Waterschapsblad van Waterschap Vechtstromen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Vechtstromen | Waterschapsblad 2023, 1821 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Vechtstromen | Waterschapsblad 2023, 1821 | ander besluit van algemene strekking |
Herinrichting Vechtdal – Vechtrijk Gramsbergen - Nevengeul
Burgemeester en wethouders van Hardenberg,
Dagelijks bestuur van waterschap Vechtstromen en
Gedeputeerde Staten van Overijssel
maken bekend dat diverse besluiten voor de herinrichting van het winterbed van de Vecht bij Gramsbergen ter inzage worden gelegd in de periode van donderdag 16 februari 2023 tot en met donderdag 30 maart 2023.
In 2007 hebben de gebiedspartners rond de Vecht, waaronder waterschap Vechtstromen, de gemeente Hardenberg en de provincie Overijssel, het programma 'Ruimte voor de Vecht' gestart. Doelen hiervan zijn waterveiligheid, een sociaaleconomisch impuls en het integraal realiseren van de natuuropgaven. In 2019 hebben waterschap Vechtstromen en de gemeente een participatietraject doorlopen dat heeft geresulteerd in de Visie Vechtrijk Gramsbergen. Deze visie bevat streefbeelden en is in 2020 gepresenteerd aan de inwoners van Gramsbergen, de stakeholders en bestuurders. In de visie zijn de volgende onderdelen opgenomen:
Op dit moment is onderdeel 1 ‘Nevengeul’ uitgewerkt. Het waterschap is initiatiefnemer. Het plan betreft in hoofdzaak de aanleg van een vispasseerbare meestromende nevengeul en een inlaatconstructie nabij stuw De Haandrik.
Voor dit project zijn meerdere besluiten nodig. De ontwerpbesluiten hebben gezamenlijk ter inzage gelegen in augustus-september 2022. Hierop zijn zienswijzen ontvangen. Nu zijn hierover besluiten genomen.
De juridische basis van de gezamenlijke terinzagelegging is te vinden in de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.32) en het coördinatiebesluit van de raad van Hardenberg van 1 maart 2022. De besluiten worden voor de mogelijkheid van beroep als één besluit aangemerkt (artikel 8.3 Wet ruimtelijke ordening). Beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 3.29 lid 2 Algemene wet bestuursrecht).
De volgende besluiten met bijbehorende stukken liggen ter inzage:
Bevoegd gezag gemeente Hardenberg:
Bevoegd gezag waterschap Vechtstromen:
Bevoegd gezag provincie Overijssel:
Waar liggen de stukken ter inzage?
Alle stukken zijn in te zien op de volgende locaties, uitsluitend op afspraak:
Daarnaast zijn de besluiten digitaal in te zien via de volgende websites:
Het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl. Zoek via de kaart of op plannaam of plannummer NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01.
Het projectplan Waterwet op www.vechtstromen.nl/terinzage en tevens via het elektronisch waterschapsblad via https://www.officielebekendmakingen.nl/ .
De ontheffing Wet natuurbescherming op www.overijssel.nl/loket/kennisgeving .
De ontgrondingsvergunning op www.overijssel.nl/loket/kennisgeving .
De besluiten worden voor de mogelijkheid van beroep als één besluit aangemerkt (artikel 8.3 Wet ruimtelijke ordening). Beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 3.29 lid 2 Algemene wet bestuursrecht).
Wanneer kan beroep worden ingesteld?
In de periode van vrijdag 17 februari 2023 tot en met donderdag 30 maart 2023 (artikel 6.8 lid 4 Algemene wet bestuursrecht).
Hoe kan beroep worden ingesteld?
Zie https://www.raadvanstate.nl/bestuursrechtspraak/hoger-beroep/:
Door een brief te sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vermeld uw naam, adres en contactgegevens, de datum, de omschrijving van het besluit waarmee u het niet eens bent én waarom u het daar niet mee eens bent. U stuurt een kopie van het besluit mee met het beroepschrift. U ondertekent de brief en stuurt deze naar de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Door een fax te sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vermeld uw naam, adres en contactgegevens, de datum, de omschrijving van het besluit waarmee u het niet eens bent én waarom u het daar niet mee eens bent. U ondertekent het beroepschrift voordat u het faxt naar 070 - 365 13 80. U stuurt een kopie van het besluit mee. Eventuele bijlagen kunt u per gewone post nazenden.
Let op: beroep instellen per e-mail is niet mogelijk!
Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking op het besluit. Hiervoor kunnen belanghebbenden die beroep hebben aangetekend een voorlopige voorziening vragen. Het verzoek om voorlopige voorziening kan worden gericht aan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dezelfde wijze als beroep. Indien het verzoek tijdens de beroepstermijn wordt ingediend, treden de besluiten die het betreft niet in werking voordat op het verzoek is beslist.
Let op! Crisis- en herstelwet van toepassing
Op de besluiten is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het beroepschrift de beroepsgronden moeten worden aangegeven. Na afloop van de beroepstermijn kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Vermeld in het beroepschrift dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.
Voor inhoudelijke vragen over het plan Nevengeul De Haandrik – Gramsbergen kunt u terecht bij waterschap Vechtstromen, telefoonnummer 088-2203333.
Projectplan Waterwet Vechtrijk Gramsbergen
Volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten uiterlijk in 2027 alle als KRW aangewezen wateren voldoen aan een goede chemische en ecologische toestand. In de stroomgebiedsbeheerplannen voor 2022-2027 moet Nederland definitieve keuzes maken over de doelen voor de verschillende wateren en de in te zetten maatregelen. De voorgenomen ontwikkeling die met dit projectplan mogelijk wordt gemaakt past binnen deze richtlijn.
In 2007 hebben de gebiedspartners rond de Vecht, waaronder waterschap Vechtstromen, de gemeente Hardenberg en de provincie Overijssel, het programma ‘Ruimte voor de Vecht’ gestart met als doelen waterveiligheid, een sociaaleconomisch impuls en het integraal realiseren van de natuuropgaven, waaronder de KRW doelen. Om invulling te kunnen geven aan deze doelen wordt de Vecht stapsgewijs omgevormd tot een toekomstbestendige en veilige half natuurlijke laaglandrivier. Voor de Vecht geldt een hoog ambitieniveau voor ecologische kwaliteit. Dit is vanuit twee redenen ingestoken:
De Vecht bij Gramsbergen, tussen de Haandrik en Baalder, is nog vrijwel onveranderd sinds die in de vorige eeuw werd genormaliseerd. Alleen bij de Loozensche Linie is de rivier heringericht. De uiterwaarden zijn grotendeels in gebruik als intensieve landbouwgrond (grasland met hier en daar een maisperceel).
Samen met belanghebbenden, inwoners en de gemeente is in 2019 aan een visie gewerkt over de toekomst van het gebied. Deze visie geeft weer wat de mensen in het gebied belangrijk vinden. Het resultaat van dit proces is de visie: 'Vechtrijk Gramsbergen, Gebiedsvisie inrichting Vecht: Waterrobuust en Klimaatadaptief landschap, december 2020'. De wensen worden waargemaakt met de visie 'snoer en parels'. Een van de parels is het realiseren van een meestromende nevengeul ten noorden van Gramsbergen, tussen de Vecht en de dijk waarop het spoor ligt. De nevengeul wordt een waterloop met een bochtige vormgeving met steile oevers in de buitenbochten en flauwe oevers in de binnenbochten. De nevengeul vangt een hoogteverschil op van maximaal 2,35 meter en zorgt voor de wenselijke dynamische processen. Over de gehele lengte van de geul (2.660m) kan bij een verval van 0,3 m/km, 0,8 m verval worden opgevangen. De overige 1,55 m dient door drempels van 0,09 m opgevangen te worden. Voor het verval dienen circa 18 drempels aangelegd te worden. Met de realisatie van de nevengeul wordt ook de KRW-opgave, die op de Vecht als niet haalbaar wordt geacht, behaald.
Voorliggend plan is een projectplan volgens de Waterwet. Op grond van artikel 5.4, eerste lid van de Waterwet, wordt voorafgaand aan de aanleg of wijzigingen van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder een projectplan vastgesteld. In het projectplan dienen ten minste het werk zelf, de uitvoering van de werkzaamheden en te treffen maatregelen ter voorkoming van eventuele nadelige gevolgen voor de omgeving te worden beschreven. Tevens dienen de effecten op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.
In dit projectplan worden de aanpassingen aan een deel van het watersysteem van de Vecht (traject De Haandrik – stad Gramsbergen) en de effecten op de omgeving beschreven. Concreet is de projectdoelstelling als volgt:
Verbeteren van de ecologische kwaliteit van het Vechtdal met als doel het behalen van de goede ecologische toestand volgens de KRW. Door middel van het creëren van een levende nevengeul in het Vechtdal die bijdraagt aan goede ecologische kwaliteit voor de kwaliteitselementen waterflora en fauna. Met als uiteindelijk doel het verbeteren van de vispasseerbaarheid en hydromorfologische omstandigheden van de Vecht.
De Vecht wordt volgens de systematiek van de KRW getypeerd als een langzaam stromend riviertje op zand/klei (code R6). Het streefbeeld is een half natuurlijke laaglandrivier. De maatregelen om de ecologische kwaliteit te verbeteren zijn gericht op het versterken van het aandeel karakteristieke flora- en faunasoorten voor rivieren, zoals Rivierprik, Kwabaal, Zwarte Populier, Pijlkruid, Breedscheenjuffer en Weidebeekjuffer. De populaties kunnen toenemen door:
Daarnaast heeft het project als doel het volgende resultaat te behalen:
Dit projectplan bestaat uit vier delen. In deel 1 wordt beschreven welke werkzaamheden waterschap Vechtstromen gaat uitvoeren, hoe de werkzaamheden wordt uitgevoerd en welke effecten hiervan op de omgeving worden voorzien. Deel 2 beschrijft waarom dit werk wordt uitgevoerd en is een onderbouwing van het plan. Deel 3 geeft informatie over de rechtsbescherming en de procedures en tenslotte volgen in deel 4 de bijlagen.
Het plangebied van ‘Vechtrijk Gramsbergen’ ligt ten noordoosten van Gramsbergen. Het plangebied is ingeklemd tussen de (Overijsselse) Vecht aan de noordzijde en Kanaal Almelo – De Haandrik aan de zuidzijde. Het betreft een gebied van circa 2 km lang en beslaat circa 43 hectare. Ten noorden, westen en oosten van het plangebied, ligt voornamelijk agrarisch gebied met enkele buurtschappen. Ongeveer 1 kilometer ten noorden van het plangebied liggen het Afwateringskanaal en de provinciale weg N34. Ten zuidoosten grenst het plangebied aan een kanaal met een spoorwegverbinding. Figuur 2 geeft de ligging van het plangebied weer.
Het Vechtdal rond Gramsbergen is een open landschap. Van dijk tot dijk varieert de breedte van het dal binnen het plangebied van 110 tot 325 meter. De gronden kennen deels een agrarisch gebruik en staan deels in het teken van natuur.
De huidige inrichting van het plangebied is voornamelijk ingericht als uiterwaarde, maar wordt ook gebruikt als landbouwgrond. Daarnaast zijn er ook enkele percelen in het gebied begrensd als Natuurnetwerk Nederland. In het gebied liggen enkele waterlopen die als afwatering voor de landbouwpercelen dienen.
Figuur 1: Overzicht van sluis De Haandrik op de Vecht (Foto: waterschap Vechtstromen)
Figuur 2: Overzicht ligging plangebied Vechtrijk Gramsbergen
Op de bodemkaart (zie Figuur 4) is te zien dat binnen het plangebied twee bodemsoorten voorkomen: roodoornige Vechtdalgronden en kalkloze poldervaaggronden. Het traject van de nevengeul begint in roodoornige Vechtdalgronden en stroomt vervolgens over op kalkloze poldervaaggronden.
De geomorfologische kaart (zie Figuur 5) laat zien dat de gehele nevengeul door een beekdalbodem met meanderruggen en geulen stroomt. Aan weerszijde wordt dit voornamelijk begrensd door beek(dal)overstromingsvlaktes als gevolg van het voorkomen van de Vecht met daarnaast dekzandruggen afkomstig uit de laatste ijstijd.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 12,6 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Vecht- en Beneden- Reggegebied’. Binnen het plangebied zijn enkele gronden begrensd als Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Overijssel (zichtbaar in Figuur 2). De rest van de gronden zijn begrensd als ‘zone ondernemen met natuur en water buiten NNN’ (ONW). Het NNN is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Naast het NNN-beleid bestaat binnen de provincie Overijssel ook de ONW. Hier zijn natuur gebonden economische ontwikkelingen mogelijk zolang zij gericht zijn op het behouden en ontwikkelen van natuur- en landschapskwaliteiten.
3 Beschrijving van de maatregelen
Het streefbeeld voor de Vecht wordt vooral uitgevoerd via het programma “Ruimte voor de Vecht”, met als doel het ontwikkelen van een nevengeul met (beperkt) begroeide natuurvriendelijke oevers, die erop gericht zijn de biodiversiteit te verbeteren. Het gebied rondom de nevengeul wordt ingericht voor kruiden- en faunarijk grasland (geclassificeerd als natuurtype N12.02). Daarnaast biedt het gebied kansen ten behoeve van landbouw met beperkingen. In Figuur 6 is een streefbeeld weergegeven van de ontwikkelingen.
De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het totale Vechtgebied zijn:
Het ontwikkelen van een halfnatuurlijke laaglandrivier. Daarbij horen natuurlijke rivierprofielen, nevengeulen, erosie en sedimentatie, overstroming en zandafzetting in de uiterwaarden en rivierduinvorming. Hiervoor worden de stenen zoveel mogelijk uit de oevers gehaald. Referentiebeelden zijn te vinden in het riviersysteem van de Hase, de Lippe en Ems (Duitsland) en enigszins in het systeem van de Allier (Frankrijk);
Ontwikkelen en creëren/herstellen van natuurlijke overgangen tussen riviergebonden grazige vegetaties. Hierbij kan gedacht worden aan kruidenrijke (overstromings)graslanden, dotterbloem- en Kievitsbloemhooilanden in afwisseling met rietland, moeras, droogvallende zandige randen/platen en ooibos, en op de meest droge delen rivierduin-graslanden en andere droge graslanden;
In deze paragraaf wordt het ontwerp toegelicht van boven- naar benedenstrooms (inlaatconstructie bij de Haandrik tot de uitstroomconstructie nabij Gramsbergen). De nevengeul is in het ontwerp opgedeeld in de volgende onderdelen (zie Figuur 7):
Bovenstrooms van stuw De Haandrik wordt een inlaatconstructie geplaatst waarmee water vanuit de Vecht wordt ingelaten in de nevengeul. Met de geautomatiseerde en op afstand bedienbare inlaatconstructie wordt de toevoer van water naar de nevengeul gereguleerd. De inlaatconstructie heeft een totale doorstroombreedte van 8 m, een tekening van de inlaat is opgenomen in Figuur 8. De locatie van de inlaatconstructie is weergegeven in het DO (Bijlage 1).
Het bovenstroomse deel van traject nevengeul Gramsbergen bestaat uit zandgronden, het benedenstroomse deel uit kleigronden (klei 0-120 cm- maaiveld). Tussen beide delen zit een overgangszone van klei (minimaal 40 cm) op zand. Zie ook paragraaf 2.2.1. Bodemopbouw is van invloed op de profielontwikkeling in een evenwichtssituatie. In zandige bodems is het geulprofiel in de regel wat breder en ondieper dan in kleiige bodems. Kleiige bodems zijn resistenter tegen oevererosie. De nevengeul volgt de laagten en restgeulen in het landschap.
Het merendeel van de nevengeul bestaat uit een meanderende waterloop met flauwe oevers in de binnenbochten en steile oevers in de buitenbochten. Mede door de variatie in stroomsnelheid binnen de geul en de natuurvriendelijke oevers wordt de ecologische waarde van het gebied verbeterd. Daarnaast dient deze nevengeul als een vispassage waarin een verval van circa 2,35 m overbrugd wordt (peil bovenstrooms de Haandrik NAP +9,15 m en benedenstrooms NAP +6,80 m). Het ontwerp van de nevengeul doorkruist in het zuiden een bestaande waterloop (WL03117). Op deze locatie wordt de huidige waterloop gedempt en verlegd in oostelijke richting.
Bovenstrooms van de inlaatconstructie van de nevengeul bevindt zich de inlaat van de vispassage. Deze vispassage overbrugt het peilverschil tussen 9,18 m NAP (voor de inlaat) en 8,60 m NAP (achter de inlaat). Met de vispassage wordt de vispasseerbaarheid gewaarborgd tijdens lagere afvoeren. In het begintracé van de vispassage bevindt zich een duiker met taludbeëindiging waarmee rijbaan ‘De Haandrik’ doorkruist wordt (zie Bijlage 1). In de vispassage bevinden zich zeven drempels om het peilverschil op te vangen (zie Figuur 9 en Bijlage 1). De vispassage wordt vlak achter de inlaatconstructie aangesloten op de nevengeul.
Figuur 9: Schematische weergave vistrap
De lengte van de geul is ongeveer 2,7 km lang met een verval van circa 75 cm/km. Dit is te hoog voor een stabiele geul, waarbij erosie wordt tegengegaan. Daarom worden er enkele drempels in de geul aangelegd waarmee het verval trapsgewijs wordt opgevangen zodat het verval in de natuurlijke tracés onder de drempelwaarde voor een morfologisch actief meanderende geul blijft. Bij een verhang van circa 30 cm/km (afhankelijk van bodemsoort) sluit het geulverhang aan bij het natuurlijke dalverhang in het geultraject en valt deze in het bereik van laag energetische stabiele geulen. De drempels zijn vispasseerbaar en voegen natuurlijk habitat toe aan het geheel.
Vanuit de uitstroomconstructie kan het water uit de nevengeul uiteindelijk terug de Vecht in stromen (nabij Gramsbergen). De uitlaatconstructie heeft een totale breedte van 8 m. Een tekening van de uitlaatconstructie is weergegeven in Figuur 10 en het DO (Bijlage 1).
3.2.4 Verlegging waterloop WL03117
Aan de zuidwestzijde van de nevengeul wordt de huidige waterloop WL03117 plaatselijk (stuk van het noordelijke deel) verlegd door een nieuw te graven waterloop. Deze waterloop waarborgt de afwatering van de bestaande spoorsloot. De verlegging vindt plaats om ruimte te creëren voor de nevengeul. De nieuwe waterloop behoudt hetzelfde profiel als de te dempen waterloop, waarbij enkel de ligging wordt veranderd. De oorspronkelijke inlaatduiker wordt vervangen door een nieuwe duiker met een diameter van 800 mm en een lengte van 8 m. Met een duiker met dezelfde dimensies als de inlaatduiker sluit de nieuwe waterloop vervolgens weer aan op het bestaande tracé van waterloop WL03117.
Figuur 11: Overzicht nieuw te graven waterloop WL03117, boven de rode strook is de nieuwe watergang weergegeven. (lichtblauw omlijnd is het oude traject van waterloop WL03117 zichtbaar).
De ondergrond waar de werkzaamheden plaats gaan vinden is, met uitzondering van de gronden van Staatsbosbeheer, geheel in eigendom van waterschap Vechtstromen. Voor de gronden van Staatsbosbeheer dient enkel nog de akte gepasseerd te worden alvorens de gronden in eigendom zijn van waterschap Vechtstromen. Na de realisatie van de nevengeul stelt waterschap Vechtstromen deze gronden beschikbaar voor verkoop of pacht. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor de nevengeul en een tweezijdige bufferzone van 10 m direct langs de nevengeul. Deze buffer heeft als functie het creëren van ruimte voor erosie- en sedimentatieprocessen voor de nevengeul.
De uit te voeren maatregelen zorgen voor een verandering van de oppervlaktewaterstanden, de grondwaterstanden en de extreme waterstanden. In deze paragraaf zijn de optredende effecten beschreven en de gevolgen die deze effecten hebben op de omgeving.
De aanleg van het Stadsfront valt buiten de scope van dit projectplan. Echter de aanleg van het Stadsfront zorgt ook voor effecten op de omgeving. Om deze reden worden in deze paragraaf de gezamenlijke effecten van de te nemen maatregelen (aanleg nevengeul inclusief Stadsfront) op de omgeving beschreven.
In het winterbed van de Vecht wordt een nieuwe waterloop, de nevengeul, aangelegd. De nevengeul heeft haar eigen dynamiek, waterpeilen en waterafvoer. De nieuwe nevengeul krijgt een open verbinding met de Vecht.
Naast de nevengeul zorgt ook de aanleg van het Stadsfront voor een nieuwe waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Om de toekomstige effecten op de waterpeilen (1/100Q, 1/4Q, T=1 en T=200) inzichtelijk te maken is een oppervlaktewatermodel (SOBEK) gebouwd.
Het 1/100Q waterpeil is het peil dat 10% van de zomerperiode wordt bereikt of onderschreden. Het 1/4Q waterpeil is het peil dat 80 dagen per jaar wordt bereikt of overschreden. Beide peilen worden gebruikt als input om de effecten op de grondwaterstanden in de zomer- en winterperiode inzichtelijk te maken.
De afvoer in de nevengeul zal fluctueren tussen de 0,5 m3 per seconde in een droge zomerperiode en maximaal 4 m3 per seconde indien er voldoende water door de Vecht wordt afgevoerd (winterperiode). Door de verschillende afvoeren worden andere waterpeilen berekend in de zomerperiode (zie Figuur 12) en winterperiode (zie Figuur 13).
Figuur 12: Waterpeilen en drooglegging Nevengeul in de zomerperiode (1/100Q)
Figuur 13: Waterpeilen en drooglegging Nevengeul in de winterperiode (1/4 Q)
De waterstanden in het Stadsfront zijn ongeveer gelijk aan de waterstanden die in de Vecht optreden. In de zomerperiode wordt een ander peilbeheer op de Vecht gevoerd dan in de winterperiode, waardoor in de zomerperiode (zie Figuur 14) andere waterpeilen in het Stadsfront optreden dan in de winterperiode (zie Figuur 15).
Figuur 14: Waterpeilen en drooglegging Stadsfront in de zomerperiode (1/100 Q)
Figuur 15: Waterpeilen en drooglegging Stadsfront in de winterperiode (1/4Q)
In de figuren is ook aangegeven wat de drooglegging is (zie legenda). De drooglegging is een maat voor het verschil tussen het waterpeil in de nevengeul/Stadsfront en het aanliggende maaiveld. Op de tekening is goed te zien dat de drooglegging rondom de Nevengeul in de zomerperiode groter is dan de winterperiode. In de zomerperiode bedraagt de gemiddelde drooglegging 1,15 meter. Voor de winterperiode geldt een gemiddelde drooglegging van 0,75 meter. De drooglegging rondom het Stadsfront is in de zomerperiode en winterperiode meer dan 1 meter.
5.1.2 Riooloverstort Gramsbergen
Na een extreme bui voert het water uit stedelijk gebied onder andere af via de riolering. Het rioolstelsel is voorzien van overstorten. Deze overstorten treden in werking als het riool vol is (het water onvoldoende kan afvoeren) en problemen dreigen te ontstaan in stedelijk gebied. Het stedelijk gebied van Gramsbergen heeft één overstort, overstort Goordijk/Goudenregenstraat, die uitkomt op het winterbed van de Vecht en waar veranderingen optreden in de waterpeilen als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden. Het betreft een gemengde overstort (hemelwater vermengd met vuilwater) die, via een perceelsloot, uitkomt op waterloop WL03117 (Figuur 16). De overstort heeft een drempelhoogte van 9,20 m+NAP.
Figuur 16: Overstort Goordijk/Goudenregenstraat
Het waterschap heeft als norm dat, in een situatie die statistisch eens per jaar voorkomt (T=1), het riool vrij moet kunnen afwateren. De waterpeilen in waterloop WL03117 moeten in deze situatie lager zijn dan de drempelhoogte van de overstort van het riool.
Uit de berekeningen blijkt dat de jaarlijkse waterstanden (T=1) in waterloop WL03117, door de werkzaamheden circa 6 centimeter hoger worden. Echter de berekende T=1 waterpeilen blijven ruim onder de drempelhoogtes van de aanwezige overstort (zie Tabel 1). Bij een T=1 situatie zal er geen Vechtwater in het riool terugstromen, waardoor het riool in deze situatie vrij kan afwateren en het waterschap aan de norm voldoet.
Op delen langs de Vecht is een zandwerende kade aanwezig ook wel zomerkade genoemd. Deze zomerkade zorgt er onder andere voor dat als er ‘iets’ hogere waterstanden voorkomen, deze binnen de oevers van de Vecht blijven en niet inunderen in het Winterbed. In de toekomstige situatie zal de nevengeul, waterloop WL03117 en het Stadsfront uitmonden in de Vecht waarbij de zomerkade wordt onderbroken en er een open verbinding ontstaat vanuit de Vecht met het Winterbed. Dit zorgt ervoor dat er eerder en mogelijk vaker inundaties in het winterbed optreden ten opzichte van voorheen.
In de huidige situatie inundeert het winterbed, statistisch gezien circa één keer per jaar. In de toekomstige situatie inundeert het winterbed, op de laagste plekken, circa twee à drie keer per jaar. De inundaties treden met name op langs de nevengeul, omdat daar de laagste plekken in het maaiveld aanwezig zijn. In Figuur 17 is weergegeven welke plekken vaker zullen gaan inunderen in de toekomstige situatie. De toegenomen inundaties leveren geen belemmeringen op voor het goed functioneren van het watersysteem.
Het plan is getoetst op hoogwaterveiligheid. Het uitgangspunt is dat de waterstand in een T=200 situatie niet hoger mag worden.
In de eerste berekening is uitgegaan van begroeiing langs de nevengeul en van kruidenrijk- en faunarijk grasland (index natuur en landschap N12.02) op de percelen met bestemming ‘natuur’ en ‘landbouw met beperkingen’. In Figuur 18 is zichtbaar dat de effecten zijn bepaald vanaf de grens met Duitsland (links) tot aan ruim voorbij de instroom van de nevengeul in de Vecht (rechts). Indien het getal onder de nullijn uitkomt is sprake van een negatief effect op de hoogwaterveiligheid (hogere waterstanden). Door de toename van weerstanden worden hogere waterstanden in de T=200 situatie berekend.
Figuur 18: Toetsing hoogwaterveiligheid met begroeiing langs de nevengeul en kruidenrijk- en faunarijk grasland
Om te voorkomen dat deze hogere waterstanden optreden wordt er in de hoogwaterperiode geen begroeiing toegestaan langs de nevengeul en een aangepast beheer toegepast op de percelen met kruidenrijk- en faunarijk grasland. Deze percelen worden gedurende de hoogwaterperiode (1 oktober tot 1 april) een aantal keren gemaaid. Hierdoor is de weerstand in het winterbed gelijkwaardig aan de huidige situatie, waardoor dezelfde T=200 peilen worden berekend als in de huidige situatie (zie Figuur 19).
Figuur 19: Toetsing hoogwaterveiligheid zonder begroeiing langs de nevengeul en met aangepast beheer kruidenrijk- en faunarijk grasland
De uit te voeren werkzaamheden zorgen ook voor een verandering van de grondwaterstanden. Om de grondwaterstanden inzichtelijk te maken is een grondwatermodel (MIPWA) gebouwd. Met behulp van dit model is berekend wat de effecten zijn op de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (hierna GLG) in de zomer/nazomer en de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (hierna GHG) in de winterperiode/het vroege voorjaar.
Om de veranderingen te berekenen zijn de waterpeilen uit het oppervlaktewatermodel gebruikt als input voor het grondwatermodel. Om de effecten op de GLG te bepalen worden de 1/100Q waterpeilen gebruikt en om de effecten op de GHG te bepalen de 1/4Q waterpeilen.
Effecten grondwaterstanden zomerperiode (GLG)
De GLG in het gebied veranderd als gevolg van de werkzaamheden. In Figuur 20 zijn de effecten van de maatregelen op de GLG zichtbaar. In het bovenstroomse deel van de nevengeul, nabij stuw de Haandrik, is een groen/blauwe arcering te zien. Deze arcering geeft aan dat de GLG in de zomerperiode hoger (circa 0-20 centimeter) wordt ten opzichte van de huidige situatie. Verklaring voor de verhoging van de GLG op deze locatie is dat de huidige zomerpeilen op de Vecht lager zijn dan de toekomstige peilen van de nevengeul.
In het middengedeelte van de nevengeul zijn geen veranderingen op de GLG berekend, vandaar dat er ook geen arcering is weergegeven.
In het benedenstroomse gedeelte van de nevengeul, nabij Gramsbergen, is een oranje/gele arcering te zien. Deze arcering betekent een verlaging van de GLG in de zomerperiode (circa 0-30 centimeter) ten opzichte van de huidige situatie. Verklaring voor deze verlaging is dat de nevengeul licht drainerend werkt.
Effecten grondwaterstanden winterperiode (GHG)
De veranderingen op de GHG laten hetzelfde beeld zien als de veranderingen op de GLG, Figuur 21. Ook hier is te zien dat in het bovenstroomse deel van de nevengeul een verhoging optreedt (circa 0-20 centimeter). In het middengedeelte worden geen veranderingen berekend en in het benedenstroomse deel van de nevengeul wordt een verlaging berekend (circa 0-30 centimeter).
De verhoging dan wel verlaging van de grondwaterstand veroorzaakt mogelijk geotechnische risico’s. Het waterschap heeft onderzoek laten uitvoeren om de risico’s ten aanzien van zettingen, stabiliteit en onderloopsheid/piping te onderzoeken.
Op voorhand zijn, op basis van de berekende effecten, een drietal locaties (A, B en C) vastgelegd waar deze risico’s zich zouden kunnen voordoen. Deze deelgebieden zijn weergegeven in Figuur 22. De mogelijke risico’s betreffen zettingen onder het stadsgebied van Gramsbergen (locatie A), instabiliteit van- en onderloopsheid/piping onder de spoordijk tussen de nevengeul en het kanaal Almelo- De Haandrik (locaties B en C). Het waterschap heeft daarom door Aveco de Bondt nader onderzoek laten uitvoeren.
Figuur 22: Deelgebieden voor risicoanalyse geotechnische impact
In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies van het uitgevoerde onderzoek door Aveco de Bondt opgenomen. Een nadere uitwerking is beschreven in de rapportage geotechnische beschouwing door realisatie van de nevengeul en het stadsfront (zie Bijlage 3).
Op grotere diepte worden zettingsgevoelige lagen aangetroffen. Voor het maatgevende profiel is een zettingsberekening uitgevoerd voor een maximale daling van 0,10 m van de grondwaterstand in de zomerperiode.
Uit de berekening volgt een maximale zetting van 6 millimeter in 30 jaar. De verwachte achtergrondzetting als gevolg van de natuurlijke veroudering van de grond wordt berekend op 12 centimeter over 30 jaar. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de impact van zettingen als gevolg van de aanleg van de Nevengeul en het Stadsfront verwaarloosbaar klein is.
Zettingen onder de spoordijk als gevolg van de verlaging van de grondwaterstand in de zomerperiode zijn dermate klein dat deze geen risico vormen. Ook wordt het risico op het optreden van onderloopsheid/piping door de verlaging van de zomergrondwaterstand niet vergroot en kan worden uitgesloten. Het onderzoek en de uitkomst daarvan is voorgelegd aan en besproken met ProRail.
Een verhoging van de grondwaterstand in de winterperiode heeft een minimale impact op de stabiliteit van het grondlichaam van de spoordijk. Op basis van de huidige inzichten in de ondergrond van de spoordijk is de impact zodanig klein dat deze als verwaarloosbaar beschouwd kan worden. Het onderzoek en de uitkomst daarvan is voorgelegd aan en besproken met ProRail.
Waterschap Vechtstromen is de voorbereidende werkzaamheden aan het uitvoeren waarbij een onderdeel is het bepalen van de effecten op de omgeving. Als gevolg van de te nemen maatregelen wordt in de omgeving zowel een verlaging als verhoging van de grondwaterstanden berekend.
Het Waterschap Vechtstromen vraagt Aveco de Bondt te onderzoeken of er negatieve consequenties volgen in de omgeving als gevolg van deze realisatie. Op basis van de huidige kennis en inzichten van de ondergrond, heeft de door het waterschap berekende verlaging en of verhoging van de grondwaterstand geen grootte effecten op de geotechnische risico’s in het omliggende ten aanzien van de effecten die regulier in het gebied kunnen optreden zoals zettingen door waterstandswisselingen door extreme weersomstandigheden en reguliere bodemdaling.
Een verhoging van de waterstand heeft op basis van de huidige inzichten van de ondergrond geen significant effect op de stabiliteit van het beschouwde grondlichaam.
5.3 Uitkomsten conditionerende onderzoeken
5.3.1 Flora en fauna onderzoek en projectplan Wet natuurbescherming
Uit het uitgevoerde onderzoek, QuickScan Wet natuurbescherming Ontwikkelingsproject Vechtrijk Gramsbergen, uitgevoerd door Eelerwoude op 28 mei 2021, blijkt dat in het plangebied diverse beschermde soorten voorkomen waarop het project effect heeft. Hierop is nader onderzoek uitgevoerd inclusief projectplan Wet natuurbescherming.
Voor een aantal binnen het plangebied voorkomende diersoorten is er sprake van een negatief effect, waarbij een verbodsbepaling vanuit de Wet natuurbescherming wordt overtreden. Deze soorten worden in deze paragraaf behandeld omdat hiervoor een ontheffing wordt aangevraagd bij de provincie Overijssel. Omdat de oever van de Vecht niet zal worden ontsteend en eveneens geen natuurvriendelijke oevers worden gegraven zullen de effecten op beschermde soorten minder zijn dan op voorhand werd verwacht.
Voortplantingsbiotoop van beekrombout is niet aangetroffen binnen het plangebied. Negatieve effecten zijn derhalve op voorhand uitgesloten. Hiernaast wordt een negatief effect op de oeverzone niet meer verwacht omdat het ontstenen van de vechtoever en het graven van natuurvriendelijke oevers niet worden uitgevoerd. De oevers worden alleen beïnvloed door het graven van de in- en uitlaat van de nevengeul. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
De poelkikker is niet binnen het plangebied vastgesteld, een negatief effect is hierom op voorhand uitgesloten. Het project heeft mogelijk een positief effect op poelkikker en amfibieën in het algemeen omdat nieuwe, geschiktere waterelementen worden gegraven binnen het plangebied. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Zowel veld- als waterspitsmuis zijn gedurende een intensief veldonderzoek niet vastgesteld binnen het plangebied. Potentieel geschikt leefgebied wordt niet door één of meerdere soorten gebruikt. Een negatief effect is uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Gedurende het nader onderzoek naar otter en steenmarter zijn beide soorten niet vastgesteld. Beide soorten hebben zeer grote territoria waarvan het plangebied (mogelijk) slechts een klein onderdeel uitmaakt. Vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel leefgebied zijn derhalve niet aanwezig. Voor otter betreffen deze vaste- rust en verblijfplaatsen locaties waar jongen worden geworpen en hierom vaak worden gebruikt. Hiervan zijn geen sporen gevonden in de vorm van uitwerpselen, prooiresten of wissels.
Mogelijk zijn in de oever binnen het plangebied, of net hierbuiten wel dagrustplaatsen van otter aanwezig welke incidenteel worden gebruikt. Deze zijn in het veld niet tot nauwelijks vast te stellen doordat deze zich bevinden in dichte oevervegetaties, struwelen, bosschages of kunstmatige holtes, bijvoorbeeld onder bruggen. Doordat dagrustplaatsen incidenteel worden gebruikt zijn wissels niet aanwezig evenals grote hoeveelheden aan sporen. Door het graven van de nevengeul zullen ten tijde van de uitvoering veel mensen en machines aanwezig zijn. De mogelijk aanwezige dagrustplaatsen zijn tijdelijk ongeschikt door de werkzaamheden. Derhalve treedt mogelijk een tijdelijk negatief effect op voor otter omdat deze verblijfplaatsen niet meer functioneel zijn. Dit is echter slechts van tijdelijke aard, nadat de werkzaamheden zijn afgerond is de oeverzone weer beschikbaar. Hiernaast zijn voldoende alternatieven aanwezig in de omliggende oevers langs de Vecht en de bruggen over het kanaal. Wel is het nemen van enkele maatregelen noodzakelijk om tijdelijke negatieve effecten te voorkomen. Voor steenmarter is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk. Voor otter wordt mogelijk, tijdelijk de functionaliteit van de dagrustplaatsen aangetast, dit is ontheffingsplichtig. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel.
Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt een laatste veldcontrole op sporen, latrines en mogelijke verblijfplaatsen uitgevoerd. Indien mogelijke verblijfplaatsen worden aangetroffen wordt het plan waar nodig zo aangepast dat er geen barrières ontstaan. Hierbij moet ook gedacht worden aan het achterwege laten van rechtopstaande oeverbeschoeiing en waar nodig realiseren van uittreedplaatsen.
Werken buiten kwetsbare periode otter
De kleine jongen zijn het kwetsbaarst, dit betreft dan ook de kwetsbare periode. In principe kunnen otters het hele jaar door jongen krijgen, maar er is een piek in het voorjaar en de zomer. De meest kwetsbare periode voor de otter zijn de maanden april t/m september. Afhankelijk van het seizoen en de weeromstandigheden kunnen deze perioden langer dan wel korter zijn. Huidige kraamverblijfplaatsen zijn gedurende het nader onderzoek niet vastgesteld. Mochten nieuwe wel worden vastgesteld in de oeverzone van de Vecht dan dient een gedeelte van het plangebied te worden afgezet door de begeleidend ecoloog.
Ongeschikt maken huidige plangebied
Het is noodzakelijk om de oeverzone voor aanvang van de werkzaamheden ongeschikt te maken. Hierdoor wordt voorkomen dat otters zich gaan vestigen binnen het plangebied en verstoord/beschadigd raken gedurende de werkzaamheden. Er blijft voldoende alternatief leefgebied aanwezig aan de overkant van de Vecht, rondom de Haandrik en de oeverzone boven- en benedenstrooms van het plangebied. Dit ongeschikt maken gebeurt door het maaien van deze oeverzone waardoor dekking tijdelijk wordt weggenomen. Dit ongeschikt maken gebeurt voor aanvang van de kwetsbare periode. Voor otter is dit de periode waarin de meeste jongen worden geboren tussen april en september. Afhankelijk van de weersomstandigheden kan deze periode zowel langer als korter zijn.
Het ongeschikt maken gebeurt door de vegetatie in de oeverzone voor de kwetsbare periode kort te maaien (max 15cm) waarbij de bodem niet wordt geroerd. Dit gebeurt in langzaam rijdend tempo waarbij gelijktijdig of na afloop het maaisel wordt afgevoerd. Hierbij dient gewerkt te worden in één richting zodat otter en andere soorten de kans hebben om te vluchten. Deze richting wordt bepaald door de begeleidend ecoloog. Zolang de werkzaamheden duren dient deze vegetatie kort gehouden te worden door regelmatig op dezelfde manier te maaien. Hoeveel maaiacties noodzakelijk zijn is afhankelijk van de weersomstandigheden en de projectduur en worden hierom bepaald door de begeleidend ecoloog.
Behouden toekomstige verblijfplaatsen
Om het leefgebied van de otter zoveel mogelijk te ontzien worden stobben en/of wortels van wilgen behouden. Deze bieden samen met de omliggende ruigtevegetatie geschikte verblijfplaatsen. Door deze te behouden wordt het plangebied na het herontwikkelen van de vegetatie weer geschikt voor otter. Bij het verder uitgroeien van deze (wilgen)stobben wordt het plangebied steeds geschikter.
Door het graven van de nevengeul met een lengte van 2,6km, welke ontoegankelijk is voor recreatie komt 5,2km aan extra oeverzone beschikbaar. Hierbij is tevens sprake van een natuurvriendelijke oever. Doordat deze nevengeul de kans krijgt om zand uit te slijten en weer af te zetten is er op termijn sprake van een gevarieerde oeverzone, uitermate geschikt voor otter.
Door de werkzaamheden worden de potentieel geschikte leefgebieden en verbindingszones tijdelijk ongeschikt. Verstoring neemt toe waardoor mogelijk aanwezige vaste- rust en verblijfplaatsen, essentieel leefgebied en verbindingszones worden verstoord en niet langer functioneel zijn. Dit effect zal echter beperkt zijn, genoemde soorten hebben zeer grote territoria waarbinnen het plangebied slechts een onderdeel uitmaakt. Met name de gehele noordoever van de Vecht wordt niet verstoord en blijft als geheel functioneel, dit geldt ook voor de omliggende gebieden zoals de oude Vechtarmen en de bosschages ten zuiden van het plangebied.
Hiernaast wordt op de lange termijn een positief effect verwacht, de ruige vechtoever blijft onaangetast en is direct na de werkzaamheden weer toegankelijk voor de kleine marterachtigen. Hiernaast neemt rust toe binnen het plangebied omdat de omgeving tussen de nevengeul en de Vecht ontoegankelijk wordt voor wandelaars. Door de nevengeul neemt ook structuur toe, de momenteel ongeschikte, agrarische percelen worden doorkruist door de nevengeul. Dit levert ruige oeverranden op en de mogelijkheid voor opslag om zich te ontwikkelen. Hierdoor ontstaan nieuwe verblijfplaats en foerageermogelijkheden (nieuw leefgebied) en nieuwe mogelijkheden om zich door het landschap te verplaatsen (nieuwe verbindingszones).
Kortom, tijdelijk zullen de werkzaamheden een negatief effect veroorzaken op het leefgebied en verbindingszones van één of meer soorten kleine marterachtigen. Dit is ontheffingsplichtig. Op de lange termijn heeft de geplande ontwikkeling een positief effect doordat meer structuur aanwezig is. De Vechtoever binnen het plangebied is binnen 1 jaar na uitvoering weer functioneel. De nevengeul naar verwachting na circa 3 jaar, totdat hier een volwaardige begroeiing is ontwikkeld.
Maatregelen kleine marterachtigen
Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt een laatste veldcontrole op sporen, latrines en mogelijke verblijfplaatsen uitgevoerd. Indien mogelijke verblijfplaatsen worden aangetroffen wordt het plan waar nodig zo aangepast dat er geen barrières ontstaan.
Ongeschikt maken huidige plangebied
Het is noodzakelijk om het bestaande geschikte leefgebied binnen het plangebied ongeschikt te maken voor alle kleine marterachtigen. Het ongeschikt maken dient te gebeuren buiten de kwetsbare periode van deze soorten. Deze kwetsbare periode betreft 15 maart tot en met 1 september. De kwetsbare periode voor deze soorten betreft hierbij de periode waarin jongen worden gebaard en grootgebracht, in deze periode zijn jongen kwetsbaar en is er extra behoefte aan prooidieren. Net als voor otter geldt dat deze perioden zowel langer als korter kunnen zijn.
Het tijdelijk ongeschikt maken van het plangebied gebeurt door de gehele oeverzone, sloten en zomerdijk kort te maaien (<15cm). Hierdoor verdwijnt de dekking waarmee ook de kleine marterachtigen uit het plangebied verdwijnen. Door dit te doen voor de kwetsbare periode wordt voorkomen dat deze soorten zich vestigen binnen het plangebied op het moment dat zij het meest kwetsbaar zijn. Het ongeschikt maken gebeurt door het langzaam maaien van de oever, zomerdijk en sloten. Het maaisel wordt hierbij afgevoerd en er wordt in één richting op gewerkt. Deze richting dient bepaald te worden door de begeleidend ecoloog. Deze ecoloog begeleid ook de maaiacties gedurende de werkzaamheden waarmee het gebied ongeschikt blijft totdat de werkzaamheden zijn afgerond.
Behouden toekomstige verblijfplaatsen
Om het leefgebied van de kleine marterachtigen zoveel mogelijk te ontzien worden stobben en/of wortels van wilgen behouden. Net als voort otter kunnen deze in de toekomst gebruikt worden als verblijfplaats en vorm van dekking. Hiernaast krijgt de oeverzone en zomerdijk weer de kans om te verruigen waardoor het weer beschikbaar wordt.
Door het graven van de nevengeul komt in totaal 5,2 kilometer extra aan oeverzone beschikbaar. Doordat deze nevengeul de kans krijgt om zand uit te slijten en weer af te zetten is er op termijn sprake van een gevarieerde oeverzone, uitermate geschikt voor kleine marterachtigen welke hier structuur en dekking kunnen vinden. Hiernaast wordt het landschap hierdoor kleinschaliger waardoor deze soorten meer kansen hebben om zich veilig door het plangebied te verplaatsen.
Knoflookpad is afhankelijk van twee verschillende hoofdelementen, geschikt voortplantingsbiotoop (poel) en landbiotoop. Het voortplantingsbiotoop wordt behouden bij de geplande ontwikkeling.
Het wordt verwacht dat het huidige biotoop voor knoflookpad, vrijwel ongeschikt is. Het halveren hiervan kan de gunstige staat van instandhouding van knoflookpad echter wel aantasten. Het is noodzakelijk dat het beschikbare leefgebied duurzaam wordt versterkt. Wanneer concrete maatregelen worden genomen in het uitbreiden van het NNN, graven van nieuwe waterelementen en realiseren van een dynamische nevengeul kan de gunstige staat van instandhouding behouden blijven.
Bij knoflookpad is het essentieel dat dieren tijdens de werkzaamheden niet worden gedood en het bestaande voortplantingsbiotoop en landhabitat wordt versterkt. Momenteel is deze populatie zeer kwetsbaar en is het nemen van doeltreffende maatregelen noodzakelijk. Concreet zullen de volgende maatregelen worden genomen ten behoeve van deze soort, hierbij is niet alleen gekeken naar het huidige landbiotoop, globaal binnen 600 meter van de voortplantingspoel maar ook naar toekomstige uitbreidingsmogelijkheden. Hierbij worden over de gehele lengte van het plangebied maatregelen genomen ten gunste van deze soort. De mitigerende maatregelen zijn in onderstaande paragraaf te vinden. Aanvullend zijn er ook compenserende maatregelen mogelijk, deze zijn opgenomen in het onderzoek in Bijlage 3.
Mitigerende maatregelen knoflookpad
Om te voorkomen dat dieren worden gedood tijdens de graafwerkzaamheden worden mitigerende maatregelen genomen. Dit is belangrijk omdat knoflookpad kan worden aangetroffen door pionier situaties welke zullen ontstaan door het graven van de nevengeul. Hierom is het belangrijk dat de nevengeul tot minimaal 600 meter zal worden uit gerasterd middels amfibie schermen. Het plaatsen van deze schermen dient te gebeuren in de winterperiode van knoflookpad wanneer de dieren zich hebben ingegraven op hoger gelegen gronden buiten het tracé van de nevengeul globaal tussen november en april. Deze periode dient nader te worden gespecificeerd in overleg met een ecologische ter zake kundige op het gebied van knoflookpad. De voortplantingsperiode van knoflookpad wordt grotendeels bepaald door weersomstandigheden en is lastig op voorhand te voorspellen.
Het uitgevoerde flora en fauna onderzoek, nader onderzoek en projectplan Wet natuurbescherming zijn opgenomen in Bijlage 3.
5.3.2 Vogelgrieprisico’s nabij de Vecht bij Gramsbergen
De omgeving van Gramsbergen wordt bezocht door overwinterende watervogels, maar vergeleken met andere delen van Nederland gaat het om betrekkelijk kleine aantallen. Veel van deze vogels maken gebruik van agrarische percelen om te foerageren op gras of oogstresten of op kleine bodemdieren. Diverse van deze soorten leven in groepen. Ook al zijn de dichtheden aan vogels over het algemeen laag, toch kan het voorkomen dat zulke groepen tijdelijk neerstrijken op agrarische percelen vlakbij commerciële pluimveebedrijven, al dan niet aangetrokken door specifieke werkzaamheden die worden uitgevoerd op deze percelen of aan slootkanten. Mogelijk doen verhoogde risico’s op insleep van het vogelgriepvirus op pluimveebedrijven zich voor wanneer uitwerpselen van besmette vogels op het dak van de pluimveestal of op het erf of in de directe omgeving daarvan achterblijven. Dit is een punt van zorg voor pluimveehouders en noodzaakt tot een permanente en strikte toepassing van bioveiligheidsmaatregelen om te voorkomen dat zulke uitwerpselen bij het pluimvee in de stal terecht komen. Ook verklaart dit waarom pluimveehouders soms met een bezorgde blik kijken naar ruimtelijke ontwikkelingen in hun omgeving.
Zwanen, ganzen en meeuwen zijn belangrijke soortgroepen die aangetrokken kunnen worden tot agrarische percelen dicht bij pluimveebedrijven. Over het algemeen zijn dit vogels met vaste gewoonten. Zo zoeken ze vaste plekken op om veilig de nacht door te brengen. Dat zijn gewoonlijk tamelijk afgelegen plekken met weinig opgaande landschapselementen (waarin predatoren zich zouden kunnen verstoppen) en met ondiep stilstaand water. Zulke waterplassen zijn ook aanwezig in de buurt van Gramsbergen en daarvandaan bezoeken deze vogels overdag het omliggende gebied. Een smalle geul met stromend water in de nabijheid van wegen, bebouwing en bosschage, zoals in Vechtrijk Gramsbergen, voldoet voor deze soorten niet als een veilige slaapplaats.
De plannen voor de aanleg van een nevengeul langs de Vecht bij Gramsbergen zijn vooral bedoeld om de rivier ruimte te bieden in perioden met hoogwater en om deze een deel van haar oorspronkelijke karakter terug te geven. Vissen en andere waterdieren kunnen daarvan profiteren, evenals vogels en andere diersoorten die op hun beurt daar weer van leven. Bij vogels gaat het dan vooral om sterk aan het watergebonden soorten zoals duikeenden en futen of om soorten die veelal individueel of in losse groepjes (en dus in lage dichtheden) foerageren, zoals reigers. In het geval van Gramsbergen is er sprake van een vrij grote buffer van ten minste 900 m zonder commerciële pluimveebedrijven rondom de geplande nevengeul.
Op basis van bovengenoemde aspecten en op basis van aanvullende informatie die in het “Rapport Vogelgrieprisico’s nabij de Vecht bij Gramsbergen” bijeen is gebracht is geconcludeerd dat de aanleg van deze nevengeul en Stadsfront niet of nauwelijks zal leiden tot een toename van het risico op insleep van het vogelgriepvirus op de omliggende commerciële pluimveebedrijven. Hiermee stellen we niet dat in de toekomst vogelgriepbesmettingen op deze bedrijven uitgesloten zijn, maar dat is in de huidige situatie ook niet het geval. De conclusies uit dit rapport zijn uitsluitend van toepassing op de situatie rond het plangebied van Vechtrijk Gramsbergen. Het rapport is opgenomen in Bijlage 3.
5.3.3 Archeologie en cultuurhistorie
De middelhoge en hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met Nieuwe Tijd kan voor een gedeelte van het plangebied gehandhaafd worden. Het gaat hierbij dan om de zones waarbij tijdens het booronderzoek restgeulafzettingen zijn aangetroffen (zie Figuur 23, de rode zones). De overige delen van de te ontgraven geul (zie Figuur 24) zijn vrijgegeven voor de werkzaamheden. Buiten deze zone blijft de reeds bestaande verwachting behouden zoals in Figuur 25 weergegeven. De locatie van de recentere stroomgeulen is hierbij ook vrijgegeven.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kunnen archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Omdat de aard vondsten met standaard vormen van prospectief onderzoek slecht te vangen zijn wordt geadviseerd een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding conform het protocol IVO-P (proefsleuvenonderzoek) om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor deze archeologische begeleiding conform het protocol IVO-P proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd.
Figuur 23: Advieskaart (Bron: Synthegra B.V.)
Figuur 24: Toekomstige situatie (Bron: Synthegra B.V.)
Figuur 25: Advieskaart nader uit te voeren archeologisch onderzoek voor zowel het perceel van het waterschap Vechtstromen als het perceel van de gemeente Hardenberg. (Bron: Synthegra B.V.)
5.3.4 Niet-gesprongen explosieven
Door Explosive Clearance Group (ECG) is op 29-01-2020 een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Uit dit onderzoek blijkt dat indicaties die tot de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn te herleiden achterhaald zijn. Tevens zijn er in de omgeving van het onderzoeksgebied contra-indicaties achterhaald waardoor het mogelijke risico op het aantreffen van conventionele explosieven wordt verminderd. Zo werden in en direct bij het onderzoeksgebied in de meidagen van 1940 bruggen vernield. Vanwege de succesvolle vernielingen en het gegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat explosieven mogelijk in het onderzoeksgebied achterbleven, wordt geen verdacht gebied afgebakend. De uiteindelijke conclusie is dat er geen sprake is van een feitelijk verdacht gebied.
Het onderzochte gebied is als onverdacht beoordeeld. Er is derhalve geen verder onderzoek nodig.
5.3.5 Verkennend (water)bodemonderzoek
Verkennend (water)bodemonderzoek is uitgevoerd door Aveco de Bondt (opgenomen in Bijlage 3) om de hergebruiksmogelijkheden van de vrijkomende grond te bepalen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende:
De hergebruiksmogelijkheden van de vrijkomende grond en slib zijn variabel. Het grootste deel van de vrijkomende grond en slib is niet verontreinigd en wordt als altijd toepasbaar / verspreidbaar beschouwd. Een deel van de grond en slib is licht verontreinigd, veelal als gevolg van verhoogde gehalten arseen en daardoor onder voorwaarden (beperkter) herbruikbaar;
5.3.6 Uitkomsten vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor plannen en besluiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben wordt de m.e.r.- toets doorlopen. M.e.r. is de afkorting van milieueffectrapportage waarvoor de eisen zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage.
In Tabel 2 zijn de conclusies van de beoordeling van de potentiële effecten van de ontwikkeling samengevat en is aangegeven of het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Zie Bijlage 3 voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Tabel 2: Samenvatting milieueffecten
Het voornemen voor de realisatie van de nevengeul De Haandrik leidt mogelijk tot effecten op het milieu en de omgeving. Veel effecten zijn van tijdelijke aard en worden niet als belangrijke negatieve effecten beschouwd.. Gelet op de geldende wetgeving daarvoor, die toeziet op het voorkomen van belangrijke nadelige effecten, is de verwachting dat geen sprake zal zijn van belangrijke negatieve effecten. Wanneer er geen ‘belangrijke nadelige gevolgen’ zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet noodzakelijk om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.
Nadat dit projectplan ter inzage heeft gelegen, eventuele zienswijzen zijn behandeld en het projectplan is vastgesteld volgt de verdere voorbereiding van het project. Er wordt een contractdocument opgesteld met bijbehorende tekeningen voor een aannemer die het werk gaat uitvoeren. In dit contractdocument wordt o.a. omschreven welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden en onder welke voorwaarden.
De nadere uitwerking vindt plaats in de voorbereidingsfase op basis van dit projectplan en de verleende vergunningen.
Uiteindelijk wordt het project aanbesteed en vanaf maart 2023 uitgevoerd. Vanwege het hoogwaterseizoen 2023/2024 dient de uitvoering in oktober 2023 gereed te zijn. Tijdens de uitvoering van het werk zullen de gebruikelijke voorwaarden worden gehanteerd met betrekking tot het beperken van overlast voor de omgeving (wegafzettingen, geluid e.d.). Vanzelfsprekend wordt tijdens de uitvoering de veiligheid in acht genomen. Toezicht op de uitvoering vindt plaats door een toezichthouder van het waterschap.
Voor het inventariseren van de aanwezige kabels en leidingen is een oriënterende KLIC-melding gedaan bij het kadaster. Op basis van de aangeleverde gegevens gelden de volgende aandachtspunten:
Binnen het plangebied ligt het tracé van een hogedruk aardgasleiding op circa 15 meter diepte. De nevengeul kruist dit tracé. Gesprekken hierover met de leidingbeheerder hebben plaatsgevonden, welke hebben geleid tot overeenstemming. De leiding is bovendien voorzien van een planologisch beschermingskader, waarmee belangrijke nadelige gevolgen voorkomen worden. Verder zijn er geen planologisch beschermde kabels en leidingen binnen het plangebied. Van belangrijke nadelige gevolgen voor kabels en leidingen is dus geen sprake, eventuele effecten op de gasleiding worden ondervangen middels het planologisch kader (Bijlage 2).
In de deelgebieden zijn kleine kabels en leidingen aanwezig. Hierbij gaat het onder andere om laag- en middelspanningsleidingen, dataleidingen, waterleidingen en drukriolering. Deze kabels en leidingen zijn opgenomen in Bijlage 2. Met de betreffende kabel- en leidingbeheerders is afstemming om daar waar raakvlakken zijn, deze aan te passen op de nieuwe situatie.
6.3 Afwijkingsmogelijkheden uitvoering
Het ontwerp, zoals opgenomen in Bijlage 1, wordt nader gedetailleerd tot een contractdocument met bijbehorende tekeningen. In de uitvoering kunnen kleine afwijkingen ontstaan. De afwijkingen zullen geen afbreuk doen aan de uitgangspunten en voor belanghebbenden niet leiden tot andere, dan in dit projectplan beschreven effecten.
Voor de uitvoering van de maatregelen worden onderstaande vergunningen en meldingen aangevraagd en gedaan.
Tabel 3: Overzicht vergunningen en meldingen
7 Legger, beheer, onderhoud en monitoring
Jaarlijks worden voor de legger de nieuw gerealiseerde werken ingemeten en opgetekend in een revisietekening. Dit wordt door middel van een leggerbesluit vastgelegd. Dit besluit wordt voorbereid en ter inzage gelegd conform de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht.
Het toekomstige beheer en onderhoud van de voorgenomen maatregelen spelen een belangrijke rol bij het ontwerp. Het beheer en onderhoud zijn bepalend voor het in stand houden van de gewenste inrichting. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de nevengeul, inclusief de tweezijdige bufferzone van 10 m, en voert het operationele beheer uit.
De doelen en wijze van uitvoering van het beheer en onderhoud worden voorafgaand aan de oplevering van het werk vastgelegd in een beheer- en onderhoud document.
In het monitoringsplan is samenvattend beschreven welke meetpunten geplaatst zijn in het kader van project Vechtrijk Gramsbergen, wat de aanleg- en beheerkosten hiervan zijn en uit welk budget deze betaald worden. Tevens zijn afspraken en verwachtingen vastgelegd, zodat duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is.
Er wordt geen tussentijdse evaluatie/analyse van de grondwaterstanden uitgevoerd, tenzij vragen/klachten uit de omgeving daar aanleiding voor geven. Na de meetperiode (eind 2026) vindt een evaluatie plaats (de resultaten worden vastgelegd in een beknopte rapportage en toegevoegd als bijlage van het BOD) en worden nieuwe afspraken gemaakt over monitoring en eventuele kosten.
In deel 2 wordt het projectplan getoetst aan de regelgeving en het relevante beleid. Er is kort weergegeven wat de relatie van dit projectplan is met het betreffende beleid of wet en waarom deze regelgeving een rechtvaardiging is van dit projectplan. Wanneer het beleid of een wet een beperking vormt, is aangegeven op welke wijze het plan daarop anticipeert.
1 Wet- en regelgeving – Waterwet
De Waterwet regelt de taken en verantwoordelijkheden rond het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Als een waterschap een waterstaatswerk wil aanleggen of wijzigen, dient op grond van artikel 5.4 van de Waterwet een projectplan te worden vastgesteld. Daarin is opgenomen een beschrijving van het werk, de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd en een beschrijving van de voorzieningen om eventuele nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk ongedaan te maken of te beperken. Het werk draagt bij aan de volgende doelstellingen uit de Waterwet (artikel 2.1 Waterwet).
Ondanks dat het geen hoofddoel van het project is om invulling aan deze doelstelling te geven, is deze doelstelling wel beschouwd. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van het project te verwachten.
Door een natuurvriendelijke inrichting en loop van de nevengeul zal in het plangebied de ecologische kwaliteit verbeteren.
Ondanks dat het geen hoofddoel van het project is om invulling aan deze doelstelling te geven, is deze doelstelling wel beschouwd. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van het project te verwachten.
2.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027 (Vechtstromen, 2022)
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 gaat in op alle aspecten van het waterbeheersysteem (rioleringsbeheer en drinkwaterzorg uitgezonderd) waar de planperiode op gericht is. Het waterschap stemt de waterpeilen, het onderhoud en de inrichting van het watersysteem zo goed mogelijk af op de functies in het gebied en op de wensen van de gebruikers.
De inrichting van het watersysteem, de oppervlaktewaterpeilen en het onderhoud zijn erop gericht om in normale weersomstandigheden de gebruikers en de ruimtelijke functies van het gebied zo goed mogelijk te bedienen met inachtneming van de natuurlijke kenmerken van het watersysteem. Daarnaast is een klimaatbestendiger watersysteem een belangrijk aandachtspunt, zodat er ook in lange perioden van droogte en bij extreme neerslag zo min mogelijk overlast en schade ontstaat. Maar ook vergroening en waterkwaliteit komen in het beheerplan aan het bod. Door het uitvoeren van Vechtrijk Gramsbergen, wordt hier invulling aan gegeven.
Het realiseren van een klimaatrobuuste Vecht en Vechtdal in en om Gramsbergen door de aanleg van een meer dynamische Vecht. Door uitvoering van klimaatadaptieve maatregelen kunnen knelpunten als gevolg van de klimaatverandering (zowel vernatting als verdroging) beter worden opgevangen. Vechtrijk kan als landelijk voorbeeldproject dienen voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied. Daarnaast krijgt het Vechtdal meer belevingsmogelijkheden en wordt het gebied interessant voor toeristen, o.a. uit Duitsland, dit betekent een economische impuls voor Gramsbergen en het omliggende gebied. Dit wordt onder meer bereikt door de aanleg van recreatieve voorzieningen (haven, recreatieve routes), door vergroting van de biodiversiteit en verbetering van de waterkwaliteit.
Het project Vechtrijk Gramsbergen heeft aansluiting bij de doelen van de Regiodeal in actielijnen 3 (evenwichtige groei van stad en land) en 4 (aan de slag met klimaatoplossingen).
Het project Vechtrijk Gramsbergen heeft een relatie met HWBP project Veilige Vecht (WDOD/Vechtstromen), vaarrecreatiebeleid (Ruimte voor de Vecht) en ambitiewijzer Natuur (provincie).
2.3 Waterbeheer 21e eeuw en Kaderrichtlijn Water
Duurzaam, schoon oppervlaktewater voor de toekomst met een goede ecologische en chemische toestand. Dat is, in het kort, de belangrijkste doelstelling van het Europese beleidsdossier Kaderrichtlijn Water (KRW) en het nationale beleidsdossier Waterbeheer 21e eeuw (WB21).
Het werk dat met KRW en WB21 samenhangt, sluit dusdanig op elkaar aan dat de beide beleidsvoornemens en de uitwerking daarvan opgenomen zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (NBW-actueel).
Vanuit het NBW-actueel is de wateropgave voor de 21e eeuw geformuleerd. Door de klimaatveranderingen is meer ruimte voor water nodig en moet water vastgehouden worden in plaats van het in eerste instantie af te voeren. Als algemeen uitgangspunt voor het waterbeheer geldt eerst water vasthouden, dan bergen en als laatste afvoeren. Water wordt een sturend principe bij ruimtelijke opgaven en er wordt een veerkrachtig en dynamisch watersysteem nagestreefd.
De KRW is in december 2000 in werking getreden. Voor het waterbeheer is deze richtlijn maatgevend. De KRW is opgenomen in de waterwetgeving conform Europese richtlijnen. De 'chemische toestand' wordt beoordeeld aan de hand van 33 Europees vastgestelde prioritaire stoffen. De 'ecologische toestand ' is opgebouwd uit beoordelingen van onder andere de 'biologische kwaliteit' en de 'algemene fysisch-chemische kwaliteit', die in Nederland voornamelijk wordt bepaald door de nutriënten fosfor en stikstof. In de praktijk is de biologische kwaliteit, die bestaat uit maatlatten voor algen, vissen, macrofauna en waterplanten, meestal bepalend voor de ecologische toestand.
2.4 Ondernemen met natuur en water en Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied kent volgens de Provinciale Omgevingsvisie het volgende ontwikkelingsperspectief: 'Zone ondernemen met natuur en water (ONW)'.
Het ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) richt zich op het realiseren van een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. Het accent ligt op natuur die, naast biodiversiteit, betekenis heeft voor mensen en bijdraagt aan hun welzijn en welvaart. Om dit mogelijk te maken, bieden we ruimte aan de groeiende groep betrokken ondernemers en bewoners die zelf willen ondernemen met natuur en water. Binnen de Zone ONW buiten het natuurnetwerk is ruimte voor economische dragers die in harmonie met de natuur-, water- en landschappelijke kwaliteiten plaats kunnen vinden.
Het plangebied betreft twee gebieden, te weten:
Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities 'Natuur als ruggengraat' en 'Continu en Beleefbaar watersysteem' voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staan centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. Met de beoogde ontwikkeling wordt ruimte geboden aan water en natuur en wordt het gebied rondom de NNN-gebieden versterkt met natuurontwikkeling en inrichting. Hiermee draagt het planvoornemen bij aan het behoud en versterking van de NNN gebieden.
Daarnaast zijn er gebieden binnen de zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Met de aanleg van de nevengeul wordt bijgedragen aan de kwaliteit van natuur, water en het landschap. De Vecht wordt zichtbaarder voor de inwoners van Gramsbergen en het onderhoudspad langs de Vecht maakt het mogelijk voor mensen om het gebied op gepaste afstand te beleven. Hiermee zorgt het plan voor een maatschappelijke versterking van het gebied.
Het gebied om de nevengeul wordt ingericht als natuur/extensieve landbouw en biedt kansen voor onder meer het ontwikkelen van begroeide natuurvriendelijke oevers. De functies die met het planvoornemen zullen worden vervuld, zijn voornamelijk waterhuishoudelijk van aard in combinatie met extensieve landbouw en natuur. Samen vormt dit een basiskwaliteit voor de natuur. In dit deel kan een grote bijdrage aan het verhogen van de biodiversiteit geleverd worden. Met name het beheer is bepalend voor de natuurwaarden die behaald kunnen worden. Het planvoornemen zorgt voor een verbetering van het watersysteem en de natuur (inclusief biodiversiteit) in de omgeving.
Op grond van artikel 3 van de Inspraak- en participatieverordening waterschap Vechtstromen wordt een ontwerp van een projectplan zes weken ter inzage gelegd. In die periode kunnen belanghebbenden een zienswijze over het ontwerp van het projectplan bij het dagelijks bestuur van het waterschap indienen. Na deze periode wordt het projectplan, met eventueel daarbij gevoegd de zienswijzen en de reactie van het waterschap daarop vastgesteld.
Omdat in dit geval voor de realisatie van het onderhavige project meerdere besluiten (bestemmingsplan, projectplan Waterwet, ontgrondingenvergunning, ontheffing Wet natuurbescherming) van meerdere bestuursorganen (gemeente, waterschap, provincie) vereist zijn, vindt voorbereiding en bekendmaking gecoördineerd plaats op grond van artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening. Daarbij is sprake van het door eenieder kunnen indienen van zienswijzen op de bij de coördinatie betrokken ontwerpbesluiten.
Het niet of niet tijdig indienen van een zienswijze kan gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid van het beroep bij de bestuursrechter.
Na vaststelling van het projectplan door het dagelijks bestuur is daarna uitsluitend beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mogelijk.
Aveco de Bondt. (2022). Geotechnische beschouwing door realisatie van de nevengeul.
Aveco de Bondt. (2022). Verkennend (water)bodemonderzoek Vechtrijk Gramsbergen - DL Nevengeul en uiterwaard.
Aveco de Bondt. (2022). Vormvrije m.e.r.-beoordeling Nevengeul.
Eelerwoude. (2020). Visie Vechtrijk Grambergen, Gebiedsvisie inrichting Vecht: Waterrobuust en Klimaatadaptief landschap.
Eelerwoude. (2021). Quickscan Wet natuurbescherming, Ontwikkelingsproject Vechtrijk Gramsbergen, Gemeente Hardenberg.
Eelerwoude. (2022). Nader onderzoek en projectplan Wet natuurbescherming, Ontwikkelingsproject Vechtrijk Gramsbergen, Waterschap Vechtstromen.
Explosive Clearance Group. (2020). Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven in het onderzoeksgebied ‘Baalder Uiterwaard en Vechtrijk Gramsbergen’.
Sovon. (2022). Vogelgrieprisico’s nabij de Vecht bij Gramsbergen.
Synthegra archeologie. (2021). Project Vechtrijk te Gramsbergen (perceel 1), Gemeente Hardenberg, Bureauonderzoek en cultuurhistorisch onderzoek.
Synthegra archeologie. (2022). Project Vechtrijk te Gramsbergen Perceel 1, Gemeente Hardenberg, Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek.
Waterschap Vechtstromen. (2012). Hydrologisch handboek.
Waterschap Vechtstromen. (2022). Monitoringsplan Vechtrijk Gramsbergen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2023-1821.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.