Wijziging Algemene regels Keur Waterschap Rivierenland 2014 Algemene regel WW3 "Kabels en leidingen"

Registratie nr.: 2019148322

 

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland;

 

Op voordracht van de directieraad van 9 december 2019;

 

Overwegingen:

Revisie en actualisering van de algemene regel WW3.

 

Wettelijk kader:

Waterschapswet

Keur Waterschap Rivierenland 2014

 

BESLUIT:

Vast te stellen de wijziging van de Algemene regels Keur Waterschap Rivierenland 2014.

Artikel I. Wijzigingen

De Algemene Regels Keur Waterschap Rivierenland 2014 worden als volgt gewijzigd:

 

De inhoud van Algemene Regel WW3 "Kabels en leidingen" wordt vervangen door de tekst zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel II. Bijlagen

Bij dit besluit behoort bijlage: Algemene regel WW3 "Kabels en leidingen";

Artikel III. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking in het Waterschapsblad.

Artikel IV. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tot wijziging Algemene regels Keur Waterschap Rivierenland 2014 WW3 "Kabels en leidingen"

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland van 17 december 2019 te Tiel.

de secretaris-directeur, ir. Z.C. Vonk

de loco dijkgraaf, M.H.M. Gremmen

Bijlage

1. Algemene regel WW3 "Kabels en leidingen";

 

WW 3. Kabels en leidingen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en/of artikel 5.4 van de keur, voor het aanleggen en behouden van kabels en leidingen, voor zover het:

 

een kabel en/of leiding in en nabij een oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone betreft die:

  • 1.

    in een sleuf parallel aan het oppervlaktewaterlichaam in de beschermingszone van het waterstaatswerk wordt gelegd, en/of;

  • 2.

    een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      Met een A-status minimaal 1,5 meter onder de vaste bodem en talud kruist;

    • b.

      Met een B-status minimaal 1,0 meter onder de vaste bodem en talud kruist;

    • c.

      Met een C-status minimaal onder de vaste bodem en talud kruist.

  • 3.

    een, in het oppervlaktewater aanwezige, duiker kruist waarbij deze:

    • a.

      In een A-water minimaal 1,5 meter onder de onderkant van de duiker kruist;

    • b.

      In een B-water en/of C-water bij voorkeur onder de duiker kruist.

  • 4.

    ook in de waterkering en/of bijbehorende beschermingszone is gelegen in open ontgraving de watergang kruist. Als er een dam met duiker wordt gekruist moet dit bovenlangs met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de bovenzijde van de duiker en de kabel/leiding;

  • 5.

    gebruik maakt van in een brug aangebrachte voorzieningen voor de doorvoer van kabels en/of leidingen;

  • 6.

    niet onder een onderheid civiel kunstwerk wordt aangebracht in verband met de aanwezige paalfundering;

  • 7.

    niet parallel onder de waterbodem worden aangebracht;

  • 8.

    een door het waterschap aangewezen vaarweg voor scheepvaart en/of boezemwater kruist door middel van een gestuurde boring. Hierbij heeft de kabel en/of leiding een gronddekking van minimaal 3,00 meter onder het gehele leggerprofiel (bij het ontbreken van een leggerprofiel moeten de vaste bodem en taluds van het oppervlaktewaterlichaam als uitgangspunt worden gehanteerd).

een kabel en/of leiding in de waterkering en/of beschermingszone betreft die:

  • 9.

    zoveel mogelijk buiten de waterkering en bijbehorende beschermingszones wordt gelegd. Daarom moeten de kabels en leidingen met de volgende prioritering worden gelegd:

    • a.

      buiten de beschermingszone van de waterkering;

    • b.

      in de beschermingszone van de waterkering;

    • c.

      in de waterkering.

De noodzaak voor de punten b en c moet worden aangetoond en als motivering bij de melding worden aangeleverd. Bij de beoordeling van de werkzaamheden zal een belangenafweging plaatsvinden;

  • 10.

    bij een vloeistof- of gasleiding een maximale buitendiameter heeft van 110mm met een maximale druk van 3,50 bar. De leidingen zijn uitgevoerd in minimaal PE100 en SDR11;

  • 11.

    bij een kabel een spanning lager dan 3kV heeft of bij glasvezel (inclusief beschermbuizen) een maximale diameter heeft van 25mm;

  • 12.

    bij een kruising zo haaks mogelijk door de waterkering én in open ontgraving wordt gelegd;

  • 13.

    indien de kabel/leiding in een mantelbuis wordt gelegd aan het volgende voldoet:

    • a.

      de mantelbuis is gelegen of wordt gelegd ter plaatse van zijwegen en/of dijkafritten met een gesloten verharding, en;

    • b.

      de mantelbuis alleen parallel aan de waterkering en in overhoogte (buiten het minimaal aanwezige dwarsprofiel van de waterkering) wordt aangebracht, en;

    • c.

      de mantelbuis wordt aangebracht door middel van een grond verdringende persing (niet door middel van een raket-techniek);

  • 14.

    geen in de waterkering aanwezig waterstaatskundig civieltechnisch kunstwerk kruist (zowel parallel als haaks);

  • 15.

    in parallelligging in de (wegberm van de) binnenkruin en/of de beschermingszone wordt gelegd. De kabel en/of leiding wordt dus niet in het dijktalud, de bij de waterkering behorende aanberming of de eerste 4 meter uit de voet van de waterkering gelegd;

een kabel en/of leiding in en/of nabij een weg betreft die:

  • 16.

    in parallelligging op een afstand van de wegverharding wordt gelegd die tenminste gelijk is aan de diepte waarop de kabel en/of leiding wordt gelegd, en;

  • 17.

    in parallelligging wordt gelegd op een diepte conform bijgaande tabel 1: “minimale diepte kabels en leidingen parallel aan wegen”;

  • 18.

    gekruist wordt, zolang deze niet is gelegen op een waterkering, met een persing, boogboring (niet zijnde een boogzinker) of horizontaal gestuurde boring. De kabel en/of leiding wordt daarbij minimaal 1,00 meter onder het wegdek aangebracht.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

 

in het algemeen:

  • 1.

    ontwerpt, legt aan, en beheert de leiding met een adequate techniek en op een adequaat niveau;

  • 2.

    voert de kabel- en/of leidingwerkzaamheden uit zonder onderbreking waarbij alle aanwijzingen door of namens het waterschap onmiddellijk worden opgevolgd;

  • 3.

    zorgt ervoor dat na voltooiing van de werkzaamheden dat alle achtergebleven materialen, bagger, losse grond, gereedschappen, werktuigen en/of tijdelijke voorzienin¬gen zijn verwijderd;

  • 4.

    legt geen loze kabels en/of leidingen aan ten behoeve van toekomstige uitbreidingen of aansluitingen;

  • 5.

    legt een nieuwe kabel en/of leiding in een bestaand tracé en zoveel mogelijk in de sleuf van de oude/bestaande kabel en/of leiding;

  • 6.

    mag ter bepaling van de exacte ligging van bestaande kabels en/of leidingen een proefsleuf graven met maximale afmetingen van 0,50 meter breed, 2,00 meter lang en 1,20 meter diep;

  • 7.

    ontgraaft laagsgewijs waarbij verschillende grondsoorten gescheiden worden opgeslagen;

  • 8.

    dicht alle ontgravingen met de uitkomende grond, zo nodig aangevuld met gelijkwaardige grond. De lagen van maximaal 0,20 meter moeten mechanisch vast worden aangedrukt. De grond moet ter plaatse zoveel mogelijk dezelfde samenstelling, opbouw en draagkracht verkrijgen als voor aanvang van het graafwerk het geval was;

  • 9.

    brengt de oorspronkelijke afdekking, bezoding, dijktaludverdediging, (tijdelijk) wegverharding en dergelijke aan op de gedichte sleuf;

  • 10.

    is verantwoordelijk voor alle herstelwerkzaamheden welke noodzakelijk zijn als gevolg van de werkzaamheden tot één jaar na uitvoering van de werkzaamheden;

  • 11.

    verwijdert bestaande kabels en/of leidingen (inclusief restmaterialen) die buiten gebruik worden of zijn gesteld, volledig uit het waterstaatswerk conform algemene regel ´WW 1. Verwijderen objecten´ en voert deze af, voor zover de diepteligging van het werk niet groter is dan 1,20 meter onder maaiveld of de vaste bodem. Bij wegen die niet op een waterkering liggen, kan er voor gekozen worden buiten gebruik gestelde kabels/leidingen te laten liggen;

  • 12.

    meldt spoedreparaties, via het Meldpunt Handhaving (telefoonnummer 0344-649410) aan een kabel en/of leiding als gevolg van een kabelbreuk of lekkage direct bij de toezichthouder. In overleg met de toezichthouder worden de werkzaamheden uitgevoerd en worden de werkzaamheden achteraf schriftelijk gemeld indien deze werkzaamheden voldoen aan de criteria en voorwaarden van deze algemene regel (zoals beschreven in Artikel 4 van deze algemene regel). Indien de werkzaamheden hier niet aan voldoen zal alsnog een aanvraag om watervergunning ingediend moeten worden.

Afhankelijk van de situatie gelden naast de criteria en voorgaande voorwaarden ook de volgende voorwaarden conform het stroomdiagram:

 

Aanvullende voorwaarden onder 1

voor het oppervlaktewaterlichaam (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïn¬vloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermt deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd;

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem na het kruisen onder strak profiel af.

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones):

  • 6.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 7.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en/of;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en/of;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL, DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 8.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 9.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van 1,00 meter diep en 0,50 meter breed. Wanneer de kruin van de waterkering moet worden gepasseerd, mag ter plaatse van de kruin van de waterkering de:

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 10.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 11.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 12.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 13.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 14.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 15.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 16.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 17.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 18.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling.

voor de weg:

  • 19.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder;

  • 20.

    zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk zijn aangegeven door middel van (waarschuwings)borden. De palen voor de borden mogen tot maximaal 0,90 meter grondverdringend aangebracht. De palen mogen niet zijn voorzien van een betonnen voet;

  • 21.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 22.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten;

  • 23.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan;

  • 24.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 25.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met graszaadmengel D2.

  • 26.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 27.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 28.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 29.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven¬laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 30.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 31.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

  • 32.

    voorziet een sleuf in het wegdek 12 maanden na afronding van de werkzaamheden van een nieuwe asfaltlaag, in overleg met en op aanwijzen van de toezichthouder. De aan te brengen asfaltlaag moet vloeiend in het bestaande wegdek verlopen en de waterafvoer mag door het nieuwe asfalt niet worden belemmerd.

Aanvullende voorschriften onder 2

voor het oppervlaktewaterlichaam (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïnvloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermd deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd;

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem bij een kruising onder strak profiel af.

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones):

  • 6.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 7.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL, DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 8.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 9.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van 1,00 meter diep en 0,50 meter breed. Wanneer de kruin van de waterkering moet worden gepasseerd, mag ter plaatse van de kruin van de waterkering de:

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 10.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 11.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 12.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 13.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 14.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 15.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 16.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 17.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 18.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling.

Aanvullende voorschriften onder 3

voor het oppervlaktewaterlichaam (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïn¬vloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermd deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd;

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem onder strak profiel af wanneer het water in open ontgraving moet worden gekruist.

voor de weg:

  • 6.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder.

  • 7.

    zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk zijn aangegeven door middel van (waarschuwings)borden.

  • 8.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 9.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten.

  • 10.

    kruist een weg met een persing, boogboring (niet zijnde een boogzinker) of gestuurde boring waarbij de kabel en/of leiding (mantelbuis) minimaal 1,00 meter onder het wegdek wordt aangebracht. Bij een persing moet het in- en uittredepunt tenminste 0,50 meter van de kant van het wegcunet zijn verwijderd en bij een gestuurde of boogboring tenminste 1 meter;

  • 11.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan en past een boomboring toe;

  • 12.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 13.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met bermgraszaadmengsel.

  • 14.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 15.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 16.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising (op een waterkering) in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 17.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven¬laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 18.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 19.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

Aanvullende voorschriften onder 4

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 2.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL, DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 3.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 4.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van 1,00 meter diep en 0,50 meter breed. Wanneer de kruin van de waterkering moet worden gepasseerd, mag ter plaatse van de kruin van de waterkering de:

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 5.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 6.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 7.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 8.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 9.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 10.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 11.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 12.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 13.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling.

voor de weg geldt:

  • 14.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder;

  • 15.

    zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk zijn aangegeven door middel van (waarschuwings)borden. De palen voor de borden mogen tot maximaal 0,90 meter grondverdringend aangebracht. De palen mogen niet zijn voorzien van een betonnen voet;

  • 16.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 17.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten;

  • 18.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan;

  • 19.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 20.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met graszaadmengel D2.

  • 21.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 22.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 23.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 24.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven¬laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 25.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 26.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

  • 27.

    voorziet een sleuf in het wegdek 12 maanden na afronding van de werkzaamheden van een nieuwe asfaltlaag, in overleg met en op aanwijzen van de toezichthouder. De aan te brengen asfaltlaag moet vloeiend in het bestaande wegdek verlopen en de waterafvoer mag door het nieuwe asfalt niet worden belemmerd.

Aanvullende voorschriften onder 5

voor het oppervlaktewaterlichaam geldt:

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïn¬vloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermd deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd.

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem onder strak profiel af wanneer het water in open ontgraving moet worden gekruist;

Aanvullende voorschriften onder 6

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 2.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL, DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 3.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 4.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van 1,00 meter diep en 0,50 meter breed. Wanneer de kruin van de waterkering moet worden gepasseerd, mag ter plaatse van de kruin van de waterkering de:

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 5.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 6.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 7.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 8.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 9.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 10.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 11.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 12.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 13.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling.

Aanvullende voorschriften onder 7

voor de weg geldt:

  • 1.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder.

  • 2.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 3.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten.

  • 4.

    kruist een weg met een persing, boogboring (niet zijnde een boogzinker) of gestuurde boring waarbij de kabel en/of leiding (mantelbuis) minimaal 1,00 meter onder het wegdek wordt aangebracht. Bij een persing moet het in- en uittredepunt tenminste 0,5 meter van de kant van het wegcunet zijn verwijderd en bij een gestuurde of boogboring tenminste 1 meter;

  • 5.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan en past een boomboring toe;

  • 6.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 7.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met bermgraszaadmengsel.

  • 8.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 9.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 10.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising (op een waterkering) in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 11.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven¬laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 12.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 13.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

Artikel 3. Maatwerk

Het waterschap kan met betrekking tot de aanleg van kabels en leidingen en bijbehorende voorzieningen, zoals schakelkasten, afdekplaten en reduceerstations, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van onder andere de locatie, constructie en wijze van uitvoering.

 

Artikel 4. Melding

  • 1.

    Degene die in de waterkering, de weg of het oppervlaktewaterlichamen met een A- en/of B-status activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap. Voor het kruisen van een oppervlaktewater met een C-status niet gelegen binnen een weglichaam van een weg in beheer bij het waterschap en/of een waterkering (inclusief de bijbehorende beschermingszone) geldt geen meldingsplicht wanneer volledig wordt voldaan aan criterium 2c en 3b van deze algemene regel.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

  • b.

    het adres of de locatie (met bijvoorbeeld RD-coördinaten) waar de activiteiten plaatsvinden;

  • c.

    een situatietekening (met duidelijke legenda en noordpijl) op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, van de activiteit(en), bestaand en nieuw tracé, type kabel/leiding (met materiaal, spanning/druk, aders/tubes, diameter, wanddikte, enz.), de wijze van uitvoeren en toe te passen bijbehorende voorzieningen.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van tevoren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 5. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingsplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel:

    • a.

      een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was of,

    • b.

      een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 in werking was,

  • worden de voorschriften van de (water)vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur, voor handelingen waarvoor algemene regels zijn gesteld, maatwerkvoorschriften stellen.

 

Op grond van artikel 5.4, derde lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Op grond van artikel 5.5, derde lid, van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

 

Adequaat niveau of techniek

Een adequate methodiek is als aan de NEN3650-serie of aan een gelijkwaardige methodiek wordt voldaan.

(Druk- of pijp)leidingen:

Buis of samenstel van buizen waardoor een stof (vast, vloeibaar of gas) verpompt wordt of stroomt.

Kabel:

Een geïsoleerde draadvormige elektrische geleider, meestal gemaakt van koper en bedoeld voor het transport van elektrische energie of elektrische signalen. Leidingen met een diameter van maximaal

40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel.

Gestuurde boring:

 

Een sleufloze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewaterlichamen diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd.

Persing

Een sleufloze techniek waarbij een stalen mantelbuis onder een op- en afrit door wordt geslagen.

Boogboring:

Een boogboring is een sleufloze techniek waarbij vanaf een intredepunt met een voorgevormde boorstang een boorgat maakt tot aan een uittredepunt. De ruimte rondom het boorgat wordt opgevuld met Drill-Grout.

Insteek:

Snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld.

Vaste bodem:

Bodem van de watergang zoals deze is vastgelegd in de legger of, indien deze maatvoering ontbreekt, de werkelijke bodem wanneer deze is ontdaan van slib en/of bagger.

Duiker:

Buis in gronddam gelegen in een oppervlaktewaterlichaam

Profiel:

 

Breedte, diepte en taludhellingen van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

Civiele kunstwerken:

 

Een bouwwerk waarvoor andere materialen dan aarde, zand en klei zijn gebruikt (bijvoorbeeld bruggen, dammen met duikers, stuwen, damwanden, steenzettingen, enz.).

Dijkversterkingstraject:

Een tracé waarvan het voorzienbaar is dat er een dijkversterking uitgevoerd gaat worden.

Schadevergoedingsregeling:

Als gevolg van werkzaamheden door het waterschap kunnen er nadelige gevolgen optreden voor kabel- en leidingeigenaren. Ter compensatie voor deze nadelige gevolgen is een schadevergoedingsregeling gemaakt door het waterschap, naast de NKL 1999 en de Telecomwet.

 

Vooroverleg

De voorkeursligging van nieuwe kabels en/of leidingen is zoveel mogelijk buiten de waterstaatswerken en de wegen. Het kan voorkomen dat de werkzaamheden wel de waterstaatwerken raken. Voor een juiste tracékeuze, waarbij de verschillende maatschappelijke belangen worden meegewogen, voorafgaande aan een melding in overleg.

 

Risico’s

Aan de uitvoering van de werkzaamheden in de beheersobjecten van het waterschap kunnen risico’s zijn verbonden, welke in het algemeen goed kunnen worden afgewogen in het kader van beoordeling van vergunningsaanvragen. Met het vaststellen van een algemene regel, waarmee een vrijstelling van de vergunningsplicht wordt bereikt, moet er vooral zekerheid bestaan over de omvang van die risico’s. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

De werkzaamheden in de bovenvermelde beheersobjecten worden veelal uitgevoerd door of namens nutsbedrijven die voorzieningen van algemeen nut en in het algemeen belang aanleggen. In dit verband wordt onder voorzieningen van algemeen nut verstaan, gas-, water, electriciteits-, telecommunicatievoorzieningen en riolering. Door deze bedrijven worden in het beheersgebied jaarlijks honderden werken uitgevoerd. Omdat het om vele aanvragen met betrekking tot soortgelijke werken gaat en de risico’s in algemene zin goed kunnen worden beheerd, leent deze activiteit zich voor een Algemene Regel. Aan de in principe aanwezige risico’s van het vergunningsvrij werken wordt voldoende tegemoetgekomen door bovenstaande toetsingscriteria en voorwaarden.

 

Oppervlaktewaterlichamen (inclusief vaarwegen)

Het te beschermen belang voor het waterschap bij het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen betreft voornamelijk de stabiliteit van de oever van het betreffende water. Kabels en leidingen worden veelal geplaatst door middel van een open ontgraving en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van het water worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oever. Daarnaast moet worden voorkomen dat kabels en leidingen worden beschadigd bij onderhoudswerkzaamheden aan oppervlaktewaterlichamen en/of ten gevolge van scheepvaart op de als vaarweg aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

 

Voor het aanbrengen van kabels en leidingen in alleen oppervlaktewaterlichamen met een C-status is geen melding vereist gezien het geringe waterhuishoudkundige belang wanneer volledig wordt voldaan aan criterium 2d van deze algemene regel. Wel moeten deze kabels en leidingen voldoen aan de gestelde voorwaarden in deze algemene regel.

 

Waterkeringen

Het te beschermen belang voor het waterschap bij het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van waterkeringen is de stabiliteit van de waterkering, het doelmatig beheer van de waterkering en de mogelijkheid voor toekomstige dijkverbetering. Indien wordt voldaan aan de criteria en voorwaarden, hebben deze werkzaamheden een gering effect op de staat van een waterkering. Daarom kan de vergunningplicht voor het aanleggen en behouden van deze kabels en leidingen vervangen worden door algemene regels.

 

Wegen

Het Waterschap heeft veel wegen buiten de bebouwde kom in beheer. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op deze wegen. Het leggen van kabels en leidingen is een veel voorkomend werk langs of onder de weg, door het stellen van criteria en voorschriften in deze regeling kan het belang van de weg voldoende worden gewaarborgd.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

 

 

 

Naar boven