 als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt.

  • 4.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 derde en vierde lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 48 uur, maar niet langer dan 8 weken.

  • 5.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 eerste, tweede en tweedevierde lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 8 weken.

D

Artikel 2.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.8 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering, ontwatering of een grondwateronderzoek op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in Tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeenverbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 200 µg/l

    Cadmium

    4 0,45 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 2,5 µg/l

    Nikkel

    41 34 µg/l

    Lood Antraceen

    53 0,1 µg/l

    Fenantreen

    1,2 µg/l

    Barium

    200 µg/l

    Molybdeen

    136 µg/l

    Zink

    120 65 µg/l

    Chroom

    24 3,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

    Benzeen

    10 µg/l

    Tolueen

    74 µg/l

    Ethylbenzeen

    65 µg/l

    Xyleen

    17 µg/l

    Tetrachlooretheen

    10 µg/l

    Trichlooretheen

    10 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    6,8 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    21 µg/l

    Vinylchloride

    0,09 µg/l

    Monochloorbenzeen

    32 µg/l

    Dichloorbenzenen (som)

    6,9 µg/l

    Trichloorbenzenen (som)

    0,4 µg/l

    IJzer

    5 mg/l

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering, ontwatering of een grondwateronderzoek op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 4 µg/l

    Antraceen

    0,1 µg/l

    Fenantreen

    1,2 µg/l

    Barium

    93 µg/l

    Lood Molybdeen

    5,3 136 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 µg/l

    Tolueen

    7 µg/l

    Ethylbenzeen

    4 µg/l

    Xyleen

    4 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l

    Trichlooretheen

    20 10 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 6,8 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 0,09 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1 0,4 µg/l

    IJzer

    5 mg/l

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

E

Artikel 2.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.10 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijkse bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Ten minste vijf werkdagen voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over de kwaliteit van het te lozen grondwater die op basis van onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, naar voren zijn gekomen.

F

Na artikel 2.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.10a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

G

Artikel 2.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regelsvergunningplichtige gevallen

H

Artikel 2.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.17 Algemene regel

[Vervallen]

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      het afvalwater wordt alleen geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en

    • b.

      de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

      • 1°.

        40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

      • 2°.

        100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

      • 3°.

        600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

      • 4°.

        1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

      • 5°.

        3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

I

Artikel 2.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

[Vervallen]

  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam wordt geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster (in mg/l)

    Steekmonster (in mg/l)

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster in mg/l

    Steekmonster in mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

J

Artikel 2.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.19 Meet- en rekenbepalingen

[Vervallen]

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

K

Artikel 2.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.20 Informatieplicht

[Vervallen]

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

L

Afdeling 2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 2.5 Lozen van warmte of koude

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, en op het lozen van warmte of koude (ten behoeve van aquathermie), op een oppervlaktewaterlichaam.

Deze afdeling is van toepassing op:

  • a.

    het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • b.

    op het lozen van warmte of koude ten behoeve van aquathermie, op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.23eerste lid en 2.24, als:

    • a.

      het lozen van warmte of koude niet plaatsvindt op een kwetsbaar water; en

    • b.

      het gaat om een gesloten TEO-systeem.

  • 2.

    Bij het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.23tweede lid en 2.24a, als:

    • a.

      het lozen van warmte of koude niet plaatsvindt op een kwetsbaar water;

    • b.

      het niet gaat om een gesloten TEO-systeem;

    • c.

      het lozen plaatsvindt in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van warmte of koude; en

    • d.

      de warmtevracht of koudevracht van de lozing kleiner dan of gelijk is aanmaximaal 1000 kJ/s is.

  • 3.

    Bij het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.23tweede lid en 2.24a, als:

    • a.

      het lozen van warmte of koude niet plaatsvindt op een kwetsbaar water;

    • b.

      het niet gaat om een gesloten TEO-systeem;

    • c.

      het lozen plaatsvindt in een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van warmte of koude; en

    • d.

      de warmtevracht of koudevracht van de lozing kleiner dan of gelijk is aanmaximaal 10 kJ/s is.

Artikel 2.23 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam vanuit een gesloten TEO-systeem:

    • a.

      het in het systeem te gebruiken medium bestaat alleen uit water vermengd met een anti-vriesmiddel dat bij lekkage geen schade toebrengt aan het aquatisch ecosysteem; en

    • b.

      wanneer er een waterenergieplan voor het betreffende oppervlaktewater bestaat of ander beleid, waarin grenzen zijn gesteld aan de totale warmte-onttrekking, past de lozing daarbinnen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam vanuit een open TEO-systeem of een koelwatersysteem:

    • a.

      de maximale temperatuur van de lozing is 25°C;

    • a b.

      het temperatuurverschil tussen het oppervlaktewater en het te lozen water is maximaal 7°C;

    • b c.

      tijdens de maanden maart, april en mei is het temperatuurverschil tussen het oppervlaktewater en het te lozen water maximaal 2°C;

    • c d.

      het maximale debiet van de lozing is 172 m3/uur;

    • d e.

      de lozing vindt plaats binnen hetzelfde peilgebied als een eventuele onttrekking van oppervlaktewater;

    • e f.

      aan de lozing worden geen chemicaliën toegevoegd; en

    • f g.

      wanneer er een waterenergieplan voor het betreffende oppervlaktewater bestaat of ander beleid, waarin grenzen zijn gesteld aan de totale warmte-onttrekking, moet de warmte-onttrekking behorend bij de lozing binnen deze grenzen passen.

Artikel 2.24 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de gegevens en bescheiden uit artikel 1.11 verstrekt.

  • 2.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      de maximale warmtevracht of koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s);

    • c.

      de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW);

    • d.

      de locatie van de warmtewisselaar; en

    • e.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap, waarbij de gewijzigde lozingsactiviteit voldoet aan artikel 2.22eerste lid.

Artikel 2.24a Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden warmte of koude te lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit artikel 1.11.

  • 2.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      het debiet van de lozing in m3m3/hu op het lozingspunt;

    • c.

      de maximale warmtevracht of koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s);

    • d.

      de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW);

    • e.

      de locaties van het lozingspunt en onttrekkingspunt (in X- en Y-coördinaten);

    • f.

      tekening van de in- en uitstroomvoorzieningen;

    • g.

      de locatie van de warmtewisselaar; en

    • h.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap, waarbij de gewijzigde lozingsactiviteit voldoet aan artikel 2.22tweede of derde lid.

Artikel 2.24b Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning warmte of koude te lozen op een kwetsbaar water.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning warmte of koude te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      het lozen van warmte of koude niet plaatsvindt op een kwetsbaar water;

    • b.

      het niet gaat om een gesloten TEO-systeem;

    • c.

      het lozen plaatsvindt in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van warmte of koude; en

    • d.

      de warmtevracht of koudevracht van de lozing groter is dan 1000 kJ/s.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning warmte of koude te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      het lozen van warmte of koude niet plaatsvindt op een kwetsbaar water;

    • b.

      het niet gaat om een gesloten TEO-systeem;

    • c.

      het lozen plaatsvindt in een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van warmte of koude; en

    • d.

      de warmtevracht of koudevracht van de lozing groter is dan 10 kJ/s.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning warmte of koude te lozen in een natuurvriendelijke oever.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning warmte of koude te lozen in beschermingszone V van een vispassage.

Artikel 2.24c Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning

In aanvulling op artikel 2.3 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van warmte of koude worden, in aanvulling op artikel 2.3, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt

  • a.

    een situatietekening;

  • b.

    de maximale warmtevracht of koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s); en

  • c.

    de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW).

M

Artikel 2.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.42 Algemene regel

  • 1.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die voorzieningen en maatregelen en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

  • 2.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

  • 3.

    Een plan of programma als bedoeld in het eerste en tweede lid of een uitvoeringsprogramma ter uitvoering daarvan bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de in de gemeente aanwezige:

      • 1°.

        voorzieningen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Omgevingswet;

      • 2°.

        voorzieningen voor de inzameling en verdere verwerking van afvloeiend hemelwater als bedoel in artikel 2.16, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1° van de Omgevingswet; en

      • 3°.

        maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de op de grond uitgevoerde activiteit zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Omgevingswet;

    • b.

      een aanduiding van het tijdstip waarop die voorzieningen naar verwachting aan vervanging toe zijn;

    • c.

      een overzicht van de in de door het plan of programma bestreken periode aan te leggen of te vervangen voorzieningen als bedoeld onder a;

    • d.

      een overzicht van de wijze waarop de voorzieningen, bedoeld onder a en c, worden of zullen worden beheerd; en

    • e.

      een beschrijving van de gevolgen van de aanwezige voorzieningen en van de in het plan of programma aangekondigde activiteiten.

N

Artikel 2.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.46 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      een nadere specificatie van de locatie waar de baggerspecie toegepast wordt;

    • b c.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.45; en

    • c d.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

O

Na artikel 2.49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.49a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van het schoonmaken van drinkwaterleidingen te lozen in een kwetsbaar water of in een natuurvriendelijke oever.

P

Na artikel 2.50 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.50a Aanwijzing meldplicht

Bij het lozen van afvalwater afkomstig van een calamiteitenoefening, wordt voldaan aan artikel 2.50b, als:

  • a.

    er niet geloosd wordt in:

    • 1°.

      een kwetsbaar water; of

    • 2°.

      een natuurvriendelijke oever; of

  • b.

    bij de oefening water wordt toegepast.

Artikel 2.50b Meldplicht

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a.

    de aard en omvang van de lozing; en

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

Q

Artikel 2.51 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.51 Aanwijzing algemene regelsvergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Bij het lozen van afvalwater niet afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van calamiteitenoefeningen te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, als er bij de oefening andere middelen dan water worden toegepast.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van calamiteitenoefeningen te lozen in beschermingszone V van een vispassage.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van calamiteitenoefeningen te lozen in een natuurvriendelijke oever.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van calamiteitenoefeningen te lozen in kwetsbaar water.

R

Artikel 2.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.52 Informatieplicht Specifieke aanvraagvereisten vergunningplicht

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

Als het gaat om het lozen van afvalwater bij een calamiteitenoefening worden, in aanvulling op artikel 2.3, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.; en

  • c.

    welke brandstof er wordt gebruikt en welke stoffen daarbij vrij kunnen komen.

S

Artikel 2.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55eerste lid en zesde lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      telen of kweken van gewassen in een gebouw anders dan een kas;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55tweede lid en zesde lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      spoelen van biologisch geteelde gewassen;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55eerste lid en zesde lid, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van sorteren van biologisch geteelde gewassen.

  • 4.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55derde lid en zesde lid, 2.56 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten.

  • 5.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55vierde lid en zesde lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 6.

    In afwijking van artikel 4.796 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt voor het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van biologische teelt of van teelt waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen of biociden zijn gebruikt, voldaan aan artikel 2.55vijfde lid.

T

Artikel 2.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.55 Algemene regel: emissiegrenswaarden

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij het telen of kweken van gewassen anders dan in een kas of bij het sorteren van biologisch geteelde gewassen: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen voor niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    100 20 mg/l

    Onopgeloste stoffen voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    50 mg/l

    Biochemisch zuurzuurstofverbruik voor niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    60 20 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    30 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik of totaal organisch koolstof voor niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    300 100 mg/l voor chemisch zuurstofverbruik of 33,33 mg/l voor totaal organisch koolstof

    Chemisch zuurstofverbruik of totaal organisch koolstof voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    150 mg/l voor chemisch zuurstofverbruik of 50 mg/l voor totaal organisch koolstof

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwateriszijn de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l,emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.

    Table 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen voor niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    20 mg/l

    Onopgeloste stoffen voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    50 mg/l

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.72.8 gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.72.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 4.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 5.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater afkomstig van biologische teelt of van teelt waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen of biociden op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.9 gemeten in een steekmonster.

    Table 2.9 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen voor niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    20 mg/l

    Onopgeloste stoffen voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    50 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik voor niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    20 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    30 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik of totaal organisch koolstof voor niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    100 mg/l voor chemisch zuurstofverbruik of 33,33 mg/l voor totaal organisch koolstof

    Chemisch zuurstofverbruik of totaal organisch koolstof voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen

    150 mg/l voor chemisch zuurstofverbruik of 50 mg/l voor totaal organisch koolstof

  • 6.

    Het afvalwater kan geloosd worden op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      het lozen van dit afvalwater in de bodem niet mogelijk is;

    • b.

      het gelijkmatig verspreiden van dit afvalwater over landbouwgrond niet mogelijk is; en

    • c.

      er geen gewasbeschermingsmiddelen of biociden bij de teelt zijn toegepast.

U

Na artikel 2.59 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.59a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van het telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen te lozen in een kwetsbaar water en in natuurvriendelijke oevers.

V

Artikel 2.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.61 Algemene regel

  • 1.

    Afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton kan, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of op de riolering als dit is toegestaan in het omgevingsplan.

  • 2.

    In afwijking van de artikelen 4.141, tweede lid, en 4.159 van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelden voor het lozen van afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en van producten met betonmortel op een oppervlaktewaterlichaam de volgende emissiegrenswaarden, gemeten in een steekmonster:

    • a.

      de zuurgraad is ten hoogste pH 8.5;

    • b.

      50 mg/l onopgeloste bestanddelen voor een aangewezen oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      20 mg/l onopgeloste bestanddelen voor een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 3.

    In afwijking van artikel 4.159 van het Besluit activiteiten kan in plaats van de emissiegrenswaarde voor chemisch zuurstofverbruik ook een emissiegrenswaarde van 33,33 mg/l voor het totaal gebonden koolstof gehanteerd worden.

W

Na artikel 2.61 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.61a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 4.135, vierde lid en 4.153 van het Besluit activiteiten leefomgeving is het verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en van producten met betonmortel te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, als er bij het maken van het beton chemische ontkistingsmiddelen en toevoegmaterialen worden toegepast.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en van producten met betonmortel te lozen in een natuurvriendelijke oever.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en van producten met betonmortel te lozen in een kwetsbaar water.

X

Artikel 2.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.63 Aanwijzing algemene regelsvergunningplichtige gevallen

Bij het lozen van afvalwater uit niet-industriële voedselbereiding op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.64 en 2.65 als de voedingsmiddelen bereiding plaats vindt met:

  • a.

    grootkeukenapparatuur;

  • b.

    één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

  • c.

    één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van niet-industriële voedselbereiding te lozen op een oppervlaktewaterlichaam.

Y

Artikel 2.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.64 Algemene regel: bereiden van voedingsmiddelen

[Vervallen]

Het volgende voorschrift geldt voor het lozen bij niet-industriële voedingsbereiding: het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Z

Artikel 2.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.65 Informatieplicht

[Vervallen]

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

AA

Na artikel 2.66 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.66a Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in de artikelen 1.9 en 2.2, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers houdt de zorgplicht in ieder geval in dat er bij het lozen alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om het ontsnappen van dieren, larven en eitjes naar het oppervlaktewater te voorkomen.

BB

Artikel 2.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.68 Informatieplicht Meldplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    Het is verboden om spuiwater uit recreatieve visvijvers te lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

CC

Na artikel 2.68 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.68a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning spuiwater afkomstig uit recreatieve visvijvers te lozen op een oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      het gaat om een recreatieve visvijver waar uitheemse vissoorten gehouden worden;

    • b.

      de vissen in de recreatieve visvijver worden bijgevoerd; of

    • c.

      er medicijnen worden toegevoegd aan de recreatieve visvijver.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning spuiwater afkomstig uit recreatieve visvijvers te lozen in beschermingszone V van een vispassage.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning spuiwater afkomstig uit recreatieve visvijvers te lozen in kwetsbaar water.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning spuiwater afkomstig uit recreatieve visvijvers te lozen in een natuurvriendelijke oever.

Artikel 2.68b Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers wordt, in aanvulling op artikel 2.3, een overzicht van de uitheemse vissoorten die in de recreatieve visvijver leven verstrekt.

DD

Afdeling 2.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 2.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.69 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van spoelwaterafvalwater op een oppervlaktewaterlichaam vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind.

Artikel 2.70 Algemene regel Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

De volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig op een oppervlaktewaterlichaam te lozen, als er:

  • a.

    afvalwater dat afvalwater vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; enof

  • b.

    afvalwater dat afvalwater vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

EE

Artikel 2.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen, warmte of koude worden geloosd en er geen sprake is van:

    • a.

      het lozen van stoffen, warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen, warmte of koude afkomstig van wonen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten als er geen sprake is van het lozen van stoffen, water, warmte of koude op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die wordt verricht ter uitvoering van een natuurbeschermings- of verbeteringsmaatregel die is opgenomen in een beheerplan Natura 2000 en wordt uitgevoerd met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit.

FF

Artikel 3.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.58 Vergunningplicht grondwateronttrekking beheersmaatregel

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3m3/uur is; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter dan 25 m3/uur is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

  • 8.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als het uitvoeren van de beheersmaatregelen langer dan vijf jaar duurt.

GG

Paragraaf 3.4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 3.4.1 Algemeen

Artikel 3.140 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van water aanuit een oppervlaktewaterlichaam, voor zover dit niet plaatsvindt in het kader van werkzaamheden ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Artikel 3.141 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de activiteit geen schade veroorzaakt aan de bodem en taluds van een watergang;

  • b.

    er bescherming rondom het innamepunt wordt toegepast;

  • c.

    er geen structurele of significante peilwijziging wordt veroorzaakt van meer dan 5 cm;

  • d.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater rekening mee moet worden gehouden dat er in tijden van schaarste veel oppervlaktewateronttrekkingen gelijktijdig plaatsvinden; en

  • e.

    bij de onttrekking van oppervlaktewater alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om inname van in water levende organismen te voorkomen.

Artikel 3.141a Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het onttrekken van oppervlaktewater: de instroomsnelheid is maximaal 0,15 m/s.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het onttrekken van oppervlaktewater: het waterpeil mag door de onttrekking maximaal 5 cm daling ontstaan, gemeten binnen tien meter van het onttrekkingspunt.

HH

Artikel 3.142 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.142 Vergunningplicht oppervlaktewater onttrekken

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken voor beregening in het kader van nachtvorstschadebestrijding.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken:

II

Artikel 4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan artikel 4.10 zevende lid, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is;

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld; en

    • e.

      buiten het dijklichaam van de waterkering plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.10 achtste lid, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is;

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld; en

    • e.

      buiten het dijklichaam van de waterkering plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 tiende lid en 4.12, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is; en

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 4.

    Bij het graven in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 tiende lid, elfde lid en 4.12, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is:

      • 1°.

        met een breedte en diepte van maximaal 1 m; en

      • 2°.

        die dezelfde dag wordt aangevuld; of

    • b.

      geen proefsleuf is, maar het wel gaat om het verwijderen van een afrit betreft.

  • 5.

    Bij het graven in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving maximaal 1 m diep is; en

    • b.

      de ontgraving:

      • 1°.

        geen proefsleuf is;

      • 2°.

        breder dan 1 m is; of

      • 3°.

        niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 6.

    Bij het graven in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.12, als de ontgraving:

    • a.

      meer dan 1 m diep is en maximaal 3 m diep is;

    • b.

      voor 1 oktober ongedaan gemaakt is door het terugbrengen van de uitkomende grond;

    • c.

      een lengte heeft van maximaal 20 m gemeten parallel aan de primaire waterkering; en

    • d.

      buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt.

  • 7.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving maximaal 1 m diep is; en

    • b.

      de ontgraving:

      • 1°.

        geen proefsleuf is;

      • 2°.

        breder dan 1 m is; of

      • 3°.

        niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 8.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving meer dan 1 m diep en maximaal 3 m diep is;

    • b.

      de afstand van de graafwerkzaamheden tot de zone waterstaatswerk van de zomerkade maximaal 10 m is;

    • c.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan gemaakt is; en

    • d.

      de ontgraving een lengte heeft van maximaal 20 m gemeten parallel aan de zomerkade.

  • 9.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving meer dan 1 m diep en maximaal 3 m diep is; en

    • b.

      de afstand van de graafwerkzaamheden tot de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 10.

    Bij het graven in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.10 zesde lid en 4.11, als:

    • a.

      de ontgraving meer dan 3 m diep is; en

    • b.

      de afstand van de graafwerkzaamheden tot de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

JJ

Artikel 4.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.14 Vergunningplicht waterkering

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, als de ontgraving:

    • a.

      geen proefsleuf is;

    • b.

      dieper dan 1 m is;

    • c.

      breder dan 1 m is; of

    • d.

      niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is;

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld; en

    • e.

      binnen het dijklichaam van de waterkering plaatsvindt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, als de ontgraving:

    • a.

      geen proefsleuf is;

    • b.

      dieper dan 1 m is;

    • c.

      breder dan 1 m is; of

    • d.

      niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, als de ontgraving:

    • a.

      een proefsleuf is;

    • b.

      maximaal 1 m diep is;

    • c.

      maximaal 1 m breed is;

    • d.

      dezelfde dag wordt aangevuld; en

    • e.

      binnen het dijklichaam van de waterkering plaatsvindt.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, als de ontgraving:

    • a.

      geen proefsleuf is;

    • b.

      dieper dan 1 m is;

    • c.

      breder dan 1 m is; of

    • d.

      niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering, als:

    • a.

      het niet gaat om een proefsleuf of het verwijderen van een afrit;

    • b.

      de ontgraving dieper of breder dan 1 m is; of

    • c.

      de ontgraving niet dezelfde dag wordt aangevuld.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de zone waterstaatswerk van een verheelde regionale waterkering of de zone waterstaatswerk van een verheelde overige waterkering, als de ontgraving niet binnen 6 maanden ongedaan gemaakt is door het terugbrengen van de uitkomende grond.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de beschermingszone van een primaire waterkering, als de ontgraving meer dan 3 m diep is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de beschermingszone van een primaire waterkering, als:

    • a.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is; en

    • b.

      de ontgraving:

      • 1°.

        niet voor 1 oktober ongedaan gemaakt is door het terugbrengen van de uitkomende grond;

      • 2°.

        een lengte heeft van meer dan 20 m gemeten parallel aan de primaire waterkering; of

      • 3°.

        binnen de gesloten dijkperiode plaatsvindt.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering of de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering, als:

    • a.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de waterkering maximaal 10 m is;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is; en

    • c.

      de ontgraving:

      • 1°.

        niet binnen 6zes maanden ongedaan gemaakt is door het terugbrengen van de uitkomende grond; of

      • 2°.

        een lengte heeft van meer dan 20 m gemeten parallel aan de waterkering.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering of de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering, als:

    • a.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de waterkering maximaal 10 m is; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden groter is dan 3 m.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de beschermingszone van een zomerkade, als:

    • a.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de waterkering maximaal 10 m is; en

    • c.

      de ontgraving:

      • 1°.

        niet binnen 6zes maanden ongedaan gemaakt is; of

      • 2°.

        een lengte heeft van meer dan 20 m gemeten parallel aan de waterkering.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in de beschermingszone van een zomerkade, als:

    • a.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 3 m is; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de waterkering maximaal 10 m is.

KK

Artikel 4.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.15 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in een natuurvriendelijke oever, als:

    • a.

      er 2 m²2 of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat; en

    • b.

      er geen compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever plaatsvindt.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in een natuurvriendelijke oever, als:

    • a.

      er 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat; en

    • b.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever plaatsvindt in:

      • 1°.

        een watergang met beschermingszone A; of

      • 2°.

        het doorstroomprofiel van de watergang.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in een natuurvriendelijke oever, als:

    • a.

      er 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat;

    • b.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever niet plaatsvindt in:

      • 1°.

        een watergang met beschermingszone A; of

      • 2°.

        het doorstroomprofiel van de watergang; en

    • c.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever in een ander peilgebied plaatsvindt dan waar het verlies optreedt.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in een natuurvriendelijke oever, als:

    • a.

      er 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat;

    • b.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever niet plaatsvindt in:

      • 1°.

        een watergang met beschermingszone A; of

      • 2°.

        het doorstroomprofiel van de watergang;

    • c.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever plaatsvindt in hetzelfde peilgebied als waar het verlies optreedt; en

    • d.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever plaatsvindt die kleiner is dan het verlies.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in een natuurvriendelijke oever, als:

    • a.

      er 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat;

    • b.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever niet plaatsvindt in:

      • 1°.

        een watergang met beschermingszone A; of

      • 2°.

        het doorstroomprofiel van de watergang;

    • c.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever plaatsvindt in hetzelfde peilgebied als waar het verlies optreedt;

    • d.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever groter of gelijk is aan het verlies; en

    • e.

      de compensatie na de activiteit plaatsvindt.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te graven in een natuurvriendelijke oever, als:

    • a.

      er 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat;

    • b.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever niet plaatsvindt in:

      • 1°.

        een watergang met beschermingszone A; of

      • 2°.

        het doorstroomprofiel van de watergang;

    • c.

      compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever plaatsvindt in hetzelfde peilgebied als waar het verlies optreedt;

    • d.

      er voorafgaand of gelijktijdig met het graven een compensatie van de verloren hoeveelheid natuurvriendelijke oever plaatsvindt die groter of gelijk is aan het verlies; en

    • e.

      de natuurvriendelijke oever die wordt aangelegd ter compensatie van de verloren natuurvriendelijke oever, een ander profiel heeft als het profiel van de verloren natuurvriendelijke oever.

LL

Artikel 4.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zevende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang zijnde een tertiaire droge sloot; en

    • c.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal:

      • 1°.

        volledig wordt gedempt; of

      • 2°.

        wordt versmald.

  • 2.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 3.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • g.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 4.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m; en

    • f.

      het niet wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden.

  • 5.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei opveen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 6.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • f.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 7.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt; en

    • e.

      het niet wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden.

  • 8.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 9.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • g.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 10.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m; en

    • f.

      het niet wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden.

  • 11.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22, zesde lid, en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 12.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22, zesde lid, en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • f.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 13.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22, zesde lid, en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt; en

    • e.

      het niet wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden.

  • 14.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 negende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 15.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 negende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 16.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 achtste lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een primaire droge sloot of secundaire droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 17.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 achtste lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 18.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 tiende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

MM

Artikel 4.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.25 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt verondiept; en

    • b.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft die niet voldoet aan de minimale waterdiepte zoals vermeld in de profielenlegger.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald of volledig gedempt; en

    • b.

      er:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap.

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • b.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • c.

      de watergang wordt verondiept; en

    • d.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft van minder dan 0,60 m ten opzichte van het laagst vastgestelde waterpeil in het betreffende peilbesluit.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • b.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • c.

      de watergang wordt verondiept; en

    • d.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft van minder dan 0,50 m ten opzichte van het laagst vastgestelde waterpeil in het betreffende peilbesluit.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang met geborgde afmetingen, als:

    • a.

      er:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap; en

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal aangebracht wordt niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap; en

    • b.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald of volledig wordt gedempt.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minder dan 2,30 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minder dan 2 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      de watergang versmald of volledig gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is; en

    • d.

      de compensatie van het gedempte oppervlaktewater en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater:

      • 1°.

        niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt;

      • 2°.

        in hetzelfde peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater; of

      • 3°.

        in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire watergang of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de natuurvriendelijke oever een verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      het niet gaat om het dempen van een tijdelijk gegraven watergang binnen een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

NN

Artikel 4.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regels waterkering

Bij het verwijderen van een duiker binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.46 tweede lid en 4.47, als:

  • a.

    de werkzaamheden buiten de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering plaatsvinden;

  • a b.

    de duiker is gefundeerd op palen; en

  • b c.

    de palen een diepte hebben die reikt tot:

    • 1°.

      in de eerste vaste zandlaag; of

    • 2°.

      onder de eerste vaste zandlaag.

OO

Artikel 4.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.58 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • f.

      de taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • g.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

PP

Artikel 4.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.70 eerste lid en 4.71, als:

    • a.

      de diameter van de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt; en

    • f.

      het gaat om een droge sloot.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.70 derde lid en 4.71, als:

    • a.

      de diameter van de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is; en

    • e.

      er maximaal 25 m2 gedempt wordt.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.70 derde lid, 4.70 vijfde lid, 4.70 zesde lid en 4.71, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • l.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • m.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • n.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • p.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.70 derde lid, 4.70 vijfde lid, 4.70 zesde lid en 4.71, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • l.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • m.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • n.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • o.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • p.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • q.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.70 derde lid, 4.70 vierde lid, 4.70 vijfde lid en 4.72, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een primaire droge sloot of secundaire droge sloot;

    • l.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • m.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • n.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.70 derde lid, 4.70 vierde lid, 4.70 vijfde lid en 4.72, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • l.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • m.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • n.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.70 derde lid en 4.70 vijfde lid en 4.70 achtste lid en 4.71, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • l.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

QQ

Artikel 4.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.71.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.70 zevende lid en 4.71, als:

    • a.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • b a.

      de compensatie van de aan te leggen dam met duiker plaatsvindt in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • c b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.70 zevende lid en 4.71, als:

    • a.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • b a.

      de compensatie van de aan te leggen dam met duiker plaatsvindt in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • c b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een dam met duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.70 zevende lid en 4.71, als:

    • a.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • b a.

      de compensatie van de aan te leggen dam met duiker plaatsvindt in de beschermingszone van een zomerkade;

    • c b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d c.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minimaal 10 m is.

RR

Artikel 4.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een primaire watergang of een secundaire watergang.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de diameter van de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      het niet gaat om een droge sloot; en

    • g.

      de compensatie:

      • 1°.

        niet plaatsvindt in hetzelfde peilgebied;

      • 2°.

        niet plaatsvindt in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; of

      • 3°.

        kleiner is dan het verlies.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de diameter van de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is; en

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minder dan 10 m is.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als de diameter van de duiker:

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • j.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • l.

      de nieuwe watergang een primaire watergang of secundaire watergang wordt; en

    • m.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • l.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • m.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • n.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • l.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • l.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • j.

      de natuurvriendelijke oever een verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de duiker:

    • b.

      de duiker met 20 tot en met 35 % van de diameter met lucht aangelegd wordt ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • c.

      de lengte van de duiker maximaal 15 m is;

    • d.

      de afstand tussen de aan te leggen dam met duiker en een peilregelend kunstwerk in dezelfde watergang minimaal 10 m is;

    • e.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • f.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • g.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • j.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

SS

Artikel 4.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering, als:

    • a.

      de dam met duiker is gefundeerd op palen; en

    • b.

      de palen een diepte hebben die reikt tot:

      • 1°.

        in de eerste vaste zandlaag; of

      • 2°.

        onder de eerste vaste zandlaag.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, als:

    • a.

      er door de aanleg van de dam met duiker water gedempt wordt; en

    • b.

      de demping gecompenseerd wordt in:

      • 1°.

        de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering;

      • 2°.

        de zone waterstaatswerk van een regionale waterkering;

      • 3°.

        de zone waterstaatswerk van een overige waterkering; of

      • 4°.

        de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, als:

    • a.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • b a.

      de compensatie van de aan te leggen dam met duiker plaatsvindt in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • c b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, als:

    • a.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • b a.

      de compensatie van de aan te leggen dam met duiker plaatsvindt in de beschermingszone van een zomerkade;

    • c b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d c.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minder dan 10 m is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, als:

    • a.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • b a.

      de compensatie van de aan te leggen dam met duiker plaatsvindt in de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering of de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering;

    • c b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d c.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de niet verheelde regionale waterkering of de zone waterstaatswerk van de niet verheelde overige waterkering minder dan 10 m is.

TT

Artikel 4.113 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.113 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid, 4.116negendeachtste lid, 4.116tiende lid en 4.117, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid, 4.116negendeachtste lid, 4.116tiende lid en 4.117, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid, 4.116achtste lid, 4.116negende lid en 4.118, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een primaire droge sloot of secundaire droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid, 4.116achtste lid, 4.116negende lid en 4.118, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid, 4.116zevendeachtste lid, 4.116elfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid, 4.116zevende lid en 4.117, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt; en

    • c.

      de watergang een droge sloot is.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid en 4.117, als:

    • a.

      er water gedempt wordt; en

    • b.

      er 25 m2 of minder gedempt wordt.

  • 8.

    Bij het aanleggen van een brug in een tertiaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.116zesde lid, als er geen water gedempt wordt.

  • 9.

    Bij het aanleggen van een brug in een primaire watergang of een secundaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.116zesde lid en 4.117.

UU

Artikel 4.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.114 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het aanleggen van een brug in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.116eerste lid en 4.117, als:

    • a.

      de brug niet gefundeerd is op palen; en

    • b.

      de brug niet binnen het dijklichaam wordt aangelegd.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een brug in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, wordt voldaan aan artikel 4.116tweede lid, als:

    • a.

      de brug niet gefundeerd is op palen; en

    • b.

      de brug niet binnen het dijklichaam wordt aangelegd.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een brug in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.116derde lid en 4.117, als:

    • a.

      de brug niet over de waterkering heen wordt aangelegd; en

    • b.

      de brug niet op de kruin of het talud van de waterkering wordt aangelegd.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een brug in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.116derde lid, als:

    • a.

      de brug niet over de waterkering heen wordt aangelegd; en

    • b.

      de brug niet op de kruin of het talud van de waterkering wordt aangelegd.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een brug in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een brug in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.118, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een brug in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 8.

    Bij het aanleggen van een brug in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 9.

    Bij het aanleggen van een brug in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 10.

    Bij het aanleggen van een brug wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er door de aanleg van de brug water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c b.

      de demping gecompenseerd wordt in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • d c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 11.

    Bij het aanleggen van een brug wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er door de aanleg van de brug water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c b.

      de demping gecompenseerd wordt in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • d c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 12.

    Bij het aanleggen van een brug wordt voldaan aan de artikelen 4.116vijfde lid en 4.117, als:

    • a.

      er door de aanleg van de brug water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c b.

      de demping gecompenseerd wordt in de beschermingszone van een zomerkade;

    • d c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • e d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minimaal 10 m is.

VV

Artikel 4.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.116 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • e.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • c.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • g.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 5.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen/N-wegen dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna;

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • g.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • h.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m;

    • c.

      als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de brug gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt.

WW

Artikel 4.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.120 Vergunningplicht waterkering

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, als:

    • a.

      de brug gefundeerd is op palen; of

    • b.

      de brug binnen het dijklichaam wordt aangelegd.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, als:

    • a.

      de brug gefundeerd is op palen; of

    • b.

      de brug binnen het dijklichaam wordt aangelegd.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, als:

    • a.

      de brug over de waterkering heen wordt aangelegd; of

    • b.

      de brug op de kruin of het talud van de waterkering wordt aangelegd.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering, als:

    • a.

      de brug over de waterkering heen wordt aangelegd; of

    • b.

      de brug op de kruin of het talud van de waterkering wordt aangelegd.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de beschermingszone van een primaire waterkering, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is; en

    • c.

      de ontgraving:

      • 1°.

        binnen de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

      • 2°.

        een lengte van meer dan 20 m, gemeten parallel aan de primaire waterkering, heeft; of

      • 3°.

        niet voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de beschermingszone van een primaire waterkering, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 3 m is.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de beschermingszone van een zomerkade, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m; en

    • d.

      de ontgraving:

      • 1°.

        niet binnen zes maanden ongedaan gemaakt wordt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; of

      • 2°.

        een lengte van meer dan 20 m, gemeten parallel aan de waterkering, heeft.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de beschermingszone van een zomerkade, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 3 m is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering of in de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de waterkering 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m; en

    • d.

      de ontgraving:

      • 1°.

        niet binnen zes maanden ongedaan gemaakt wordt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; of

      • 2°.

        een lengte van meer dan 20 m, gemeten parallel aan de waterkering, heeft.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering of in de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de waterkering 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 3 m is.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen, als:

    • a.

      er door de aanleg van de brug water gedempt wordt; en

    • b.

      de demping gecompenseerd wordt in:

      • 1°.

        de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering;

      • 2°.

        de zone waterstaatswerk van een regionale waterkering;

      • 3°.

        de zone waterstaatswerk van een overige waterkering; of

      • 4°.

        de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen, als:

    • a.

      er door de aanleg van de brug water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c b.

      de demping gecompenseerd wordt in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • d c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen, als:

    • a.

      er door de aanleg van de brug water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c b.

      de demping gecompenseerd wordt in de beschermingszone van een zomerkade;

    • d c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • e d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minder dan 10 m is.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen, als:

    • a.

      er door de aanleg van de brug water gedempt wordt;

    • b.

      er meer dan 25 m2 gedempt wordt;

    • c b.

      de demping gecompenseerd wordt in de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering of de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering;

    • d c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • e d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de niet verheelde regionale waterkering of de zone waterstaatswerk van de niet verheelde overige waterkering minder dan 10 m is.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering, als:

    • a.

      de brug wordt gefundeerd op palen; en

    • b.

      de palen een diepte hebben die reikt:

      • 1°.

        tot in de eerste vaste zandlaag; of

      • 2°.

        onder de eerste vaste zandlaag.

XX

Voor artikel 4.125 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.124a Aanwijzing algemene regels watergang

Bij het verwijderen van een brug in een watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.127negende lid en 4.128, als de te verwijderen brug brughoofden heeft die in het water zitten.

YY

Artikel 4.125 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.125 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het verwijderen van een brug binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.127eerste lid en 4.128, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering plaatsvinden;

    • a b.

      de brug is gefundeerd op palen; en

    • b c.

      de palen een diepte hebben die reikt tot:

      • 1°.

        in de eerste vaste zandlaag; of

      • 2°.

        onder de eerste vaste zandlaag.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.127tweede lid en 4.128, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de te verwijderen brug geen fundering onder maaiveld of op palen heeft.

  • 3.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.127derde lid en 4.128, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      de te verwijderen brug een fundering onder maaiveld of op palen heeft; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.127vierde lid en 4.128, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de te verwijderen brug geen fundering onder maaiveld of op palen heeft.

  • 5.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.127tweede lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de te verwijderen brug geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 6.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.127vijfde lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      de te verwijderen brug een fundering onder het maaiveld of op palen heeft; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

  • 7.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.127vierde lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de te verwijderen brug geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 8.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.127zesde lid en 4.128, als de brug geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 9.

    Bij het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.127zesde lid, als de brug geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 10.

    Bij het verwijderen van een brug in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.127achtste lid en 4.128, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 11.

    Bij het verwijderen van een brug in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.127achtste lid en 4.129, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 12.

    Bij het verwijderen van een brug in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.127achtste lid en 4.128, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 13.

    Bij het verwijderen van een brug in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.127achtste lid en 4.1294.128 , als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 14.

    Bij het verwijderen van een brug in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.127achtste lid en 4.128, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

ZZ

Artikel 4.127 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.127 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de bovengrondse fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      in geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel;

    • e.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • f.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • f.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      in geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel;

    • e.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • f.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 8.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug inclusief brughoofden wordt in zijn geheel uit de watergang verwijderd;

    • b.

      nadat de brug is verwijderd uit de watergang wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • c.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • d.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

AAA

Artikel 4.136 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.136 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het vervangen van een brugdek in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.138 tweede lid en 4.139, als er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van maximaal 1 m.

  • 2.

    Bij het vervangen van een brugdek in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.138 tweede lid en 4.140, als:

    • a.

      er bij het vervangen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 3.

    Bij het vervangen van een brugdek in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.138 tweede lid en 4.139, als:

    • a.

      er bij het vervangen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 4.

    Bij het vervangen van een brugdek in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.138 tweede lid en 4.139, als:

    • a.

      er bij het vervangen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van een zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 5.

    Bij het vervangen van een brugdek in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.138 tweede lid en 4.139, als:

    • a.

      er bij het vervangen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is;

BBB

Artikel 4.145 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.145 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.; en

  • m.

    vanuit het oogpunt van ecologie, het van belang is dat een steiger niet zodanig groot is dat over een grote lengte of breedte lichttoetreding onder de steiger onmogelijk wordt gemaakt.

CCC

Artikel 4.148 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.148 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het aanleggen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.150 derde lid en 4.151, als de steiger niet wordt aangelegd op de kruin of het talud van de waterkering.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.150 derde lid, als de steiger niet wordt aangelegd op de kruin of het talud van de waterkering.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een steiger in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.150 tweede lid en 4.151, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een steiger in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.150 tweede lid en 4.152, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een steiger in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.150 tweede lid en 4.151, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een steiger in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.150 tweede lid en 4.151, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een steiger in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.150 tweede lid en 4.151, als:

    • a.

      er bij het aanleggen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

DDD

Artikel 4.159 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.159 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het verwijderen van een steiger binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.161eerste lid en 4.162, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering plaatsvinden;

    • a b.

      de steiger is gefundeerd op palen; en

    • b c.

      de palen een diepte hebben die reikt tot:

      • 1°.

        in de eerste vaste zandlaag; of

      • 2°.

        onder de eerste vaste zandlaag.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.161derde lid en 4.162, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de te verwijderen steiger geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 3.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.161tweede lid en 4.162, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      de te verwijderen steiger een fundering onder het maaiveld of op palen heeft; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.161zesde lid en 4.162, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de te verwijderen steiger geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 5.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.161 derde lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de steiger geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 6.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.161 vierde lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      de steiger een fundering onder het maaiveld of op palen heeft; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

  • 7.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.161zesde lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      de te verwijderen steiger geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 8.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen artikel 4.161achtste lid en 4.162 , als de steiger geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 9.

    Bij het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelenartikel4.161achtste lid en 4.162 , als de steiger geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 10.

    Bij het verwijderen van een steiger in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.161zevende lid en 4.162, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 11.

    Bij het verwijderen van een steiger in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.161zevende lid en 4.163, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 12.

    Bij het verwijderen van een steiger in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.161zevende lid en 4.162, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 13.

    Bij het verwijderen van een steiger in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.161zevende lid en 4.162, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 14.

    Bij het verwijderen van een steiger in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.161zevende lid en 4.162, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

EEE

Artikel 4.161 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.161 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt; en

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

FFF

Artikel 4.169 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.169 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171eerste lid en 4.173, als de watergang niet wordt versmald.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in de tertiaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.171tweede lid, als de watergang niet wordt versmald.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in de kernzone van een watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171tweede lid en 4.172, als het aanleggen in een tertiaire droge sloot plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171tweede lid, 4.171vierde lid, 4.171zevende lid en 4.172, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • c.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171tweede lid, 4.171vierde lid, 4.171zevende lid en 4.172, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • c.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171tweede lid, 4.171vierde lid, 4.171vijfde lid en 4.173, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • c.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      het gaat om het verbreden van een primaire watergang of secundaire watergang niet zijnde een primaire droge sloot of secundaire droge sloot;

    • h.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • i.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • j.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171tweede lid, 4.171vierde lid, 4.171vijfde lid en 4.173, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • c.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • h.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • i.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • j.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 8.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171tweede lid, 4.171vierde lid, 4.171achtste lid en 4.172, als:

    • a.

      er water gedempt wordt;

    • b.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • c.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 9.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171derde lid en 4.173, als:

    • a.

      het aanleggen niet in een tertiaire droge sloot plaatsvindt;

    • b.

      het aanleggen in klei op veen- of veengronden plaatsvindt;

    • c.

      de watergang wordt versmald; en

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt aangelegd:

      • 1°.

        in bebouwd of toekomstig bebouwd gebied;

      • 2°.

        waardoor een perceel dat ontstaat als gevolg van de demping en dit smaller is dan 60 m; of

      • 3°.

        waarbij de perceelbreedte ongewijzigd blijft.

  • 10.

    Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.171derde lid en 4.173, als:

GGG

Artikel 4.171 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.171 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      indien het gaat om het compenseren van een demping moet de verbreding vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de beschoeiing of damwand gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

HHH

Artikel 4.180 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regels waterkering

III

Artikel 4.182 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.182 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de beschoeiing of damwand wordt tot 1 m onder het maaiveld verwijderd, onderdelen van de damwand of beschoeiing die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten mogen geheel worden verwijderd; en

    • b.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand.

JJJ

Artikel 4.189 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen;

  • k j.

    alle mogelijke maatregelen worden getroffen zodat dieren voldoende kunnen migreren en in en uit het water kunnen treden.

KKK

Artikel 4.191 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.191 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het vervangen van een beschoeiing of damwand in een primaire watergang of een secundaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.194eerste lid en 4.195, als de nieuwe beschoeiing of damwand op dezelfde locatie als de te vervangen beschoeiing of damwand wordt geplaatst.

  • 2.

    Bij het vervangen van een bechoeiing beschoeiing of damwand in een tertiaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.194tweede lid, als de nieuwe beschoeiing of damwand op dezelfde locatie als de te vervangen beschoeiing of damwand wordt geplaatst.

LLL

Artikel 4.194 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.194 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing of damwand wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, (de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap); en

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de nieuwe beschoeiingen of damwanden die in het talud van een waterkering worden geplaatst zijn gronddicht, hetgeen betekent dat er geen grond achter de beschoeiing of damwand kan uitspoelen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV grond, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

MMM

Artikel 4.201a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.201a Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in beschermingszone A van een watergang of primaire watergang of secundaire watergangwordt voldaan aan artikel 4.204eerste lid, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening; en

    • b.

      er een onderhoudspad binnen beschermingszone A van een watergang overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m; en.

    • c.

      de voorziening niet binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.204eerste lid, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening; en

    • b.

      de voorziening niet binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd.

NNN

Artikel 4.204 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.204 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de uitstroomvoorziening en/of hetde onttrekkingsvoorziening worden in goede staat onderhouden;

    • b.

      een plaatselijke verbreding van de watergang ten behoeve van de aan te leggen uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of het onttrekkingspunt niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel van de watergang in oorspronkelijke toestand te herstellen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • e.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • f.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

OOO

Artikel 4.207 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.207 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een watergang, als de afstand tussen de voorziening en een vispassage in dezelfde watergang minder is dan 50 mbeschermingszone V van een vispassage.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening; en

    • b.

      er een onderhoudspad binnen beschermingszone A van een watergang overblijft met een breedte van minder dan 3,75 m.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang of een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening;

    • b.

      er een onderhoudspad binnen beschermingszone A van een watergang overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m; en

    • c.

      de voorziening binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone B van een beschoeiing, als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening; en

    • b.

      de voorziening binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd.

PPP

Artikel 4.215 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.215 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

QQQ

Artikel 4.224 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.224 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226derde lid en 4.227, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden; en

    • b.

      het gaat om een lasgat of het inblazen van kabels in een bestaande mantelbuis.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226twintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel;

    • c.

      er een mantelbuis wordt toegepast met een diameter van maximaal 110 mm;

    • d.

      er geen waterkerende constructie wordt gekruist; en

    • e.

      de huisaansluiting wordt aangelegd in een open ontgraving.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226eenentwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel;

    • c.

      er een mantelbuis wordt toegepast met een diameter van maximaal 110 mm;

    • d.

      er geen waterkerende constructie wordt gekruist; en

    • e.

      de huisaansluiting wordt aangelegd met een boogboring met bentoniet.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226tweeëntwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel;

    • c.

      er geen mantelbuis wordt toegepast;

    • d.

      er geen waterkerende constructie wordt gekruist; en

    • e.

      de huisaansluiting wordt aangelegd in een open ontgraving.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226drieëntwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel;

    • c.

      er geen mantelbuis wordt toegepast;

    • d.

      er geen waterkerende constructie wordt gekruist; en

    • e.

      de huisaansluiting wordt aangelegd met een boogboring met bentoniet.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226vierentwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een huisaansluiting van een leiding of mantelbuis;

    • c.

      de huisaansluiting een diameter heeft van maximaal 110 mm;

    • d.

      er geen waterkeringwaterkerende constructieconstructie wordt gekruist; en

    • e.

      de huisaansluiting wordt aangelegd in een open ontgraving.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226vijfentwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een huisaansluiting van een leiding of mantelbuis;

    • c.

      de huisaansluiting een diameter heeft van maximaal 110 mm;

    • d.

      er geen waterkeringwaterkerende constructieconstructie wordt gekruist; en

    • e.

      de huisaansluiting wordt aangelegd met een boogboring met bentoniet.

  • 8.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226zesentwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • c.

      er een nieuwe kabel, leiding of mantelbuis naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • d.

      de nieuwe kabel, leiding of mantelbuis naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de nieuwe kabel, leiding of mantelbuis naar de HAS-kast of verdeelkast wordt aangelegd in een open ontgraving.

  • 9.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226zevenentwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • c.

      er een nieuwe kabel, leiding of mantelbuis naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • d.

      de nieuwe kabel, leiding of mantelbuis naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de nieuwe kabel, leiding of mantelbuis naar de HAS-kast of verdeelkast wordt aangelegd met een boogboring met bentoniet.

  • 10.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226achttiende lid en 4.227, als:

    • a.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • b.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • c.

      er geen nieuwe kabel, leiding of mantelbuis naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt; en

    • d.

      de HAS-kast of verdeelkast niet aangelegd wordt op een waterkerende constructie.

  • 11.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226zesde lid, als het gaat om een lasgat of het inblazen van kabels in een bestaande mantelbuis.

  • 12.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226zevende lid en 4.227, als de kabel of leiding wordt aangelegd met een gestuurde boring waarvan het in- en uittredepunt buiten de zone waterstaatswerk van de waterkering ligt.

  • 13.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226achtste lid en 4.227, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een leiding of mantelbuis;

    • c.

      de diameter van de aan te leggen leiding of mantelbuis maximaal 110 mm is;

    • d.

      de leiding of mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de leiding of mantelbuis aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 14.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226negende lid en 4.227, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een leiding of mantelbuis;

    • c.

      de diameter van de aan te leggen leiding of mantelbuis maximaal 110 mm is;

    • d.

      de leiding of mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de leiding of mantelbuis aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 15.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226achtentwintigste lid en 4.227, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel zonder mantelbuis;

    • b.

      de kabel zonder mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • c.

      de kabel zonder mantelbuis aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 16.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226zeventiende lid en 4.227, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel zonder mantelbuis;

    • b.

      de kabel zonder mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • c.

      de kabel zonder mantelbuis aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 17.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226vierde lid en 4.227, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt;

    • c.

      er een nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • d.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 18.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226vijfde lid en 4.227, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt;

    • c.

      er een nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • d.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 19.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.226negentiende lid en 4.227, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt; en

    • c.

      er geen nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast wordt aangelegd.

  • 20.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226zesde lid, als het gaat om een lasgat of het inblazen van kabels in een bestaande mantelbuis.

  • 21.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226negenentwintigste lid, als de kabel of leiding wordt aangelegd met een gestuurde boring waarvan het in- en uittredepunt buiten de zone waterstaatswerk van de waterkering ligt.

  • 22.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226achtste lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een leiding of mantelbuis;

    • c.

      de diameter van de aan te leggen leiding of mantelbuis maximaal 110 mm is;

    • d.

      de leiding of mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de leiding of mantelbuis aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 23.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226negende lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een leiding of mantelbuis;

    • c.

      de diameter van de aan te leggen leiding of mantelbuis maximaal 110 mm is;

    • d.

      de leiding of mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de leiding of mantelbuis aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 24.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226zestiende lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel zonder mantelbuis;

    • b.

      de kabel zonder mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • c.

      de kabel zonder mantelbuis aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 25.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226viertiende lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting van een kabel zonder mantelbuis;

    • b.

      de kabel zonder mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • c.

      de kabel zonder mantelbuis aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 26.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226tiende lid, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt;

    • c.

      er een nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • d.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 27.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226elfde lid, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt;

    • c.

      er een nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • d.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 28.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.226negentiende lid, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt; en

    • c.

      er geen nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast wordt aangelegd.

  • 29.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226derde lid, als:

    • a.

      het gaat om:

      • 1°.

        een lasgat; of

      • 2°.

        het inblazen van kabels in een bestaande mantelbuis; en

    • b.

      de werkzaamheden plaatsvinden buiten de gesloten dijkperiode.

  • 30.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226twaalfde lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een leiding of mantelbuis;

    • c.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • d.

      de diameter van de aan te leggen leiding of mantelbuis maximaal 110 mm is;

    • e.

      de leiding of mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • f.

      de leiding of mantelbuis aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 31.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226dertiende lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een leiding of mantelbuis;

    • c.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • d.

      de diameter van de aan te leggen leiding of mantelbuis maximaal 110 mm is;

    • e.

      de leiding of mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • f.

      de leiding of mantelbuis aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 32.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226tweeëntwintigste lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een kabel zonder mantelbuis;

    • c.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • d.

      de kabel zonder mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de kabel zonder mantelbuis aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 33.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226drieëntwintigste lid, als:

    • a.

      het gaat om een huisaansluiting;

    • b.

      het gaat om een kabel zonder mantelbuis;

    • c.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • d.

      de kabel zonder mantelbuis geen waterkerende constructie kruist; en

    • e.

      de kabel zonder mantelbuis aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 34.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226zesentwintigste lid, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • c.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt;

    • d.

      er een nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • e.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • f.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt in een open ontgraving.

  • 35.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226zevenentwintigste lid, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • c.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt;

    • d.

      er een nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt;

    • e.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast geen waterkerende constructie kruist; en

    • f.

      de nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast aangelegd wordt met een boogboring met bentoniet.

  • 36.

    Bij het aanleggen van een kabel of leiding in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.226achttiende lid, als:

    • a.

      het gaat om een HAS-kast of verdeelkast;

    • b.

      het aanleggen buiten de gesloten dijkperiode plaatsvindt;

    • c.

      het aanleggen niet op een waterkerende constructie plaatsvindt; en

    • d.

      er geen nieuwe kabel of leiding naar de HAS-kast of verdeelkast wordt aangelegd.

RRR

Artikel 4.226 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.226 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden, zodanig dat verlanden wordt tegengegaan, door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd. Het onderhouden tegen verlanden houdt onder andere in: maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de natuurvriendelijke oever ; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de bovenkant (van enig constructiedeel) van kabels en leidingen ligt minimaal 1 m onder de in de legger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte van de watergang, voor vaarwegen geldt dat kabels en leidingen minimaal 2 m onder de in de profielenlegger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte moeten liggen;

    • b.

      als het werkelijke bodemniveau van de watergang lager ligt dan hierboven aangegeven, dan geldt dat de kabels en leidingen minimaal 1 m respectievelijk 2 m onder het werkelijke bodemniveau aangelegd moeten worden;

    • c.

      daar waar kabels en leidingen een watergang kruisen moet de gronddekking op de kabels en leidingen ter plaatste van de taluds loodrecht gemeten op de taluds minimaal 1 m bedragen;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • e.

      wanneer kabels en leidingen niet meer worden gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels en lege mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd als ze niet meer gebruikt gaan worden, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • n.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • l.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels en lege mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd als ze niet meer gebruikt gaan worden, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • i.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • j.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 12.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels, leidingen of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan de algemene regel.

  • 13.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om: het in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 14.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om: het in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden.

  • 15.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 16.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden.

  • 17.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om: het in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 18.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt.

  • 19.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt.

  • 20.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • g.

      waar de mantelbuis de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • h.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de mantelbuis kan stromen;

    • i.

      kabels en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de mantelbuizen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 21.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om: het in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de mantelbuis de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de mantelbuizen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 22.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 23.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om: het in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 24.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 25.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om: het in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 26.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • n.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 27.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om: het in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • l.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 28.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 29.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • i.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de exploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

SSS

Artikel 4.238 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.238 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

TTT

Artikel 4.242 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.242 Vergunningplicht waterkering

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, als:

    • a.

      de kabel of leiding wordt verwijderd in een open ontgraving; en

    • b.

      de te graven sleuf dieper is dan 0,80 m of breder is dan 0,50 m.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, als de kabel of leiding op een andere manier dan in een open ontgraving wordt verwijderd.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering, als:

    • a.

      de kabel of leiding wordt verwijderd in een open ontgraving; en

    • b.

      de te graven sleuf dieper is dan 0,80 m of breder is dan 0,50 m.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering, als de kabel of leiding op een andere manier dan in een open ontgraving wordt verwijderd.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, als:

    • a.

      de kabel of leiding wordt verwijderd in een open ontgraving;

    • b.

      de te graven sleuf dieper is dan 0,80 m of breder is dan 0,50 m; en

      de te graven sleuf maximaal 0,80 m diep is en maximaal 0,50 m breed is; en

    • c.

      de ontgraving plaatsvindt binnen de gesloten dijkperiode.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, als:

    • a.

      de kabel of leiding wordt verwijderd in een open ontgraving; en

    • b.

      de te graven sleuf dieper is dan 0,80 m of breder is dan 0,50 m.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, als de kabel of leiding op een andere manier dan in een open ontgraving wordt verwijderd.

UUU

Artikel 4.249 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.249 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het aanbrengen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane plantgaten worden met de uitkomende grond aangevuld, in omgekeerde volgorde van ontgraving;

    • c.

      wanneer de beplanting dood is gegaan, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.12.2 Beplanting verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de beplanting verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

VVV

Artikel 4.258 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.258 Aanwijzing algemene regels waterkering

WWW

Artikel 4.260 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.260 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de stobben van beplanting die in de gesloten dijkperiode alleen bovengronds zijn verwijderd, worden direct na afloop van de gesloten dijkperiode alsnog verwijderd;

    • b.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • c.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • f.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

XXX

Artikel 4.268 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.268 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in de beschermingszone A van een watergang wordt voldaan aan artikel 4.271tweede lid, als:

    • a.

      het op een afstand wordt aangelegd van minimaal 3,75 m uit de insteek van de watergang; en

    • b.

      het onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, na de oprichting een breedte heeft van minimaal 3,75 m.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in de beschermingszone A van een watergang wordt voldaan aan artikel 4.271eerste lid, als:

    • a.

      het op een afstand van 1,25 m uit de insteek van de watergang wordt aangelegd; en

    • b.

      het een hoogte heeft van 1,10 m of minder.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.271tweede lid, als onderdelen ervan zich niet boven het water bevinden.

YYY

Artikel 4.269 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.269 Aanwijzing algemene regels waterkering

ZZZ

Artikel 4.271 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.271 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes met een breedte van minimaal 3,75 m moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • b.

      wanneer een hekwerk, schutting of afrastering niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      hekwerken worden in de beschermingszone van de watergang voorzien van een poort met een breedte van minimaal 4 m, indien de poort is voorzien van een slot, moet initiatiefnemer een sleutel hiervan verstrekken aan het waterschap;

    • b.

      afrasteringen in de vorm van schrikdraad worden in de beschermingszone van de watergang voorzien van voldoende isolerende handgrepen. De handgrepen worden zodanig in de afrastering aangebracht, dat op eenvoudige wijze (dus zonder gebruik van sloten) een opening van minimaal 4 m breed kan worden gemaakt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • d.

      wanneer een hekwerk, schutting of afrastering niet meer wordt gebruikt, dan dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      ter plaatse van onderhoudspaden wordt de afrastering voorzien van een voldoende grote doorgang voor onderhoudsmachines;

    • b.

      wanneer de afrastering geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van afrasteringen; en

    • c.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de afrastering tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

AAAA

Artikel 4.281 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.281 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van het hekwerk of de schutting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      direct na het verwijderen van het hekwerk of de schutting worden de ontstane gaten aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het hekwerk of de schutting wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief een eventuele fundering; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van het hekwerk of de schutting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      direct na het verwijderen van het hekwerk of de schutting worden de ontstane gaten aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het hekwerk of de schutting wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief een eventuele fundering; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afrastering wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief de palen;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met klei conform Bijlage IV; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afrastering wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief de palen;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met klei conform Bijlage IV; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

BBBB

Artikel 4.289 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.289 Aanwijzing algemene regels watergang

CCCC

Artikel 4.292 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.292 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes met een breedte van minimaal 3,75 m moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer het bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden: Vervallen

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer een bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd, zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen; en

    • c.

      direct na afloop van de activiteit wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      wanneer het bouwwerk geen gebouw zijnde geen functie meer heeft, wordt het geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen; en

    • b.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, het bouwwerk geen gebouw zijnde tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

DDDD

Artikel 4.295 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.295 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt opgericht; en

    • b.

      de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt opgericht;

    • b.

      de watergang niet tijdelijk wordt afgedamd; en

    • c.

      de watergang afgedekt wordt met zonnepanelen.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt opgericht;

    • b.

      de watergang niet tijdelijk wordt afgedamd;

    • c.

      de watergang niet afgedekt wordt met zonnepanelen;

    • d.

      het niet permanent wordt opgericht;

    • e.

      het ten behoeve van een project of evenement wordt opgericht; en

    • f.

      de watergang wordt versmald.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt opgericht;

    • b.

      de watergang niet tijdelijk wordt afgedamd;

    • c.

      de watergang niet afgedekt wordt met zonnepanelen;

    • d.

      het niet permanent wordt opgericht; en

    • e.

      het niet ten behoeve van een project of evenement wordt opgericht.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt opgericht;

    • b.

      de watergang niet tijdelijk wordt afgedamd;

    • c.

      de watergang niet afgedekt wordt met zonnepanelen; en

    • d.

      het permanent wordt opgericht.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het bouwwerk vrijstaand is;

    • b.

      de afstand tot de insteek van de watergang minimaal 3,75 m is; en

    • c.

      het onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, na de oprichting een breedte heeft van minder dan 3,75 m.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het bouwwerk vrijstaand is; en

    • b.

      de afstand tot de insteek van de watergang meer is dan 1,25 m en minder dan 3,75 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het bouwwerk vrijstaand is;

    • b.

      de afstand tot de insteek van de watergang 1,25 m of minder is;

    • c.

      het onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, na de oprichting een breedte heeft van minimaal 3,75 m; en

    • d.

      de afstand tussen het bouwwerk en andere objecten minder dan 7 m is.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het bouwwerk vrijstaand is;

    • b.

      de afstand tot de insteek van de watergang 1,25 m of minder is; en

    • c.

      het onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, na de oprichting een breedte heeft van minder dan 3,75 m.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het bouwwerk doorgaand is; en

    • b.

      de afstand tot de insteek van de watergang:

      • 1°.

        minder is dan 1,25 m; of

      • 2°.

        meer is dan 1,25 m, maar minder dan 3,75 m.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in beschermingszone A van een watergang , als:

    • a.

      het bouwwerk doorgaand is;

    • b.

      de afstand tot de insteek van de watergang 1,25 m is; en

    • c.

      het bouwwerk meer dan 1,10 m hoog is.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het bouwwerk doorgaand is;

    • b.

      de afstand tot de insteek van de watergang 3,75 m of meer is; en

    • c.

      het onderhoudspad dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, na de oprichting een breedte heeft van minder dan 3,75 m.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang, als:

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang, als:

    • a.

      het wordt opgericht aan de zijde van beschermingszone A van de watergang;

    • b.

      het bouwwerk vrijstaand is; en

    • c.

      de afstand tussen het bouwwerk en andere objecten minder dan 7 m is.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      onderdelen ervan zich boven het water bevinden;

    • b.

      het deel boven water een slootwaaier is; en

    • c.

      de slootwaaier:

      • 1°.

        minder dan 30 cm boven het water hangt; of

      • 2°.

        meer dan 50 cm over het water uitsteekt.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      onderdelen ervan zich boven het water bevinden; en

    • b.

      het deel boven water geen slootwaaier is.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt opgericht;

    • b.

      de watergang niet tijdelijk wordt afgedamd;

    • c.

      de watergang wordt afgedekt met zonnepanelen;

    • d.

      de zonnepanelen een oppervlakte hebben van minder dan 10 m2;

    • e.

      de afstand tot andere zonnepanelen of drijvende woningen minimaal 100 m is; en

    • f.

      de waterspiegel in het dwarsprofiel van de watergang meer dan 50% bedekt wordt.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt opgericht;

    • b.

      de watergang niet tijdelijk wordt afgedamd;

    • c.

      de watergang wordt afgedekt met zonnepanelen; en

    • d.

      de zonnepanelen:

      • 1°.

        een oppervlakte hebben van minder dan 10 m2 en er binnen een afstand van minder dan 100 m andere zonnepanelen of drijvende woningen aanwezig zijn; of

      • 2°.

        een oppervlakte hebben van 10 m2 of meer.

EEEE

Artikel 4.303 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.303 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt in zijn geheel, inclusief (bovengrondse) fundering, verwijderd;

    • b.

      direct na het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • c.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt in zijn geheel, inclusief (bovengrondse) fundering, verwijderd;

    • b.

      direct na het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • c.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

FFFF

Artikel 4.313 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.313 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij het aanleggen van een natuurvriendelijke oever:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer; en

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij het aanleggen van een natuurvriendelijke oever:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het aanleggen van een natuurvriendelijke oever: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

GGGG

Artikel 4.326 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329eerste lid, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek kleiner is dan of gelijk is aan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329eerste lid, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m; en

    • g.

      het balkon niet wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater.

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • h f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • n l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5005.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • n m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiteninbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied westbeheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,600,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,302 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied westbeheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,600,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2,302 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • h e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • n l.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • o m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • p n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 9.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfdevierde lid en 4.3304.331 , als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g f.

      de nieuwete verbreden watergang geen droge slootwordtis;

    • h g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n k.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 10.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfdevierde lid en 4.3304.331 , als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de nieuwete verbreden watergang geen droge slootwordtis;

    • j h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • l j.

      de nieuwe watergang:

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • n.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • o k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • p l.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 11.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfdevierde lid en 4.3304.331 , als:

    • a.

      minder dan er minimaal 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h f.

      de nieuwete verbreden watergang geen droge slootwordtis;

    • i g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • k i.

      de nieuwe watergang:

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n j.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • o k.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 12.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiteninbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfdezesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l g.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n h.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 13.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierdezesde lid en 4.3314.330 , als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • i g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • k h.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • m i.

      de diepte van de verbredingnatuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 14.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierdezesde lid en 4.3314.330 , als:

    • a.

      er minimaal 5005.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • i h.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k i.

      de diepte van de verbredingnatuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 15.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 16.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • k.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • m.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 17.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 18.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 19.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 21.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 22.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

HHHH

Artikel 4.327 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.327 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.331, als:

    • a.

      er bij het oprichten of aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.332 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.332 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor waardoor er op basis van artikel 4.332 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade;

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minimaal 10 m is.

IIII

Artikel 4.329 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.329 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: binnen het natte profiel van de watergang onder het balkon worden geen constructies aangebracht.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit kan betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen ;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt, het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

JJJJ

Artikel 4.332 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.332 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone A van een watergang.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw een woonboot is; en

    • b.

      het gebouw niet wordt opgericht of aangepast in de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is; en

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minder dan 0,30 m is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater; en

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast maximaal 3 m breed is.

  • 8.

    Het is verboden om zonder om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek groter is dan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan; en

    • f.

      het balkon een overstek heeft van meer dan 1 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt; en

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning;

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt van minder dan 10 m2;

    • f.

      de afstand van de drijvende woning tot aan zonnepanelen of andere drijvende woningen minimaal 100 m is; en

    • g.

      het dwarsprofiel van de waterspiegel met meer dan 50 % bedekt wordt.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning; en

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt:

      • 1°.

        van minimaal 10 m2; of

      • 2°.

        van minder dan 10 m2 waarbij de afstand van de drijvende woning tot zonnepanelen of andere drijvende woningen minder dan 100 m is.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is; en

    • d.

      het niet gaat om een drijvende woning.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als: er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht.

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • k.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;; en

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minder dan 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordtwordt gecompenseerd;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j d.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak; en

    • k e.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als: er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht.

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • m d.

      er minder dan 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de compensatie plaatsvindt in:toename aan verhard oppervlak.

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;; en

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minder dan 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak.

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd;.

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • m.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd;.

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;.

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de te verbredennieuwe watergang geen droge slootiswordt; en

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • k h.

      er:

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • d e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      er:

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak; en

    • i.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • k g.

      er: de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • d e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

    • i.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan er minimaal 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j g.

      er: de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5005.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e c.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • j h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • g j.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; enwatergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • h k.

      de compensatie plaatsvindt inbeschermingszone K van een kunstwerk.:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • g j.

      de compensatie plaatsvindt innieuwe watergang:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebiedverlenging is van een bestaande watergang; en

    • h.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • i k.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwete verbreden watergang eengeendroge slootwordt.is;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • i.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • i.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt. er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwete verbreden watergang eengeendroge slootwordt.is;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • h g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • h f.

      er uitsluitend de natuurvriendelijke oever een geen verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; eneen natuurvriendelijke oever;

    • g f.

      er uitsluitend de natuurvriendelijke oever een geen verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; eneen natuurvriendelijke oever;

    • g.

      er uitsluitend de natuurvriendelijke oever een geen verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 51.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 53.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 54.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 55.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 56.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 57.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 58.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 59.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 60.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 61.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 62.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 63.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 64.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

KKKK

Na artikel 4.334 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.334a Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Als er sprake is van een toename aan verhard oppervlak van 10.000 m2 of meer wordt, in aanvulling op artikel 4.3, een door het waterschap goedgekeurd waterhuishoudkundig plan verstrekt dat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden omvat:

  • a.

    een beschrijving/analyse van het bodem- en (grond)watersysteem;

  • b.

    een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

  • c.

    een beschrijving van de te verwachten gevolgen voor de te onderscheiden onderdelen van het watersysteem (aan- en afvoer en waterberging) en de goede staat en werking daarvan;

  • d.

    het toekomstige watersysteem in en rond het plangebied moet worden doorgerekend met een kortdurende bui (t100 bui 71 mm in 1 uur) en een langdurige bui (t100 bui 131 mm in 48 uur), hierbij mag geen wateroverlast of schade optreden; en

  • e.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken, daarbij moet in ieder geval worden ingegaan op de volgende onderwerpen: bodem en (grond)watersysteem, waterberging en infiltratie, grondwaterbeheer, waterkwaliteit en ecologie, klimaatadaptatie, waterveiligheid, en afvalwaterketen en beheer en onderhoud.

LLLL

Artikel 4.338 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.338 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340zesde lid en 4.341, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder maaiveld en geen palen heeft.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340vijfde lid en 4.341, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      het te verwijderen gebouw een fundering onder maaiveld of palen heeft; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

  • 3.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340derde lid en 4.341, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder maaiveld en geen palen heeft.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.340zesde lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden binnen het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      het gebouw geen fundering onder het maaiveld heeft of niet op palen staat.

  • 5.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.340zevende lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden;

    • b.

      het gebouw een fundering onder het maaiveld heeft of op palen staat; en

    • c.

      de werkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden.

  • 6.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan artikel 4.340derde lid, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten het dijklichaam plaatsvinden; en

    • b.

      het te verwijderen gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 7.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.340achtste lid, als het gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 8.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.340achtste lid, als het gebouw geen fundering onder het maaiveld of op palen heeft.

  • 9.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340vierde lid en 4.341, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 10.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340vierde lid en 4.342, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 11.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.340vierde lid en 4.341, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 12.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.340vierde lid en 4.341, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6zes maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 13.

    Bij het verwijderen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.340vierde lid en 4.341, als:

    • a.

      er bij het verwijderen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 14.

    Bij het verwijderen van een gebouw binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.340tweede lid en 4.341, als:

    • a.

      de werkzaamheden buiten de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering plaatsvinden;

    • a b.

      het gebouw is gefundeerd op palen; en

    • b c.

      de palen een diepte hebben die reikt tot:

      • 1°.

        in de eerste vaste zandlaag; of

      • 2°.

        onder de eerste vaste zandlaag.

MMMM

Artikel 4.340 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.340 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van het te verwijderen gebouw.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen gebouw.

  • 4.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gebouw wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen, zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gebouw wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

NNNN

Artikel 4.348 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regels watergang

  • 1.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • h f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • n l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 5005.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • n m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiteninbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied westbeheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • l m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,600,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,302 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied westbeheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • m n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,600,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n o.

      de nieuwe watergang minimaal 2,302 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • h e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • n l.

      de compensatie niet plaatsvindt in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug;

    • o m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • p n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierdederde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g f.

      de nieuwete verbreden watergang geen droge slootwordtis;

    • h g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n k.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 8.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierdederde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de nieuwete verbreden watergang geen droge slootwordtis;

    • j h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • l j.

      de nieuwe watergang:

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • m.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • n.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • o k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • p l.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 9.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierdederde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan er minimaal 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h f.

      de nieuwete verbreden watergang geen droge slootwordtis;

    • i g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • k i.

      de nieuwe watergang:

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n j.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • o k.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 10.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiteninbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierdevijfde lid en 4.3534.352 , als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l g.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n h.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 11.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derdevijfde lid en 4.3534.352 , als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • i g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • k h.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • m i.

      de diepte van de verbredingnatuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 12.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding inbuitenbebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derdevijfde lid en 4.3534.352 , als:

    • a.

      er minimaal 5005.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • i h.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k i.

      de diepte van de verbredingnatuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 13.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 14.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • k.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • l.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • m.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 15.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 16.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 17.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 18.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • j.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 19.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

OOOO

Artikel 4.349 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.349 Aanwijzing algemene regels waterkering

  • 1.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352, als:

    • a.

      er door het aanleggen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.354 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352, als:

    • a.

      er door het aanleggen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.354 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren ;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352, als:

    • a.

      er door het aanleggen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.354 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade;

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minimaal 10 m is.

PPPP

Artikel 4.351 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.351 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

QQQQ

Artikel 4.354 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.354 Vergunningplicht watergang

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het initiatief parallel loopt aan de watergang; en

    • b.

      de draagkracht van de weg of verharding onvoldoende is.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als: er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht.

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • k.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;; en

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minder dan 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordtwordt gecompenseerd;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j d.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak; en

    • k e.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als: er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht.

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • m d.

      er minder dan 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de compensatie plaatsvindt in:toename aan verhard oppervlak.

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;; en

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minder dan 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak.

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd;.

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • j.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • k.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • l.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • m.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd;.

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;.

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • f d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de te verbredennieuwe watergang geen droge slootiswordt; en

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • k h.

      er:

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • d e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      er:

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • j.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • k g.

      er: de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • d e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

    • i.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan er minimaal 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang ;

    • e d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j g.

      er: de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5005.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e c.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer minder dan 10.0005.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • i g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • j h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • g j.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; enwatergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • h k.

      de compensatie plaatsvindt inbeschermingszone K van een kunstwerk.:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • h j.

      de compensatie plaatsvindt innieuwe watergang:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebiedverlenging is van een bestaande watergang; en

    • i k.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        beheergebied west waarbij:

        • i.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,60 m is; of

        • ii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2,30 m is; of

      • 2°.

        beheergebied oost waarbij:

        • i.

          de compensatie plaatsvindt in het gebied Utrechtse Heuvelrug;

        • ii.

          de diepte van de nieuwe watergang ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit minder dan 0,50 m is; of

        • iii.

          de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn bij laagste peil minder dan 2 m is.

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • g i.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt. er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • g e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • i.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt. er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwete verbreden watergang eengeendroge slootwordt.is;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is; en

    • j.

      er:

      • 1°.

        gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang waarbij:

        • i.

          de watergang gemeten op de waterlijn minder dan 0,50 m verbreed wordt; of

        • ii.

          de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt en de verbreding minder diep wordt dan de diepte van te verbreden watergang.

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen inbuitenbebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 minder dan 5.000 m2en maximaal 10.000 m2extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • b c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiteninbebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • f e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • h f.

      er uitsluitend de natuurvriendelijke oever een geen verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; eneen natuurvriendelijke oever;

    • g f.

      er uitsluitend de natuurvriendelijke oever een geen verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

      er minimaal 71 mm neerslag kan worden opgevangen ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; eneen natuurvriendelijke oever;

    • g.

      er uitsluitend de natuurvriendelijke oever een geen verflauwing is van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • h.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

      • 1°.

        in beschermingszone A van een watergang; of

      • 2°.

        niet in beschermingszone A van een watergang, waarbij de natuurvriendelijke oever:

        • i.

          een plasberm heeft; en

        • ii.

          de plasberm een diepte heeft van minder dan 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 51.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

  • 53.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      de compensatie niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt.

RRRR

Na artikel 4.356 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.356a Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Als er sprake is van een toename aan verhard oppervlak van 10.000 m2 of meer wordt, in aanvulling op artikel 4.3, een door het waterschap goedgekeurd waterhuishoudkundig plan verstrekt dat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden omvat:

  • a.

    een beschrijving/analyse van het bodem- en (grond)watersysteem;

  • b.

    een beschrijving van de met de te verrichten activiteit samenhangende activiteiten en ontwikkelingen in het gebied;

  • c.

    een beschrijving van de te verwachten gevolgen voor de te onderscheiden onderdelen van het watersysteem (aan- en afvoer en waterberging) en de goede staat en werking daarvan;

  • d.

    het toekomstige watersysteem in en rond het plangebied moet worden doorgerekend met een kortdurende bui (t100 bui 71 mm in 1 uur) en een langdurige bui (t100 bui 131 mm in 48 uur), hierbij mag geen wateroverlast of schade optreden; en

  • e.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken, daarbij moet in ieder geval worden ingegaan op de volgende onderwerpen: bodem en (grond)watersysteem, waterberging en infiltratie, grondwaterbeheer, waterkwaliteit en ecologie, klimaatadaptatie, waterveiligheid, en afvalwaterketen en beheer en onderhoud.

SSSS

Artikel 4.360 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.360 Aanwijzing algemene regels waterkering

TTTT

Artikel 4.362 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.362 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de weg en/of de verharding wordt in zijn geheel, inclusief funderingscunet, verwijderd;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen weg of verharding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen weg of verharding;

    • c.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden :

    • a.

      de bovenkant van de weg en/of de verharding wordt niet significant hoger of lager afgewerkt dan de bestaande hoogte van de weg en/of de verharding;

    • b.

      aan het einde van iedere werkdag is de erosiebestendige bekleding van de waterkering teruggebracht, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct moet worden teruggebracht.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: de bovenkant van de weg en/of de verharding wordt niet significant hoger of lager afgewerkt dan de bestaande hoogte van de weg en/of de verharding.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de weg en/of de verharding wordt in zijn geheel, inclusief funderingscunet, verwijderd;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen weg of verharding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen weg of verharding;

    • c.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

UUUU

Artikel 4.369 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.369 Aanwijzing algemene regels watergang

VVVV

Artikel 4.371 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.371 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de vegetatie dient, naar het oordeel van het waterschap, steeds in een goede toestand te verkeren en mag daarom niet te kort worden afgegraasd of gemaaid;

    • b.

      binnen de periode dat beweiding is toegestaan, kan het college met het oog op het waterstaatkundige belang, de beweiding tijdelijk verbieden. Hervatting mag slechts plaatsvinden op aangeven van het college;

    • c.

      drinkwatervoorzieningen en bijvoedervoorzieningen zijn te verplaatsen en worden niet op het talud geplaatst;

    • d.

      er wordt voorkomen dat er rondom de drinkwatervoorziening en de bijvoedervoorziening kale plekken ontstaan of dat er looppaden naar de drinkwatervoorziening ontstaan;

    • e.

      degene die beweidt, zorgt voor het aanbrengen en onderhouden van een voldoende veekerende afrastering;

    • f.

      bij indeling in meerdere aansluitende percelen mag van een verplaatsbare afrastering gebruik worden gemaakt, na verwijdering van de dieren dient deze afrastering ook verwijderd te worden;

    • g.

      ter plaatse van onderhoudspaden wordt de afrastering voorzien van een voldoende grote doorgang voor onderhoudsmachines;

    • h.

      wanneer de afrastering geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van afrasteringen;

    • i.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de afrastering tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer; en

    • j.

      tijdelijke afrasteringen, 1 m uit de teen in het talud, moeten worden verwijderd als de waterkering gemaaid of gerold wordt.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: een natuurvriendelijke oever moet worden afgeschermd voor vee met een deugdelijke afrastering, overeenkomstig artikel 4.268, zodanig dat het vee niet in de natuurvriendelijke oever kan komen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: een natuurvriendelijke oever moet worden afgeschermd voor vee met een deugdelijke afrastering zodanig dat het vee niet in de natuurvriendelijke oever kan komen.

WWWW

Artikel 4.382 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.382 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      indien er langs de waterkering binnen 5 m uit de teen van het talud een teensloot, zoals weergegeven in Bijlage III, aanwezig is, dan mogen de gronden tussen de teen van het talud en de teensloot niet worden bewerkt; en

    • b.

      indien er langs de waterkering geen teensloot aanwezig is, dan mogen de gronden niet verder bewerkt worden dan tot 5 m uit de teen van het talud van de waterkering.

XXXX

Artikel 4.390 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.390 Aanwijzing algemene regels waterkering

YYYY

Artikel 4.392 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.392 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werkzaamheden moeten achter elkaar door worden uitgevoerd, zodat de tijd dat er geen erosiebestendige grasmat aanwezig is zo kort mogelijk is; en

    • b.

      de nieuwe grasmat bestaat uit een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding of grasmat van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

ZZZZ

Artikel 4.401 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.401 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor peilbuizen en filterbuizen:

    • a.

      de peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen (bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode), dit kan bijvoorbeeld door middel van een voldoende hoge buis of een schroefdop;

    • b.

      de peilbuizen en filterbuizen worden afgewerkt met een straatpot of schutkoker;

    • c.

      het boorgat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • d.

      wanneer een peilbuis of filterbuis niet meer wordt gebruikt, wordt deze dichtgezet met bentoniet, wordt de peilbuis of filterbuis onder maaiveld afgezaagd en wordt de erosiebestendige bekleding van de waterkering binnen het dijklichaam hersteld.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden voor grondboringen en sonderingen:

    • a.

      het boorgat/ of sondeergat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • b.

      alle boorgaten binnen het dijklichaam worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de grondboring de eerste 0,20 m van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden voor peilbuizen en filterbuizen:

    • a.

      de peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen (bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode), dit kan bijvoorbeeld door middel van een voldoende hoge buis of een schroefdop;

    • b.

      de peilbuizen en filterbuizen worden afgewerkt met een straatpot of schutkoker;

    • c.

      het boorgat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • d.

      wanneer een peilbuis of filterbuis niet meer wordt gebruikt, wordt deze dichtgezet met bentoniet, wordt de peilbuis of filterbuis onder maaiveld afgezaagd en wordt de erosiebestendige bekleding van de waterkering hersteld.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden voor grondboringen en sonderingen:

    • a.

      het boorgat/ of sondeergat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • b.

      alle boorgaten worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de grondboring de eerste 0,20 m van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.

AAAAA

Artikel 4.409 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.409 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

BBBBB

Artikel 4.417 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.417 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

CCCCC

Artikel 4.425 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.425 Aanwijzing algemene regels waterkering

DDDDD

Artikel 4.427 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.427 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt geen gebruik gemaakt van de taluds van de waterkering, zowel tijdens het evenement als tijdens de voorbereiding en na afloop van het evenement; en

    • b.

      er worden geen objecten naast de verharde kruin in de wegbermen aangebracht, met uitzondering van piketpaaltjes, prikpalen, jalons of vergelijkbare objecten.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

EEEEE

Artikel 4.436 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.436 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij een onderbemaling:

    • a.

      de onderbemalen watergangen zijn bij de begrenzing van de onderbemaling voorzien van een dichte dam of een schot;

    • b.

      de waterstand binnen het gebied wordt door de initiatiefnemer gehouden op het peil dat is opgenomen in het peilbesluit;

    • c.

      de onderbemalingsinstallatie heeft geen grotere capaciteit dan 1,5 liter per seconde per hectare;

    • d.

      in het geval van een maalstop of een andere bijzondere omstandigheid, wordt de onderbemalingsinstallatie buiten werking gezet en gehouden;

    • e.

      de diepte van de watergangen die onderdeel uitmaken van de onderbemaling is gelijk aan de diepte zoals vermeld in de profielenlegger; en

    • f.

      kunstwerken ten behoeve van de onderbemaling worden door de initiatiefnemer beheerd, zodra de onderbemaling vervalt of niet meer is toegestaan op basis van het peilbesluit, worden de kunstwerken door en op kosten van de initiatiefnemer verwijderd.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij een opmaling:

    • a.

      de opmaling is bij de begrenzing voorzien van een dichte dam of een schot;

    • b.

      de waterstand binnen het gebied wordt door de initiatiefnemer gehouden op het peil dat is opgenomen in het peilbesluit;

    • c.

      er mag niet meer water worden ingelaten dan noodzakelijk om het water binnen de opmaling op peil te houden;

    • d.

      uit de opmaling wordt niet meer water afgevoerd dan 1,5 liter per seconde per hectare; en

    • e.

      kunstwerken ten behoeve van de opmaling worden door de initiatiefnemer beheerd, zodra de opmaling vervalt of niet meer is toegestaan op basis van het peilbesluit, worden de kunstwerken door en op kosten van de initiatiefnemer verwijderd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

FFFFF

Artikel 4.445 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.445 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

GGGGG

Artikel 4.453 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.453 Aanwijzing algemene regels watergang

Bij het verwijderen van een gemaal in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.456eerste lid en 4.457, als het een gemaal betreft diedat van belang is voor de waterhuishouding op alleen de eigen percelen.

HHHHH

Artikel 4.454 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.454 Aanwijzing algemene regels waterkering

IIIII

Artikel 4.456 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.456 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV grond, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden: Vervallen

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van het te verwijderen gemaal.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

JJJJJ

Artikel 4.468 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.468 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder het gemaal kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van het gemaal erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

KKKKK

Artikel 4.476 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.476 Aanwijzing algemene regels waterkering

Bij het aanleggen van een stuw in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.478eerste lid en 4.479 , als er geen onderdelen van de stuw worden aangelegd op de kruin of op het talud van de waterkering.

LLLLL

Artikel 4.478 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.478 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt en direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

MMMMM

Artikel 4.486 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.486 Aanwijzing algemene regels waterkering

NNNNN

Artikel 4.488 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.488 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de stuw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen stuw wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen stuw.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

OOOOO

Artikel 4.500 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.500 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de stuw kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de stuw erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

PPPPP

Artikel 4.509 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.509 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

QQQQQ

Artikel 4.518 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.518 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

RRRRR

Artikel 4.529 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.529 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de sluis kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de sluis erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

SSSSS

Artikel 4.538 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.538 Aanwijzing algemene regels waterkering

TTTTT

Artikel 4.540 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.540 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de peilscheiding kan ontstaan;

    • b.

      de peilscheiding krijgt en behoudt een hoogte van minimaal 0,60 meter boven het hoogst opgenomen peil in het peilbesluit of is minimaal gelijk aan de hoogte van het aangrenzende maaiveld;

    • c.

      indien de peilscheiding wordt uitgevoerd als dichte dam, is deze dam niet breder dan strikt noodzakelijk voor de peilscheidende functie; en

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij het aanleggen van de peilscheiding wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat de peilscheiding wordt aangelegd; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

UUUUU

Artikel 4.551 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.551 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de peilscheiding wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen peilscheiding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen peilscheiding.

VVVVV

Voor artikel 4.560 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.559a Aanwijzing algemene regels watergang

Bij het vervangen van een peilscheiding wordt voldaan aan de artikelen 4.562tweede lid en 4.563, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe peilscheiding identiek zijn aan de specificaties van de bestaande peilscheiding.

WWWWW

Artikel 4.560 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.560 Aanwijzing algemene regels waterkering

XXXXX

Artikel 4.562 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.562 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de peilscheiding kan ontstaan;

    • b.

      de peilscheiding krijgt en behoudt een hoogte van minimaal 0,60 meter boven het hoogst opgenomen peil in het peilbesluit of is minimaal gelijk aan de hoogte van het aangrenzende maaiveld;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

YYYYY

Artikel 4.572 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.572 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      als materiaal voor de afsluitbare duiker wordt geen PVC toegepast; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

ZZZZZ

Artikel 4.583 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.583 Algemene regel

  • 1.

    De Het volgende voorschrift geldt: de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afsluitbare duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen afsluitbare duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen afsluitbare duiker.

AAAAAA

Artikel 4.593 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.593 Aanwijzing algemene regels waterkering

BBBBBB

Artikel 4.595 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.595 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de afsluitbare duiker kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van het kunstwerk erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      afsluitbare duikers zijn tenminste aan de hoogwaterzijde voorzien van een voor het doel geschikte spindelafsluiter, die zo is geconstrueerd dat deze niet door onbevoegden kan worden bediend;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd;

    • f.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • g.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt conform Bijlage IV grond aangevuld; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

CCCCCC

Artikel 4.605 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.605 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

DDDDDD

Artikel 4.615 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.615 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

EEEEEE

Artikel 4.624 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.624 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

FFFFFF

Artikel 4.633 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.633 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

GGGGGG

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Beheergebied Oost

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_O_ARK/nld@2024‑12‑02;1004

Beheergebied West

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_W_ARK/nld@2024‑12‑02;1004

Beschermingszone A van een watergang

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_A_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone B van een beschoeiing

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_B/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone K van een kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_K_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_peilregelende_kunstw_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_BZ_nietverh_202505/nld@2025‑07‑15;10001

Beschermingszone niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_RK_BZ_nietverh_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_BZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_RK_BZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Beschermingszone zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_BZ/nld@2023‑12‑01

Enkele Wiericke en bovenloop Kromme Rijn

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW_bKRR_EWI/nld@2023‑12‑01

Grondwatergevoelig natuurgebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/GW_natuur_18B/nld@2023‑12‑01

Klei op veen- of veengronden

/join/id/regdata/ws0636/2023/BO_VenKopV/nld@2023‑12‑01

Natuurvriendelijke oever

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_NVO/nld@2023‑12‑01

Onderhoudsvaarwater

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_OHVW_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_GHIJ/nld@2023‑12‑01

Primaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_PW_DP_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Primaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_PW_KZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Profiel van vrije ruimte van primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_PVVR/nld@2023‑12‑01

Secundaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_SW_KZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Tertiaire watergang met geborgde afmetingen

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_geb_afm/nld@2023‑12‑01

Tertiaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_TW_DP_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Tertiaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_TW_KZ_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_DP_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Utrechtse Heuvelrug

/join/id/regdata/ws0636/2023/Utrechtse_Heuvelrug/nld@2023‑12‑01

Vaarweg

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW/nld@2023‑12‑01

Watergang met groot afvoerdebiet

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_GA/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_nietverh/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_RK_ZWW_nietverheeld_202505/nld@2025‑07‑15;10001

Zone waterstaatswerk overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_ZWW_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Zone waterstaatswerk primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_RK_ZWW_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Zone waterstaatswerk van een verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WK_OK_ZWW_verheeld_202505/nld@2025‑07‑10;10001

Zone waterstaatswerk van een verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_RK_ZWW_verheeld_202505/nld@2025‑07‑15;10001

Zone waterstaatswerk zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Gebied met een grotere minimale duikerdiameter

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_08T5/nld@2025‑07‑10;10002

Aangewezen oppervlaktewaterlichaam voor het lozen van warmte of koude

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_Aangew_Thermisch/nld@2025‑07‑10;10002

Aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_aangew/nld@2023‑12‑01

Bebouwd gebied

/join/id/regdata/ws0636/2025/Rode_contour_Bebouwd_gebied/nld@2025‑01‑30;10002

Beschermingszone V van een vispassage

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_BZ_V_Vispassage_202510/nld@2025‑11‑04;10001

Kwetsbare wateren

/join/id/regdata/ws0636/2025/WG_Kwetsbaar_202510/nld@2025‑11‑04;10001

HHHHHH

Binnen bijlage III wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 3.1 Dijklichaam

Figuur 3.1 Dijklichaam

Link

Uitleg: Schematische weergave van een dijklichaam bij verschillende profielen, al dan niet met een teensloot.

IIIIII

Binnen bijlage III wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 3.2 Zone Waterstaatswerk

Figuur 3.2 Zone Waterstaatswerk

​​ Link

Uitleg: Vier varianten van een waterkering waarbij telkens de zone waterstaatswerk is aangegeven.

JJJJJJ

Binnen bijlage III wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 3.3 Begrippen waterkering

Figuur 3.3 Begrippen waterkering

Link

Uitleg: 3D weergave van een waterkering waarin deze begrippen aangegeven zijn: buitenberm, buitenteen, buitentalud, kruin, binnentalud, binnenteen, binnenberm en teemsloot.

KKKKKK

Binnen bijlage IV wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 4.1 Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

Figuur 4.1 Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

Link

Uitleg: Drie dwarsdoorsneden van een waterkering waarbij is aangegeven waar welke klasse klei toegepast moet worden. De bovenste doorsnede is een primaire waterkering, daaronder een regionale kering met en dan een zonder verharding op de kruin.

LLLLLL

Binnen bijlage IV wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 4.2 Indeling en benaming grondsoorten o.b.v. gehaltes lutum silt en zand

Figuur 4.2 Indeling en benaming grondsoorten o.b.v. gehaltes lutum silt en zand

Link

Uitleg: Indeling en benaming van grondsoorten naar de gehaltes aan lutum, silt en zand conform NEN-EN- ISO-14688.

MMMMMM

Binnen bijlage IV wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Figuur 4.3 Eisen klei

Figuur 4.3 Eisen klei

Link

Uitleg: Toelichting over het toepassen van klei binnen de zone waterstaatswerk

NNNNNN

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.2 Activiteiten

Activiteitgerichte regels

De waterschapsverordening is activiteitgericht opgebouwd. Uitgangspunt zijn de activiteiten die burgers en bedrijven willen verrichten nabij waterstaatswerken of invloed hebben op het watersysteem of zuiveringtechnische werken. Dit betekent dat de hoofdstukken, afdelingen en paragrafen zijn geordend naar de relevante activiteiten waar HDSR regels over stelt. In de keur waren de regels over activiteiten bij watergangen en waterkeringen apart te vinden, deze zijn onder de nieuwe regels beleidsneutraal samengevoegd.

De activiteitgerichte benadering komt terug in de hoofdstukindeling van de waterschapsverordening. Hoofdstukken 2, 3 en 4 bevatten regels over activiteiten, waarbij de aard van de activiteiten bepalend is. Hierbij is aansluiting gezocht bij het begrip wateractiviteit en de bruidsschatregels. Hieronder is in de leeswijzer waterschapsverordening een nadere toelichting opgenomen over de inhoud van de hoofdstukken.

Activiteiten

Aanleggen

Als een voorgenomen activiteit ziet op het aanleggen, dan gelden de regels zoals opgenomen onder aanleggen. De regels voor aanleggen zijn van toepassing indien objecten worden aangelegd of vergroot. Er zijn voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Verwijderen

Als een voorgenomen activiteit ziet op het verwijderen van iets, dan gelden de regels zoals opgenomen onder verwijderen. De regels voor verwijderen zijn van toepassing als objecten (deels) worden weggehaald. In dat geval zijn er voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Vervangen

In algemene zin is er in de regels vanuit gegaan dat het vervangen van iets, gelijk is aan hetverwijd erenhet verwijderen en het (opnieuw) aanleggen ervan. Initiatiefnemer moet dan voor deze activiteit twee aparte beoordelingen doen en in het uiterste geval twee aparte vergunningen aanvragen. Wordt een object verwijderd en op dezelfde locatie eenzelfde object teruggeplaatst dan zijn dus de regels voor verwijderen en aanleggen van toepassing. Bij sommige activiteiten zijn specifieke regels opgesteld voor het vervangen. In dat geval gelden niet de algemene regels voor verwijderen en aanleggen maar dienen de specifieke(re) regels onder het kopje vervangen te worden gevolgd.

Verplaatsen

Wordt een object verwijderd en op een andere locatie teruggeplaatst dan is er sprake van verplaatsen. De regels die gelden voor verwijderen en aanleggen zijn dan van toepassing.

Wijzigen

In de waterschapsverordening komt de activiteit wijzigen niet voor. Daardoor zou het mogelijke misverstand kunnen ontstaan dat voor de activiteit ‘wijzigen’ enkel de zorgplicht zou gelden. Dit is onjuist. Afhankelijk van het soort wijziging zijn de regels van aanleggen van toepassing, bijvoorbeeld het vergroten van een dam met duiker. Wordt daarentegen een dam met duiker verkleind dan zijn de regels voor verwijderen van toepassing. Gaat het om het wijzigen van een locatie dan is sprake van verplaatsen en zijn de regels die gelden voor verwijderen en aanleggen dan van toepassing.

OOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.10 Maatwerkvoorschriften

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Maatwerk blijft over het algemeen wel een uitzondering, in de meeste gevallen zijn de algemene regels in deze waterschapsverordening voldoende. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

Eerste lid:

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Het gaat om een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 1.9, over ongewone voorvallen (artikel 1.14 en 1.15) en over de algemene regels in hoofdstuk 2, 3 en 4. Een maatwerkvoorschrift mag daarbij niet conflicteren met de doelen voor waterstaatswerken (artikel 1.3), grondwaterlichamen (artikel 1.4) en zuiveringtechnische werken (artikel 1.5). En ook mag er geen strijdigheid zijn met de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening.

Tweede lid:

In het tweede lid Hier is geregeld in welke gevallen met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken. Zo is het wel mogelijk om een maatwerkvoorschrift te stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 1.9, maar kan deze daarmee alleen concreet worden ingevuld en is het niet mogelijk om met een maatwerkvoorschrift van de specifieke zorgplicht af te wijken.

Maatwerk blijft over het algemeen wel een uitzondering, in de meeste gevallen zijn de algemene regels in deze waterschapsverordening voldoende. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

PPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gedeeltelijk ontleend aan artikel 2.11 van het Bal en is een concretisering van de zorgplicht in artikel 1.9 van deze waterschapsverordening.

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zo als een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal.

Onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Onder c: Het lozen van water mag geen structurele of significante peilwijziging veroorzaken aangezien dit kan leiden tot wateroverlast. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: https://www.hdsr.nl/overhdsr/regelgeving-zoeker/. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.

Onder d: Degene die de activiteit verricht heeft de plicht om vooraf na te gaan hoe milieuverontreiniging kan worden voorkomen en de gezondheid kan worden beschermd. Preventieve maatregelen zoals deze in gegeven omstandigheden passen, moeten dus worden getroffen, die in een individueel geval passend zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het vooraf zorgvuldig inventariseren van de hoeveelheid benodigd materiaal om het ontstaan van afvalstoffen zoveel mogelijk te voorkomen.

Onder e: Degene die een activiteit verricht zal de beste beschikbare technieken moeten toepassen. Dit zijn maatregelen waarbij de praktische bruikbaarheid is aangetoond, en die, de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast.

Onder f: Of een milieuverontreiniging significant is hangt af van de omstandigheden van het geval. Een verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam zal bijvoorbeeld eerder significant zijn als hierin een innamepunt voor drinkwater aanwezig is. Voor de beoordeling of een lozing op een oppervlaktewaterlichaam leidt tot significante milieuverontreiniging wordt gebruikt gemaakt van de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016, het Handboek Immissietoets 2016 en de CIW-beoordelingssystematiek warmtelozing.

Onder k: De KRW kent een verbod op achteruitgang van de ecologische en chemische toestand. Daarnaast geldt een gebod tot verbetering wanneer een oppervlaktewaterlichaam niet voldoet aan chemische- en/of ecologische doelstellingen voor waterkwaliteit. De lozing mag een noodzakelijke verbetering ook niet in de weg staan.

Onder l: Twee waterstromen met een verschillende fysisch-chemische samenstelling zullen niet direct mengen. Een lozing van (afval)water kan een barrière zijn voor migratie van vissen of andere in het water levende organismen.

Onder m: Het lozen van ijzer of onopgeloste bestanddelen kan zorgen voor een visuele verontreiniging of een vertroebeling in de waterkolom. Gevolg hiervan is dat het doorzicht afneemt. Daarnaast kunnen het neergeslagen ijzer of de onopgeloste bestanddelen terechtkomen op de onderwatervegetatie waardoor de fotosynthese capaciteit afneemt. Dit kan uiteindelijk nadelig zijn voor zowel de fysische als de ecologische waterkwaliteit.

onder n: Het voorschrift zorgt ervoor dat het zuurstofgehalte niet verder daalt dan 70% verzadiging ter plaatse van het lozingspunt en is opgesteld om de waterkwaliteit te beschermen.

QQQQQQ

Na sectie 'Artikel 2.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3a Specifieke aanvraagvereisten maatwerkvoorschrift lozingen

Als er een initiatiefnemer een maatwerkvoorschrift voor een lozingsactiviteit aanvraagt moet er een immissietoets worden aangeleverd. Uit het Handboek Immissietoets volgt dat voor iedere lozing een immissietoets moet worden uitgevoerd. In de praktijk bleek deze toets voor grondwaterlozingen nauwelijks plaats te vinden. Om deze reden heeft het waterschap de al bestaande verplichting geëxpliciteerd in artikel 1.10 van de waterschapsverordening.

RRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.8 Algemene regel

Eerste en tweede lid:

Bij het saneren, bij ontwatering en bij grondwateronderzoeken kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het sanerende activiteit vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn grotendeels overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Het waterschap heeft geconstateerd dat lozingen van grondwater bij sanering, ontwatering en grondwateronderzoek een verslechtering van de ecologische waterkwaliteit met zich mee kunnen brengen door het verminderen van de zuurstofverzadiging, veroorzaakt door zuurstofarm grondwater. Daarnaast zorgt de lozing voor een verslechtering van de ecologische waterkwaliteit door het verminderen van het doorzicht, wat veroorzaakt wordt door de neerslagreactie van ijzer met andere stoffen en de aanwezigheid van onopgeloste bestanddelen in de lozing. Om deze reden is er voor het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering een emissiegrenswaarde voor ijzer van 5 mg/l opgenomen. Deze norm werd in de praktijk al gehanteerd en is nu verwerkt in de emissiegrenswaarden in artikel 2.8 van de waterschapsverordening. De emissiegrenswaarde voor ijzer heeft een preventief effect op zuurstofverzadiging. De lozingsnorm voor onopgeloste bestanddelen bij het lozen van grondwater bij ontwatering in niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen is door het waterschap naar beneden bijgesteld naar 20 mg/l en gelijkgetrokken met de lozingsnorm voor het lozen van grondwater bij saneringen.

Het lozen van grondwater bij ontwatering zorgt voor een verslechtering van de chemische waterkwaliteit en een verhoging van de toxiciteit doordat de lozing zware metalen bevat en er gewasbeschermingsmiddelen, PAK's en andere verontreinigende stoffen worden geloosd op het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de emissiegrenswaarden die al bestonden voor het lozen van grondwater bij saneringen ook toegepast voor het lozen van grondwater bij ontwatering. Deze normen werden in de praktijk al door initiatiefnemers en vergunningverleners gebruikt als referentiekader bij de lozing. Het waterschap heeft, met het oog op het verbeteren van de waterkwaliteit, voor een aantal nieuwe stoffen emissiegrenswaarden opgenomen, bijvoorbeeld voor de stoffen antraceen, fenantreen, barium en molybdeen. Er zijn ook enkele stoffen benoemd voor lozingen in aangewezen oppervlaktewaterlichamen die al toegepast werden voor lozingen in niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

Derde lid:

In het derde lid van dit artikel is een voorschrift opgenomen voor het lozen van grondwater bij ontwatering. Deze lozing verslechtert de ecologische waterkwaliteit door het verminderen van de zuurstofverzadiging van het oppervlaktewater. Dit wordt veroorzaakt door het lozen van zuurstofarm grondwater op het oppervlaktewater. Zuurstoftekort heeft onomkeerbare effecten op vissen en macrofauna. Het voorschrift in het derde lid zorgt ervoor dat het zuurstofgehalte niet verder daalt dan 70% verzadiging ter plaatse van het lozingspunt en is opgesteld om de waterkwaliteit te beschermen.

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

SSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.10 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Vierde lid:

Dit lid verplicht om x weken/werkdagen voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de kwaliteit van het grondwater wat geloosd wordt. Deze informatie is afkomstig uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd op basis van de onderzoeksverplichting uit paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Om te bepalen of op een bepaalde locatie sprake is van een bodemverontreiniging die risico's oplevert, is bodeminformatie nodig. Voorafgaand aan de graafwerkzaamheden die voor de activiteit nodig zijn moet de initiatiefnemer een bodemonderzoek uitvoeren. Een onderdeel van dit onderzoek zijn gegevens over de kwaliteit van het grondwater.

Het lozen van grondwater bij ontwatering zorgt voor een verslechtering van de chemische waterkwaliteit en verhoogt de toxiciteit door het lozen van zware metalen, het lozen van gewasbeschermingsmiddelen, PAK's en andere verontreinigende stoffen. Op basis van de onderzoeksgegevens van het bodemonderzoek, dat door de initiatiefnemer op grond van paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving is uitgevoerd voor de ontgraving, kan het waterschap beoordelen wat het effect van een eventuele bodemverontreiniging kan hebben op de oppervlaktewaterkwaliteit.

TTTTTT

Na sectie 'Artikel 2.10 Informatieplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 2.10a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van grondwater bij ontwatering vergunningplichtig is. Dit is het geval bij het lozen van grondwater bij ontwatering in beschermingszone V van een vispassage. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Hierbij moet worden voldaan aan de aanvraagvereisten uit artikel 2.3 van de waterschapsverordening, en wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beoordelingsregel die is opgenomen in artikel 2.4 van de waterschapsverordening. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan. Het lozen van grondwater bij ontwatering zorgt voor het verslechteren van de ecologische waterkwaliteit door het belemmeren van de migratie van vissen en andere organismen. Om deze reden is een vergunningplicht ingesteld voor het lozen van grondwater bij ontwatering in beschermingszone V van een vispassage.

UUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regelsvergunningplichtige gevallen

VVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport 'Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen' van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo'n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

[Vervallen]

WWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.17 Algemene regel

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA's redelijkerwijs niet mogelijk.

Vervallen

XXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.19 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

[Vervallen]

YYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.20 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

[Vervallen]

ZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.23 Algemene regel

Eerste lid, onder a:

In een gesloten TEO-systeem vindt geen uitwisseling van de vloeistof in het systeem plaats met het oppervlaktewater. Bij een lekkage mag de vloeistof uit het gesloten TEO-systeem geen schade toebrengen aan het aquatisch ecosysteem van het oppervlaktewater. Daarom mag in het gesloten TEO-systeem alleen een milieuvriendelijk anti-vriesmiddel worden toegepast.

Eerste lid, onder b:

Dit onderdeel is erop gericht om in situaties van schaarste meer grip te hebben op de toename van warmtelozing of koudelozing. In een waterenergieplan kunnen overheden met elkaar bepalen in hoeverre de vraag naar warmte of koude moet worden beperkt als gevolg van het aanbod in een bepaald oppervlaktewater. Beperking van de vraag beperkt de onttrekking en daarmee ook de lozing van warmte of koude. Als dit het geval is, zal het waterenergieplan (of ander beleid) worden gepubliceerd zodat overheden het kunnen verankeren in hun beleid en initiatiefnemers het kunnen raadplegen. Tot die tijd geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt.

Tweede lid, onder a:

Het temperatuurverschil tussen het oppervlaktewater en het te lozen, opgewarmde of afgekoelde water (ΔT) is gemaximaliseerd tot 7 °C. Dit is in overeenstemming met de Beoordelingssystematiek warmtelozingen (CIW), waarin dit maximum is gesteld voor lozingen uit koelwatersystemen. Voor koude lozingen uit aquathermiesystemen wordt hier hetzelfde maximum aangehouden om zo meer uniformiteit te scheppen in de eisen aan warmtelozingen en koudelozingen.

Het lozen van warmte op een oppervlaktewaterlichaam kan de fysische waterkwaliteit verslechteren doordat de lozing zorgt voor opwarming van de algehele watertemperatuur. Volgens de huidige best beschikbare technieken is de grenswaarde voor de maximale temperatuur van het te lozen van water 28°C. Het waterschap heeft geconstateerd dat grens van 25°C als maximumtemperatuur noodzakelijk is om de waterkwaliteit te beschermen. Bij een hogere temperatuur kunnen zuurstoftekorten ontstaan die direct een schadelijk effect hebben op de waterkwaliteit. Op basis van deze algemene regel mag de lozing van warmte op een oppervlaktewaterlichaam een maximumtemperatuur hebben van 25°C.

Tweede lid, onder b:

Dit temperatuurverschil is afgeleid van de oude ABK-richtlijnen voor de zomer. In de winter mocht dit verschil in temperatuur groter zijn. In de Handreiking voor beoordeling van ecologische effecten van TEO-systemen wordt een temperatuurverschil van maximaal 10°C geadviseerd. Er is voor gekozen om maximaal 7°C te hanteren. De regel uit de handreiking is daarmee aangescherpt.

Tweede lid, onder bc:

In het voorjaar, wanneer de temperatuur doorgaans ongeveer tussen de 10 °C en 15 °C ligt, mag maximaal met een temperatuurverschil van 2 °C ten opzichte van de achtergrondtemperatuur geloosd worden, omdat negatieve effecten op biologische ontwikkelingen, met name opkomende waterplanten, dan vermeden worden.

Tweede lid, onder cd:

Bij een maximaal te onttrekken vermogen (warmte of koude) van 1000 kJ/s (1 MW) hoort, met een ΔT van 5 °C, een debiet van 172 m3m3/uur. Dit maximale debiet is bepaald om te voorkomen dat aquathermiesystemen of koelwatersystemen met gebruik van een lagere ΔT een groter debiet gaan gebruiken om hetzelfde maximale vermogen te onttrekken dat is toegewezen aan aangewezen wateren. Met dit grotere debiet is de kans groter dat er wordt afgeweken van het criterium van 10% van het totale debiet van de watergang dat wordt gehanteerd in de Handreiking voor beoordeling van ecologische effecten van TEO-systemen, versie 2 (STOWA 2023-40).

Tweede lid, onder de:

Wanneer bij een aquathermiesysteem (en eventueel bij een koelwatersysteem) onttrekking en lozing binnen hetzelfde peilgebied plaatsvinden, is er geen sprake van het passeren van een peilscheiding en daarmee dus geen sprake van het afvoeren van water van het ene naar het andere peilgebied. Daarmee is uitgesloten dat er potentieel peilwijzigingen of andere waterhuishoudkundige effecten optreden, die vergunningplichtig zijn.

Tweede lid, onder ef:

Aquathermiesystemen en koelwatersystemen hebben als doel om warmte of koude te onttrekken aan het oppervlaktewater met behulp van een warmtewisselaar. Het is niet toegestaan om chemicaliën toe te voegen om bijvoorbeeld algengroei in de leidingen en warmtewisselaar tegen te gaan. Dit moet ondervangen worden door periodieke reiniging van de leidingen en de warmtewisselaar.

Tweede lid, onder fg:

Dit onderdeel is erop gericht om in situaties van schaarste meer grip te hebben op de toename van warmtelozing of koudelozing. In een waterenergieplan kunnen overheden met elkaar bepalen in hoeverre de vraag naar warmte of koude moet worden beperkt als gevolg van het aanbod in een bepaald oppervlaktewater. Beperking van de vraag beperkt de onttrekking en daarmee ook de lozing van warmte of koude. Als dit het geval is, zal het waterenergieplan (of ander beleid) worden gepubliceerd, zodat overheden het kunnen verankeren in hun beleid en initiatiefnemers het kunnen raadplegen. Tot die tijd geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt.

AAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.24b Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Op 1 april 2010 is er door het college van HDSR een lijst vastgesteld met kwetsbare wateren. In deze lijst zijn de volgende categorieën wateren aangemerkt als kwetsbaar:

  • Geïsoleerde wateren;

  • Officiële zwemwateren (zoals aangewezen door de provincie);

  • Wateren met bijzondere soorten en/of met een bijzondere levensgemeenschap

Voor warmte- of koudelozingen op een van deze wateren geldt altijd een vergunningplicht.

Vierde lid:

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van warmte of koude op een oppervlaktewaterlichaam vergunningplichtig is. Dit is het geval bij het lozen van warmte of koude in een natuurvriendelijke oever. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan. Het lozen van warmte of koude in een natuurvriendelijke oever kan zorgen voor een verslechtering van de fysische waterkwaliteit. Door de lozing wordt de algehele watertemperatuur opgewarmd of afgekoeld. Per geval moet worden beoordeeld of de lozing plaats kan vinden.

BBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.42 Algemene regel

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP's van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam 'rioleringsprogramma' is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Voor lozingen vanuit 'overheids-IBA's' geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de hierboven opgenomen toelichting.

Derde lid:

Het derde lid van dit artikel bevat verplichte onderdelen die het gemeentelijk rioleringsplan, een gemeentelijke rioleringsprogramma's of een programma ter uitvoering dit plan of programma in ieder geval moeten bevatten om onder de werking van deze algemene regel te vallen. Dit artikel zorgt ervoor dat de lozing alleen onder de algemene regel kan vallen als het gemeentelijk rioleringsplan, gemeentelijk rioleringsprogramma of een uitvoeringsprogramma ter uitvoering van dit plan of programma voldoet aan de eisen uit het derde lid. Dit lid is een vertaling van alle eisen uit het inmiddels vervallen artikel 4.22, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Dit artikel zorgde ervoor dat in het gemeentelijk rioleringsplan of gemeentelijk rioleringsprogramma de gevolgen voor het milieu van de bestaande en nieuw aan te leggen voorzieningen beschreven werden. Voor het waterschap is het met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit van belang dat deze eisen terugkomen in gemeentelijke rioleringsprogramma's. Als de gemeente de gevolgen voor het milieu in een rioleringsprogramma heeft uitgewerkt en een directe relatie heeft aangebracht tussen de rioleringswerken en het waterhuishoudkundige en milieubeleid zijn de gevolgen voor de waterkwaliteit op de juiste wijze meegenomen. De lozing kan in dat geval onder de algemene regel uit deze afdeling vallen. Als de lozing niet aan de eisen uit artikel 2.42 van de waterschapsverordening voldoet geldt er voor de lozing een vergunningplicht op basis van artikel 2.74 van de waterschapsverordening.

CCCCCCC

Na sectie 'Artikel 2.49 Algemene regel' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 2.49a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken van drinkwaterleidingen vergunningplichtig is. Dit is het geval als de lozing plaatsvindt in kwetsbaar water of in natuurvriendelijke oevers. De vergunningplicht in dit artikel is opgenomen omdat het voor deze gebieden niet mogelijk is om algemene regels te stellen die zorgen voor veilige grenzen. Het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken van drinkwaterleidingen verslechtert de ecologische waterkwaliteit door het verslechteren van het doorzicht en de zuurstofverzadiging door het loskomen van ijzer en biofilm. Het afvalwater kan niet zonder voorafgaande beoordeling geloosd worden op een oppervlaktewaterlichaam. Er moet eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

DDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.51 Aanwijzing algemene regelsvergunningplichtige gevallen

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van afvalwater afkomstig van calamiteitenoefeningen vergunningplichtig is. Dit is het geval als de lozing plaatsvindt in kwetsbaar water, in natuurvriendelijke oevers of wanneer andere middelen worden toegepast dan water, zoals blusschuim. De vergunningplicht in dit artikel is opgenomen omdat het voor deze gebieden niet mogelijk is om algemene regels te stellen die zorgen voor veilige grenzen. Het lozen van afvalwater afkomstig van calamiteitenoefeningen verslechtert de ecologische waterkwaliteit door het verhogen van de toxiciteit en het verslechteren van de zuurstofverzadiging van het oppervlaktewater. Daarnaast kan het afvalwater zorgen voor het verslechteren van het lichtklimaat. Het afvalwater kan niet zonder voorafgaande beoordeling geloosd worden op het oppervlaktewaterlichaam. Er moet eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

EEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.52 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

[Vervallen]

FFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Zesde lid:

Het zesde lid van dit artikel bevat een maatwerkregel op artikel 4.796 van het Besluit activiteiten leefomgeving. In afwijking van dit artikel wordt voor het lozen van afvalwater, afkomstig van biologische teelt of van teelt waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen of biociden zijn gebruikt, op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de emissiegrenswaarden uit het vijfde lid van artikel 2.55. De emissiegrenswaarden voor onopgeloste bestanddelen worden gelijkgesteld met de emissiegrenswaarden voor grondwater. De overige aanpassingen sluiten aan bij de lozingsnormen voor huishoudelijk afvalwater.

GGGGGGG

Na sectie 'Artikel 2.59 Informatieplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 2.59a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van afvalwater afkomstig van het telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen op een oppervlaktewaterlichaam vergunningplichtig is. Dit is het geval als de lozing plaatsvindt in kwetsbaar water of in natuurvriendelijke oevers. De vergunningplicht in dit artikel is opgenomen omdat het voor deze gebieden niet mogelijk is om algemene regels te stellen die zorgen voor veilige grenzen. Het afvalwater kan niet zonder voorafgaande beoordeling geloosd worden op het oppervlaktewaterlichaam. Er moet eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan. Het lozen van afvalwater afkomstig van het telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen verslechtert de ecologische waterkwaliteit door het verhogen van de productiviteit, het verslechteren van de zuurstofverzadiging, de lichtkwaliteit en het verhogen van de toxiciteit van het oppervlaktewater door het gebruik van gewasbeschermings- en reinigingsmiddelen. De lozing kan ook bijdragen aan het verslechteren van de fysische en chemische waterkwaliteit door het beïnvloeden van het zoutgehalte van het oppervlaktewater en het lozen van metalen en overige verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater.

HHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.61 Algemene regel

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Dit artikel bevat afwijkende emissiegrenswaarden ten opzichte van de emissiegrenswaarden uit de artikelen 4.141, tweede lid, en 4.159, van het Besluit activiteiten leefomgeving en is dan ook een maatwerkregel op deze artikelen uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Het lozen van dit afvalwater verslechtert de fysisch chemische en ecologische waterkwaliteit door het verhogen van de zuurgraad en de toxiciteit. Daarnaast zorgt de lozing voor een verslechtering van de ecologische waterkwaliteit door het verslechteren van het lichtklimaat. Om deze reden zijn de emissiegrenswaarden voor de zuurgraad en de onopgeloste stoffen aangescherpt.

Het derde lid van dit artikel bevat de mogelijkheid om in plaats van de emissiegrenswaarde voor chemisch zuurstofgebruik uit artikel 4.159 van het Besluit activiteiten leefomgeving een emissiegrenswaarden voor het totaal gebonden koolstof te hanteren. In sommige gevallen is het beter om te rekenen met de emissiegrenswaarde voor het totaal gebonden koolstof in plaats van met de emissiegrenswaarde voor chemisch zuurstofverbruik.

IIIIIII

Na sectie 'Artikel 2.61 Algemene regel' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 2.61a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en producten met betonmortel op een oppervlaktewaterlichaam vergunningplichtig is. Deze vergunningplicht is een aanvulling op de artikelen 4.135, vierde lid, en 4.153 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De vergunningplicht geldt als er bij het maken van het beton chemische ontkistingsmiddelen of toevoegmaterialen zoals vliegas, poederkoolvliegas of gegranuleerde hoogovenslakken worden toegepast. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan. Het lozen van afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en producten met betonmortel waaraan chemische ontkistingsmiddelen of toevoegmaterialen worden toegepast zorgt voor een verslechtering van de chemische waterkwaliteit en het verhogen van de toxiciteit door het lozen van metalen, PAKs en andere verontreinigende stoffen. Het is moeilijk te voorspellen wat de kwaliteit van het afvalwater zal zijn. Dit hangt sterk af van het gehele productieproces. In de beoordeling hiervan zal per definitie maatwerk nodig zijn.

JJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.63 Aanwijzing algemene regelsvergunningplichtige gevallen

Dit artikel gaat over de aanwijzing van algemene regels voor het lozen van afvalwater uit niet-industriële voedselbereiding. De algemene regels zijn alleen van toepassing als bereiding plaatsvindt met behulp van apparatuur genoemd onder a tot en met c.

Grootkeukenapparatuur is apparatuur die wordt gebruikt voor professionele keukens in de horeca en bij instellingen. Dit soort apparatuur is groter dan huishoudelijk apparatuur.

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van afvalwater afkomstig van niet-industriële voedselbereiding vergunningplichtig is. Dit is het geval bij het lozen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan. Het lozen van afvalwater afkomstig van niet-industriële voedselbereiding verslechtert zowel de chemische als ecologische waterkwaliteit door het verhogen van de toxiciteit en het verslechteren van de zuurstofverzadiging en productiviteit van het oppervlaktewater. De lozing draagt ook bij aan een verslechtering van de chemische waterkwaliteit door de aanwezigheid van schoonmaakmiddelen en PAK's in het afvalwater. Tot slot verslechtert de lozing de ecologische waterkwaliteit door het verslechteren van het lichtklimaat en het doorzicht. Binnen het beheergebied van het waterschap ligt ook in het buitengebied een openbare (druk)riolering waardoor een lozing in het oppervlaktewater niet noodzakelijk is. De effecten van het lozen van afvalwater afkomstig van niet-industriële voedselbereiding op de waterkwaliteit zijn sterk afhankelijk van het ontvangende watersysteem en de activiteit vereist daardoor veel maatwerk. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap een vergunningplicht ingesteld voor het lozen van dit afvalwater op het oppervlaktewater.

KKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.64 Algemene regel: bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

[Vervallen]

LLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.65 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

[Vervallen]

MMMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.68 InformatieplichtMeldplicht

NNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.69 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

[Vervallen]

OOOOOOO

Na sectie 'Artikel 2.68 Informatieplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 2.68a Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Dit artikel wijst aan wanneer het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers vergunningplichtig is. Dit is het geval bij het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers waar uitheemse vissoorten gehouden worden, als de vissen in de visvijver medicijnen krijgen toegediend of als de vissen worden bijgevoerd. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan.

Het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers waar uitheemse vissoorten worden gehouden zorgt voor het verslechteren van de ecologische waterkwaliteit doordat uitheemse vissoorten kunnen ontsnappen uit oppervlaktewater. Ook de larven en eitjes van deze uitheemse vissoorten kunnen terecht komen in het watersysteem en daar ecologische schade teweeg brengen. Om deze reden is een vergunningplicht ingesteld voor het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers waar uitheemse vissoorten gehouden worden. Uitheemse vissoorten worden ook wel exoten genoemd. In het rapport Bescherming zoetwatervissen C148/20, IMARES Wageningen UR van 24 november 2010 is te vinden welke vissoorten inheems, exoot of ingeburgerd zijn. Het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers valt ook onder de vergunningplicht als de vissen worden bijgevoerd of medicijnen krijgen toegediend. Medicijnresten en visvoerresten verslechteren de ecologische waterkwaliteit door het lozen van nutriënten of andere schadelijke stoffen.

PPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.70 Algemene regel

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

[Vervallen]

QQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering. Voor het onttrekken van grondwater binnen de beperkingengebieden van een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Eerste lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in een beschermingszone van een primaire waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht en toezicht hierop onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het achterblijven van filtermateriaal is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden aan voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m33 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m33 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Tweede en derde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, in een beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of in een beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken, met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de kering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart “Klei op veen- of veengronden”, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m3m3 per uur. Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied geldt een onttrekkingsdebiet tot maximaal 5 m3m3 per uur. De activiteiten kunnen worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht zolang aan deze regels wordt voldaan.

Vierde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een zomerkade of in de beschermingszone van een zomerkade (waterkering) mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 5 m3m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 5 m3m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

RRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.13 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een bouwput. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 3.7.

Eerste en tweede lid:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. is toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.

Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd. Een melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een bemaling die lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor onderdelen die ver uiteen liggen en waarvan de invloedsgebieden van de bouwputbemalingen elkaar niet overlappen. Deze onderdelen mogen afzonderlijk worden gemeld.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind:.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

-een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

-een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

-een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Derde en vierde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater bij een waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht en toezicht hierop onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het achterblijven van filtermateriaal is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor een primaire waterkering of regionale waterkering op een minder stabiele ondergrond. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken, met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de kering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart “Klei op veen- of veengronden”, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m3 per uur.

Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied een geen primaire waterkering is geldt een onttrekkingsdebiet tot maximaal 5 m3 per uur.

Vijfde lid:

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl) ) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zesde lid:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zevende lid:

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de bouwput, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Achtste lid:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de bemaling onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd.

Negende lid:

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur, maar de grondwateronttrekking vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt. Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade aan de natuur die bestaat uit het risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied niet kunnen bereiken. De grootte van het debiet van een grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.

Tiende lid:

Het waterschap is bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving, beperken. Water terug in de bodem brengen geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht waar het vandaan komt. Daarmee worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het brengen van water in de bodem dat niet eerst onttrokken is, brengt risico's met zicht mee. Het doel van het brengen van water in de bodem en de kwaliteit van het water moet bekend zijn om er uitspraken over te kunnen doen. Het aanleggen en verwijderen van “retourbronnen” kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere “retourbronnen” waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerende pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor waterschade kan ontstaan bij bebouwing door optrekkend vocht en het vollopen van kelders en kruipruimtes, vernattingsschade bij landbouw en natuur waardoor gewassen en wortels verrotten, grondwaterverontreiniging kan worden verplaatst, de waterbodem van een watergang kan opbarsten, etc.. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

SSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.21 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9  voor het onttrekken van grondwater in een sleuf in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt in een sleuf. In dit artikel zijn regels opgenomen die de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) beschermen en is aangegeven dat schade moet worden beperkt. Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan.

TTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.23 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking sleuf

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels er gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf. Het karakteristieke van een sleufbemaling is dat deze zich in de tijd verplaatst waardoor het invloedsgebied nooit de stationaire fase bereikt. De effecten naar de omgeving zijn bij een gelijk onttrekkingsdebiet daardoor minder groot dan bij een stationaire bouwput waar het invloedsgebied na verloop van tijd wel de stationaire fase bereikt. Is de verplaatsing minder dan 20 m per week dan gedraagt de sleufbemaling zich meer als een bouwput en wordt dit onderdeel van de sleuf als bouwput beoordeeld.

Een voortgang van 20 meter per week voor een in bemaling genomen gedeelte van de sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 meter moeten zijn verplaatst. Dit geldt voor elk gedeelte van de sleuf dat wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 meter per week te verdelen over meerdere sleuven, om zo een gemiddelde voortgang van 20 meter te berekenen. Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt evenmin beschouwd als voortgang. Wanneer de voortgang kleiner dan 20 meter per week is beschouwen wij de bemaling van dit sleufgedeelte als een bouwputbemaling.

Afhankelijk van de grootte van het onttrekkingsdebiet, de verplaatsingssnelheid van de sleuf (meer dan 20 m/week), de omvang van het waterbezwaar, het al dan niet verplaatsen van een aanwezige verontreiniging en de diepte van de grondwateronttrekking, kan een sleufbemaling worden toegestaan onder algemene regels.

Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Gebiedsgericht grondwaterbeheer

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond op een locatie met gebiedsgericht grondwaterbeheer waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente.

In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Verplaatsen van een verontreiniging buiten het gebied met gebiedsgericht grondwaterbeheer

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de bouwputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleuf. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied van een grondwateronttrekking kan verplaatst worden. Dit is onder een algemene regel toegestaan, als:

  • a.

    de verontreinigingsvlek minder dan 5 meter verplaatst wordt;

  • b.

    de verontreinigingsvlek onderdeel is van een bodemsanering; of

  • c.

    de verontreinigingsvlek meer dan 5 meter verplaats wordt, maar de verplaatsing tot 5 meter beperkt blijft als gevolg van het toepassen van een mitigerende maatregel (interceptie- en/of schermbemaling).

Een interceptie- of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld voor een sleuf) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de sleuf wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de sleufbemaling en de vlek in geplaatst wordt. Als de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel uitgevoerd worden, mits wordt voldaan aan het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel. Deze is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering, maximaal 25 m3 per uur. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld een sleuf).

Onttrekkingsdebiet I

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3 per uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet van maximaal 15.000 m3 per week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten/sleuven of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen samen maximaal 15.000 m3 per week is of wanneer het debiet van de grootste bemaling van direct na elkaar uit te voeren grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, maximaal 15.000 m3 per week is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar van maximaal 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 15.000 m3 per week. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Diepte van de grondwateronttrekking

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van een scheidend laag, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken onder een algemene regel. Een sleufbemaling is in de regel ondiep ( < 3 m-mv) waardoor deze doorgaans in de deklaag of in het eerste watervoerend pakket wordt uitgevoerd.

Onttrekkingsdebiet II

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet van maximaal 10 m3 per uur, 5.000 m3 per maand (30 dagen) en 12.000 m3 per jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Wanneer een sleufbemaling plaatsvindt in een deklaag kan sprake zijn van een zeer geringe toestroom van freatisch grondwater naar de sleuf die met open bemaling verwijderd kan worden.

Retourbemaling

Het waterschap is in geval van een melding bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving beperken. Retourneren geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht in de bodem waaruit het onttrokken is. Daarnaast worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het retourneren van grondwater is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn. Het retourneren van grondwater bij een sleufbemaling is goed uitvoerbaar door de filters te gebruiken voor retourbemaling die eerder zijn gebruikt voor het onttrekken van grondwater uit een eerder bemalen sleufgedeelte. Dit kan wordt meegenomen bij de melding van de grondwateronttrekking. De kwalitatieve aspecten van de bodemlozing zijn geregeld in het omgevingsplan van de gemeente.

UUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.25 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer en welke algemene regels er gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf bij grondwatergevoelige natuur. Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Eerste lid:

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de sleuf, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Tweede lid:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de sleufbemaling plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de sleufbemaling onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart- oktober) is in een grondwatergevoelig gebied een extra belasting voor de planten, bomen en gewassen. In deze periode is de grondwaterbehoefte dan ook groot. Om de effecten van het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart-oktober) met een hoger onttrekkingsdebiet (>10 m3/uur) te beperken is het verplicht om het water weer terug in de bodem te brengen nabij de locatie waar het wordt onttrokken. Hiermee wordt beoogd om de verlaging van de grondwaterstand binnen het gebied met grondwatergevoelige natuur te beperken.

Derde lid:

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur, maar de sleufbemaling vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn de risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkte schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht. Bij een debiet groter dan 10 m 3 3/uur is het effect op de grondwatergevoelige natuur afhankelijk van de periode wanneer de bemaling uitgevoerd wordt: binnen of buiten het groeiseizoen (maart-oktober). Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt.

VVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.27 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een sleuf. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 3.21.

Eerste lid:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden. Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter. Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd. Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind. Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Tweede lid:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven en een maximale sleuflengte aangegeven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden. Een maximale sleuflengte zorgt ervoor dat een sleuf niet onnodig lang bemalen wordt.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter. Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind. Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Derde en vierde lid:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater bij een waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht en toezicht hierop onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het achterblijven van filtermateriaal is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor een primaire waterkering of regionale waterkering op een minder stabiele ondergrond. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken, met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de kering instabiel wordt en bezwijkt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart “Klei op veen- of veengronden”, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m3 per uur.

Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied een geen primaire waterkering is geldt een onttrekkingsdebiet tot maximaal 5 m3 per uur. De activiteiten kunnen worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht zolang aan deze regels wordt voldaan.

Vijfde lid

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen funderingselementen van op staal gefundeerde gebouwen ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing met een bouwjaar van 1960 of eerder geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl) ) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zesde lid:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd. De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincieutrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Zevende lid

Als sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de bouwput, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. De nadelige invloed van de onttrekking wordt dan als zeer beperkt beoordeeld.

Achtste lid

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan de bemaling onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Retourbemalen is goed uitvoerbaar door eerder gebruikte onttrekkingsfilter te gebruiken als retourfilter.

Negende lid

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur , maar de grondwateronttrekking vindt buiten het groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt. Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade aan de natuur die bestaat uit het risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied niet kunnen bereiken. De grootte van het debiet van een grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.

Tiende lid:

Het waterschap is bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving, beperken. Water terug in de bodem brengen geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht waar het vandaan komt. Daarmee worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het brengen van water in de bodem dat niet eerst onttrokken is, brengt risico's met zicht mee. Het doel van het brengen van water in de bodem en de kwaliteit van het water moet bekend zijn om er uitspraken over te kunnen doen. Het aanleggen en verwijderen van “retourbronnen” kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere “retourbronnen” waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, 2 november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerende pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

WWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.41 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 3.35.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter. Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd. Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind. Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 7.0, 1 maart 2022), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda. Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.1, november 2021), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

XXXXXXX

Na sectie 'Artikel 3.141 Specifieke zorgplicht' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 3.141a Algemene regel

Eerste lid:

In dit voorschrift is opgenomen dat bij het onttrekken van oppervlaktewater dat gebruikt wordt voor koelwater voldaan moet worden aan een instroomsnelheid van maximaal 0,15 m/s. De onttrekking kan bij een hogere instroomsnelheid zorgen voor het verslechteren van de ecologische waterkwaliteit. Organismen, met name jonge vissen, kunnen door de onttrekking uit het watersysteem verwijderd worden. Dit voorschrift is strenger dan de grens van de vergunningplicht die door het Rijk gehanteerd wordt in het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor het onttrekken van oppervlaktewater uit rijkswater is een omgevingsvergunning vereist voor wateronttrekkingsactiviteiten met een instroomsnelheid van meer dan 0,30 m/s.

Tweede lid:

In het tweede lid is een voorschrift opgenomen dat een nadere invulling geeft aan wanneer er sprake is van een structurele of significante peilafwijking bij het onttrekken van oppervlaktewater. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking van het gemiddelde waterpeil. De onttrekking verslechtert de ecologische waterkwaliteit door het verlagen van het waterpeil in droge periodes. De effecten op de waterkwaliteit kunnen al negatief zijn als het een ondiepe watergang betreft en het warm is. Uit de huidige specifieke zorgplicht voor het onttrekken van oppervlaktewater blijkt niet duidelijk wanneer een afwijking van het peil niet significant is. Het is praktischer dit op basis van een visuele constatering te doen in plaats van een vastgesteld peil en een peilschaal.

YYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.142 Vergunningplicht oppervlaktewater onttrekken

GERESERVEERD Tweede lid:

Dit artikel wijst aan wanneer het onttrekken van oppervlaktewater vergunningplichtig is. Dit is het geval bij het onttrekken van oppervlaktewater in (de nabijheid van) kwetsbare wateren, beschermingszone V van een vispassage en natuurvriendelijke oevers. De voorgenomen handeling mag niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een omgevingsvergunning zijn verleend. De omgevingsvergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan. De onttrekking verslechtert de chemische en ecologische waterkwaliteit en verhoogt de toxiciteit en toename van nutriënten door het aanvoeren van gebiedsvreemd water. Om deze reden is een vergunningplicht ingesteld bij het onttrekken van oppervlaktewater uit kwetsbare wateren en uit wateren in beschermingszone V van een vispassage en natuurvriendelijke oevers.

ZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.6 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit graven. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het graven een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het graven een vergunningplicht.

VERVALLEN

AAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het graven in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Bij het verbreden van een bestaande watergang worden er geen eisen gesteld aan de minimale breedte van deze verbreding, tenzij de handeling wordt uitgevoerd vanwege een compensatie van een demping of een compensatie van versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak. Als het wel om een compensatie gaat dan moet de breedte van de verbreding minimaal 0,50 meter zijn, zodat het waterschap achteraf kan controleren of de verbreding is uitgevoerd.

Bij het verbreden van een bestaande watergang worden er geen eisen gesteld aan de afmetingen van deze verbreding, tenzij de handeling wordt uitgevoerd vanwege een compensatie van een demping of een compensatie voor versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak.

VERVALLEN

BBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regels waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het graven in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

VERVALLEN

CCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het graven in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

VERVALLEN

DDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.10 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij graven. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.5.

Eerste lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Zesde lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Zevende lid, onder c:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Achtste lid, onder b:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Negende lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tiende lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Elfde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

EEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.11 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nlhttps://omgevingswet.overheid.nl) of per brief bij het waterschap.

FFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.14 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het graven vergunningplichtig is. Het graven valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het graven kan worden toegestaan.

Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk van de primaire waterkering of de zomerkade kan negatieve gevolgen hebben voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Hiermee valt dus ook een 'verlegging van een waterkering' onder de vergunningplicht. Zo'n verlegging kan noodzakelijk zijn bij bijvoorbeeld een herinrichtingsplan van een gebied.

Waar gesproken wordt van een tijdelijke uitname van grond wordt in dit verband bedoeld dat de uitname van grond weer ongedaan wordt gemaakt. Dit kan door middel van het terugbrengen van grond, maar het kan ook betekenen dat er iets anders voor wordt teruggebracht. Alleen het vullen van het ontgraven gat met water is niet voldoende om de ontgraving weer ongedaan te maken.

Binnen 6zes maanden moet de ontgraving weer ongedaan zijn gemaakt of moet de constructie gereed zijn en de ruimte eromheen zijn aangevuld.

Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk van de waterkering kan negatieve gevolgen hebben voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Ook een verlegging van een waterkering valt onder de vergunningplicht. Zo'n verlegging kan noodzakelijk zijn bij de aanleg van bijvoorbeeld een insteekhaven of bij een herinrichtingsplan van een gebied.

Het uitvoeren van baggerwerkzaamheden in watergangen valt niet onder het uitvoeren van graafwerkzaamheden mits niet dieper wordt gebaggerd dan tot het leggerprofiel van de watergang. Er is dan sprake van onderhoudswerkzaamheden.

GGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.18 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit grond of ander materiaal aanbrengen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanbrengen van grond of ander materiaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanbrengen van grond of ander materiaal een vergunningplicht.

VERVALLEN

HHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.30 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit duiker aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen.

VERVALLEN

IIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.42 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een duiker een vergunningplicht.

VERVALLEN

JJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.54 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een duiker een vergunningplicht.

VERVALLEN

KKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.66 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit dam met duiker aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een dam met duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een dam met duiker een vergunningplicht.

VERVALLEN

LLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.78 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit dam met duiker verwijderen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een dam met duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een dam met duiker een vergunningplicht.

VERVALLEN

MMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.90 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een dichte dam. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de dichte dam een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een dichte dam een vergunningplicht.

VERVALLEN

NNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.100 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een dichte dam. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de dichte dam een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een dichte dam een vergunningplicht.

VERVALLEN

OOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.112 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een brug. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een brug een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een brug een vergunningplicht.

VERVALLEN

PPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.124 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een brug. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de brug een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een brug een vergunningplicht.

VERVALLEN

QQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.134 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de brugdek vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. Als er een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

VERVALLEN

RRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.146 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit steiger aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. Als er een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

VERVALLEN

SSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.158 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een steiger. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de steiger een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een steiger een vergunningplicht.

VERVALLEN

TTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.161 Algemene regel

Lid 5: In dit lid is het voorschrift opgenomen waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt. Het voorschrift ziet er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een steiger. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.157.

Vijfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Zevende lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

UUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.168 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit beschoeiing of damwand aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

VERVALLEN

VVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.171 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.167.

Van belang is dat de beschoeiing voldoende diep tot aan de vaste bodem moet worden aangebracht om te voorkomen dat beschoeiing omvalt bij baggerwerkzaamheden of het uitdiepen van de watergang. In de Onderhoudslegger kan worden nagegaan wat de onderhoudsdiepte van de watergang is.

Eerste lid onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Derde lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Zesde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Zevende lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Achtste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

WWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.179 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit beschoeiing of damwand verwijderen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

VERVALLEN

XXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.182 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een beschoeiing of damwand. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.178.

Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald. Ook kortere beschoeiingen en damwanden mogen geheel worden verwijderd.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Vierde lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

YYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.190 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit beschoeiing of damwand vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

VERVALLEN

ZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.194 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een beschoeiing of damwand. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.189.

Eerste lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Derde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

AAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.201 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een vergunningplicht.

VERVALLEN

BBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.204 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.200.

Derde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vijfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

CCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.207 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Lozingen en onttrekkingen nabij vispassages kunnen tegenstrijdige situaties opleveren waardoor deze het effect van een vispassages benadelen. Vissen navigeren o.a. aan de hand van stromingen binnen de watergang. Vispassages maken hier gebruik van door het toepassen van een lokstroom. Deze kan verstoord worden door veranderingen in de waterstroming nabij de vispassage. Het effect is afhankelijk van de afstand, stromingsrichting, debiet en timing van een onttrekking /of een lozing. In het geval vanAls er een uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt dichter dan 50 meteronttrekkingsvoorziening in beschermingszone V van een vispassage wordt aangelegd, moet per geval worden beredeneerd waarom ditbeoordeeld of er geen nadelig effect zal hebbenis op de lokstroom van de vispassage. Dit moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

DDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.212 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een vergunningplicht.

VERVALLEN

EEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.215 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.211.

Tweede lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Algemeen:

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.

FFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.222 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een kabel of leiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een kabel of leiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een kabel of leiding een vergunningplicht.

VERVALLEN

GGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.226 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een kabel of leiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een kabel of leiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.221.

Eerste lid onder d:

Het onderhouden tegen verlanden houdt onder andere in: maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de natuurvriendelijke oever.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Derde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vijfde lid, onder h:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Zesde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Achtste lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Negende lid, onder h:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tiende lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Elfde lid, onder h:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Twaalfde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Dertiende lid, onder h:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Veertiende lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vijftiende lid, onder b:

Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet.

Zestiende lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Zeventiende lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Achttiende lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Negentiende lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Twintigste lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Eenentwintigste lid, onder h:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweeëntwintigste lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Drieëntwintigste lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierentwintigste lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vijfentwintigste lid, onder h:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

HHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.234 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een kabel of leiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een kabel of leiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een kabel of leiding een vergunningplicht.

VERVALLEN

IIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.238 Algemene regel

Lid 1. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 2. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 3. In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 4. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Tijdelijke afdammingen dienen niet langer in stand te worden gehouden dan strikt noodzakelijk omdat het peilbeheer door het waterschap hierdoor kan worden belemmerd. Ook kan elders schade ontstaan door wateroverlast of waterschaarste. De wateraan- en afvoer naar achterliggende percelen moet daarom gewaarborgd blijven.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een kabel of leiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.233.

Eerste lid, onder b:

Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet.

Tweede lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

JJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.246 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het aanbrengen van beplanting. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanbrengen van beplanting een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanbrengen van beplanting een vergunningplicht.

VERVALLEN

KKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.249 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanbrengen van beplanting. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanbrengen van beplanting. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.245.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

LLLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.257 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van beplanting. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van beplanting een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van beplanting een vergunningplicht.

VERVALLEN

MMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.260 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van beplanting. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van beplanting. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.256.

Eerste lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder f:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Vierde lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

NNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.267 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering een vergunningplicht.

VERVALLEN

OOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.271 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.266.

Eerste lid, onder a:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Vierde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

PPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.278 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering een vergunningplicht.

VERVALLEN

QQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.281 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.277.

Eerste lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vijfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

RRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.288 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde een vergunningplicht.

VERVALLEN

SSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.292 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.287.

Vijfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

TTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.300 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde een vergunningplicht.

VERVALLEN

UUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.303 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.299.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder b:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder b:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

VVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.310 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de natuurvriendelijke oever een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever een vergunningplicht.

VERVALLEN

WWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.320 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een natuurvriendelijke oever. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de natuurvriendelijke oever een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een natuurvriendelijke oever een vergunningplicht.

VERVALLEN

XXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.325 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het oprichten of aanpassen van een gebouw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het oprichten of aanpassen van een gebouw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het oprichten of aanpassen van een gebouw een vergunningplicht.

VERVALLEN

YYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het oprichten of aanpassen van een gebouw in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Bij nieuwbouw vindt er een toename van het verharde oppervlak plaats. Hierdoor wordt water versneld afgevoerd naar het watersysteem. Om te voorkomen dat er wateroverlast optreedt vragen we als waterschap aan initiatiefnemers om die toename te 'compenseren'. De wateropgave kan worden voldaan door de aanleg van groene daken, infiltratievoorzieningen (o.a. wadi's) of open water te graven. De genoemde hoeveelheid mm is een maat om aan te geven hoeveel berging er gecreëerd moet worden.

Het opvangen van 71 mm neerslag is gebaseerd op de neerslagstatistiek van de Stowa, Deltares en het KNMI. Hierbij is gekeken naar de hoeveelheid neerslag die ongeveer 1 x per 100 jaar in 1 uur valt.

Indien de compensatie volledig in open water wordt gerealiseerd, dan komt dit overeen met afgerond 23,7% open water graven (uitgaande van een peilstijging van 30 cm).

Rekenvoorbeeld: In een nieuwbouwplan neemt het verhard oppervlak toe met 6.000 m². Hiervoor dient 71 mm regen te worden opgevangen. Dit komt neer op 6.000 m² x 0,071 = 426 m³ waterberging. In het nieuwbouwplan wordt 20 mm van de neerslag opgevangen en geïnfiltreerd door wadi's aan te leggen. Dit komt neer op 6.000 m² x 0,020 = 120 m³ berging.

De resterende waterbergingsopgave van 51 mm (306 m³) wordt ingevuld door het graven van nieuw oppervlaktewater. Op basis van een mogelijke peilstijging van 30 cm komt dit neer op 1020 m² nieuw oppervlaktewater (306 m³ / 0,3 m = 1020 m²).

Bij een volledige compensatie in oppervlaktewater en een peilstijging van 30 cm, kan worden gerekend met afgerond 23,7%, van de toename aan verharding, oppervlaktewater graven. Op basis van hydrologische vuistregels staat het graven van afgerond 23,7% oppervlaktewater, in combinatie met een peilstijging van 30 cm, gelijk aan 71 mm watercompensatie. Dat komt dus neer op 6.000 m² x 0,237 = 1422 m² nieuw oppervlaktewater.

ZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.329 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het oprichten of aanpassen van een gebouw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.324.

Tweede lid:

Dit kan betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Vijfde lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Zesde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

AAAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.337 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een gebouw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een gebouw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een gebouw een vergunningplicht.

VERVALLEN

BBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.340 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een gebouw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een gebouw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.336.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Vierde lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Zesde lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Achtste lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

CCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.347 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een weg of verharding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de weg of verharding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een weg of verharding een vergunningplicht.

VERVALLEN

DDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regels watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een weg of verharding in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Bij nieuwbouw vindt er een toename van het verharde oppervlak plaats. Hierdoor wordt water versneld afgevoerd naar het watersysteem. Om te voorkomen dat er wateroverlast optreedt vragen we als waterschap aan initiatiefnemers om die toename te 'compenseren'. De wateropgave kan worden voldaan door de aanleg van groene daken, infiltratievoorzieningen (o.a. wadi's) of open water te graven. 71 mm is een maat om aan te geven hoeveel berging er gecreëerd moet worden.

Het opvangen van 71 mm neerslag is gebaseerd op de neerslagstatistiek van de Stowa, Deltares en het KNMI. Hierbij is gekeken naar de hoeveelheid neerslag die ongeveer 1 x per 100 jaar in 1 uur valt.

Indien de compensatie volledig in open water wordt gerealiseerd, dan komt dit overeen met afgerond 23,7% open water graven (uitgaande van een peilstijging van 30 cm).

Rekenvoorbeeld: In een nieuwbouwplan neemt het verhard oppervlak door de aanleg van wegen en parkeerplaatsen toe met 6.000 m². Hiervoor dient 71 mm regen te worden opgevangen. Dit komt neer op 6.000 m² x 0,071 = 426 m³ waterberging. In het nieuwbouwplan wordt 20 mm van de neerslag opgevangen en geïnfiltreerd door wadi's aan te leggen. Dit komt neer op 6.000 m² x 0,020 = 120 m³ berging.

De resterende waterbergingsopgave van 51 mm (306 m³) wordt ingevuld door het graven van nieuw oppervlaktewater. Op basis van een mogelijke peilstijging van 30 cm komt dit neer op 1020 m² nieuw oppervlaktewater (306 m³ / 0,3 m = 1020 m²).

Bij een volledige compensatie in oppervlaktewater en een peilstijging van 30 cm, kan worden gerekend met afgerond 23,7%, van de toename aan verharding, oppervlaktewater graven. Op basis van hydrologische vuistregels staat het graven van afgerond 23,7% oppervlaktewater, in combinatie met een peilstijging van 30 cm, gelijk aan 71 mm watercompensatie. Dat komt dus neer op 6.000 m² x 0,237 = 1422 m² nieuw oppervlaktewater.

EEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.351 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een weg of verharding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een weg of verharding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.346.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid:

Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Vierde lid, onder b:

De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen.

Vijfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

FFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.354 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een weg of verharding in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen vanEr geldt een weg of verharding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied.

In landelijk gebied bestaat de uitbreiding van verhard oppervlak vaak uit het bouwen van stallen of schuren. Veel van die stallen of schuren hebben, inclusief nieuwe erfverhardingen, een oppervlak van minder dan 5.000 m². In die gevallen hoeven deze bouwwerken dus niet te worden gecompenseerd. Als de toename van verhard oppervlak van bouwwerk plus erfverharding groter dan 5.000 m² is, dan moet er wel gecompenseerd worden.

Voor het berekenen van het totaal aan nieuw verhard oppervlak moet buiten bebouwd gebied vijf jaren worden teruggekeken naar het oppervlak dat in deze periode nog niet gecompenseerd is. Dit betekent dat als nu een uitbreiding buiten bebouwd gebied van verhard oppervlak plaatsvindt van 2.200 m² en minder dan vijf jaren geleden heeft er een uitbreiding plaatsgevonden van 3.000 m², dan is de totale toename van verhard oppervlak 5.200 m². Er moet dan 5.200 m² worden gecompenseerd middels het graven van 520 m² oppervlaktewater (10% van 5.200 m²).

Als de toename van verhard oppervlak van waaraf versnelde afvoer en lozing van hemelwater naar oppervlaktewater plaatsvindt meer dan 10.000 m² bedraagt en er worden geen maatregelen getroffen om dit oppervlak kleiner dan of gelijk te maken aan 10.000 m2, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het voorkomen van een versnelde afvoer en lozing kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd middels het aanleggen van wadi's, greppels of infiltratieriolen die niet rechtstreeks zijn aangesloten op het watersysteem. Het waterschap heeft richtlijnen waaraan bovengenoemde constructies moeten voldoen om een versnelde afvoer te voorkomen. Als wordt voldaan aan deze richtlijnen dan mag er van worden uitgegaan dat er geen sprake is van versnelde afvoer en lozing.

Als de toename van verhard oppervlak minder is dan 10.000 m² (buiten bebouwd gebied gaat het hierbij om nog niet gecompenseerd verhard oppervlak over de afgelopen vijf jaren) en de toename wordt volledig gecompenseerd, dan geldt een algemene regel met meldplicht. Met volledig compenseren wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Dit oppervlaktewater mag ook bestaan uit natuurvriendelijke oevers. Voor het graven van nieuw oppervlaktewater en voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers moet de betreffende regelgeving geraadpleegd worden.

De watercompensatie moet plaatsvinden in hetzelfde peilgebied als waar de nieuwe verharding gerealiseerd wordt, of in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied.

In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Dit moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

GGGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.359 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het veranderen of verwijderen van een weg of verharding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het veranderen of verwijderen van de weg of verharding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding een vergunningplicht.

VERVALLEN

HHHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.362 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het veranderen of verwijderen van een weg of verharding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.358.

Eerste lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder c:

Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct moet worden teruggebracht.

Vierde lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vijfde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

IIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.368 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het beweiden. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het beweiden een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het beweiden een vergunningplicht. Als er voor het beweiden een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

VERVALLEN

JJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.371 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het beweiden. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij beweiden. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.367.

KKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.375 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit bemesten. Als er voor de activiteit bemesten een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

VERVALLEN

LLLLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.379 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het bewerken van grond. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het bewerken van grond een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het bewerken van grond een vergunningplicht. Als er voor het bewerken van grond een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

VERVALLEN

MMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.382 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het bewerken van grond. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het bewerken van grond. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.378.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

NNNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.389 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit grasmat vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een grasmat een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een grasmat een vergunningplicht.

VERVALLEN

OOOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.392 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een grasmat. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een grasmat. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.388.

Eerste lid, onder b:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

PPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.398 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het uitvoeren van een grondboring of sondering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het uitvoeren van een grondboring of sondering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het uitvoeren van een grondboring of sondering een vergunningplicht.

VERVALLEN

QQQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.401 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het uitvoeren van een grondboring of sondering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.397.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder a:

De peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen, bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode. Dit kan door middel van bijvoorbeeld een voldoende hoge buis of een schroefdop.

Vierde lid, onder a:

De peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen, bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode. Dit kan door middel van bijvoorbeeld een voldoende hoge buis of een schroefdop.

RRRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.407 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit bodemenergiesysteem aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem een vergunningplicht.

VERVALLEN

SSSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.409 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een bodemenergiesysteem. In de aanwijzing van de algemene regel is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een bodemenergiesysteem. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.406.

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

TTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.415 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een bodemenergiesysteem. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem een vergunningplicht.

VERVALLEN

UUUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.417 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een bodemenergiesysteem. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.414.

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

VVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.423 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit evenement houden. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het houden van een evenement een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het houden van een evenement een vergunningplicht.

VERVALLEN

WWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.427 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het houden van een evenement. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het houden van een evenement. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.422.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

XXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.433 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het realiseren van een peilafwijking. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het realiseren van een peilafwijking een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het realiseren van een peilafwijking een vergunningplicht.

VERVALLEN

YYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.436 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het realiseren van een peilafwijking. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het realiseren van een peilafwijking. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.432.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

ZZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.443 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een gemaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een gemaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een gemaal een vergunningplicht.

VERVALLEN

AAAAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.445 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.442.

Onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

BBBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.452 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een gemaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een gemaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een gemaal een vergunningplicht.

VERVALLEN

CCCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.456 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij gemaal verwijderen. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.451.

Tweede lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Zesde lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Zevende lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Negende lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

DDDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.464 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit gemaal vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. Als er een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

VERVALLEN

EEEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.468 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.463.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder d:

Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit.

Tweede lid, onder f:

Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

Derde lid:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

FFFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.475 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een stuw een vergunningplicht.

VERVALLEN

GGGGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.478 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.474.

Eerste lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

HHHHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.485 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit verwijderen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een stuw een vergunningplicht.

VERVALLEN

IIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.488 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.484.

Tweede lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

JJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.496 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van de stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een stuw een vergunningplicht.

VERVALLEN

KKKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.500 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.495.

Eerste lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Eerste lid, onder d:

Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit.

Tweede lid:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

LLLLLLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.507 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een sluis een vergunningplicht.

VERVALLEN

MMMMMMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.509 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.506.

Onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

NNNNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.516 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit verwijderen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een sluis een vergunningplicht.

VERVALLEN

OOOOOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.518 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regel is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.515.

Onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

PPPPPPPPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.525 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit vervangen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een sluis een vergunningplicht.

VERVALLEN

QQQQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.529 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.524.

Eerste lid, onder d:

Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit.

Tweede lid:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

RRRRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.536 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een peilscheiding een vergunningplicht.

VERVALLEN

SSSSSSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.540 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.535.

Eerste lid, onder d:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Derde lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

TTTTTTTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.548 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een peilscheiding een vergunningplicht.

VERVALLEN

UUUUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.551 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bi het verwijderen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.547.

Eerste lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

VVVVVVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.559 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een peilscheiding een vergunningplicht.

VERVALLEN

WWWWWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.562 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.558.

Eerste lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder c:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Tweede lid, onder d:

Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit.

Derde lid:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

XXXXXXXXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.569 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

VERVALLEN

YYYYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.572 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een afsluitbare duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.568.

Eerste lid, onder d:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

ZZZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.579 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor het verwijderen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

VERVALLEN

AAAAAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.583 Algemene regel

Tijdens de werkzaamheden ter verwijdering van de inlaatduiker mag het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet worden belemmerd. Bij het waterschap kan worden nagevraagd wanneer het onderhoud wordt uitgevoerd. Verder mag de waterhuishouding van aangrenzende percelen van derden niet worden verstoord.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een afsluitbare duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.578.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

BBBBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.591 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

VERVALLEN

CCCCCCCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.595 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het vervangen van een afsluitbare duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.590.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Derde lid

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Vierde lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

DDDDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.602 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het aanleggen van een vispassage. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een vispassage een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een vispassage een vergunningplicht.

VERVALLEN

EEEEEEEEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.605 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een vispassage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het aanleggen van een vispassage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.601.

Eerste lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

FFFFFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.612 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het verwijderen van een vispassage. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een vispassage een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een vispassage een vergunningplicht.

VERVALLEN

GGGGGGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.615 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een vispassage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het verwijderen van een vispassage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.611.

Eerste lid, onder c:

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Tweede lid, onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

HHHHHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.622 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor het uitvoeren van seismisch onderzoek. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het uitvoeren van seismisch onderzoek een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het uitvoeren van seismisch onderzoek een vergunningplicht.

VERVALLEN

IIIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.624 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het uitvoeren van seismisch onderzoek. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het uitvoeren van seismisch onderzoek. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.621.

Onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

JJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.630 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een vergunningplicht. Als er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

VERVALLEN

KKKKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.633 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven wanneer en welke voorschriften voorvan toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de activiteit van toepassing zijnzorgplicht worden voldaan als bedoeld in de artikelen 1.9 en 4.629.

Onder e:

De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Naar boven