Hoogheemraadschap van Delfland- Verordening - Verordening Nadeelcompensatie Hoogheemraadschap van Delfland

 

De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland,

Op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van 8 november 2016, kenmerk 52596;

Gelezen het positieve advies van de commissie Bestuur, Organisatie en Bedrijfsvoering;

Overwegende dat:

  • -

    De huidige verordening niet meer in lijn is met de praktijk om verzoeken om schadevergoedingen zo efficiënt en doelgericht mogelijk te behandelen;

  • -

    De huidige verordening bepalingen bevat die al in de Algemene wet bestuursrecht zijn geregeld;

  • -

    De nieuwe verordening in lijn is met de procedurebepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht voor de behandeling van verzoeken om nadeelcompensatie;

Gelet op artikel 78 van de Waterschapswet en artikel 7.14 van de Waterwet;

Besluit:

Vast te stellen, onder gelijktijdige buitenwerkingstelling van de Verordening behandeling aanvragen Nadeelcompensatie, vastgesteld op 28 april 2011 voor de periode vanaf de datum dat de onderhavige verordening van kracht zal zijn, de navolgende:

Verordening Nadeelcompensatie Hoogheemraadschap van Delfland

Artikel 1 Begripsomschrijving

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Aanvraag: aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 3;

  • b.

    College: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland;

  • c.

    Adviescommissie: commissie als bedoeld in artikel 8;

  • d.

    Nadeelcompensatie: de vergoeding als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie

  • 1.

    Indien een bestuursorgaan van het Hoogheemraadschap van Delfland in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het college de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe.

  • 2.

    Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover:

    • a.

      hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;

    • b.

      hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;

    • c.

      de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend, of

    • d.

      de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

  • 3.

    Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

  • 4.

    Het college kan een vergoeding toekennen in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 3 De aanvraag

De aanvraag bevat mede:

  • 1.

    een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis;

  • 2.

    een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.

Artikel 4 Aanvullende vergoeding

Indien het college nadeelcompensatie toekent, vergoedt het tevens:

  • 1.

    redelijke kosten die zijn gemaakt ter voorkoming of beperking van schade;

  • 2.

    redelijke kosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand bij de vaststelling van de schade;

  • 3.

    de wettelijke rente vanaf de ontvangst van de aanvraag, of indien de schade op een later tijdstip ontstaat, vanaf dat tijdstip.

Artikel 5 Termijn beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken of – indien een adviescommissie wordt ingeschakeld – binnen zes maanden na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken of – indien een adviescommissie wordt ingeschakeld – zes maanden verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 3.

    Indien de schade mede is veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, kan het college de beslissing aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 6 Verjaring

  • 1.

    Het college kan de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.

  • 2.

    Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 7 Afdoening zonder advisering door de adviescommissie

  • 1.

    Het college doet de aanvraag af zonder zich te laten adviseren door de adviescommissie indien de aanvraag naar zijn oordeel:

    • a.

      kennelijk ongegrond is;

    • b.

      zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is;

    • c.

      qua aard of omvang niet voor advisering door de adviescommissie in aanmerking komt;

    • d.

      een schade minder dan € 10.000,00 betreft.

  • 2.

    Een besluit om de aanvraag zonder nader onderzoek af te wijzen dan wel toe te wijzen wordt aan de aanvrager bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. In het geval dat op grond van artikel 3, derde lid, aanvullende informatie is gevraagd wordt de in de vorige volzin genoemde termijn opgeschort totdat de aanvullende informatie is ontvangen of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3.

    Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het college stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis, met vermelding van de termijn waarop een besluit zal worden genomen.

Artikel 8 de adviescommissie

  • 1.

    Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 78, eerste lid, stelt het college de aanvraag in handen van een adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie heeft tot taak het college van advies te dienen over de op de aanvraag te nemen beslissing.

  • 3.

    De aanvraag, alsmede een reactie van het college op de aanvraag, wordt uiterlijk vier weken na de ontvangst van de aanvraag in handen gesteld van de adviescommissie.

  • 4.

    Het college stelt de aanvrager in kennis van het feit dat de aanvraag in handen is gesteld van de adviescommissie.

Artikel 9 Samenstelling adviescommissie, secretariaat

  • 1.

    De adviescommissie bestaat uit een voorzitter, die wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het college. De voorzitter is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Delfland en geen lid van het bestuur van Delfland.

  • 2.

    Afhankelijk van de aard en omvang van de aanvraag worden naast de voorzitter externe adviseurs ingeschakeld om te adviseren over een aanvraag.

  • 3.

    Externe adviseurs worden ingeschakeld na toestemming van het college.

  • 4.

    Het secretariaat van de commissie wordt gevoerd door een door het college aan te wijzen ambtenaar in dienst van Delfland.

Artikel 10 Het door de adviescommissie te verrichten onderzoek

  • 1.

    De adviescommissie dient het college van advies over de op de aanvraag te nemen beslissing.

  • 2.

    De adviescommissie stelt, voor zover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of de door aanvrager in zijn aanvraag gestelde schade een gevolg is van de in de aanvraag aangeduide schadeoorzaak, indien en voor zover deze als een rechtmatige uitoefening door of namens Delfland van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer als bedoeld in de artikelen 7.14 of 7.15 Waterwet kan worden aangemerkt;

    • b.

      de omvang van de schade als bedoeld onder a;

    • c.

      de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven;

    • d.

      de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.

  • 3.

    De adviescommissie brengt aan het college rapport uit over haar bevindingen. Indien aan de aanvrager schadevergoeding toekomt, adviseert de adviescommissie over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien het college daar om heeft verzocht, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 11 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1.

    Het college stelt de adviescommissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanvrager verschaft de adviescommissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft of kan krijgen.

  • 3.

    De adviescommissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviescommissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het college.

  • 4.

    De door de adviescommissie naar het oordeel van het college in redelijkheid te maken kosten als genoemd in lid 3 van dit artikel, worden door Delfland vergoed.

Artikel 12 Procedure adviescommissie

  • 1.

    De adviescommissie stelt de aanvrager in kennis van de procedure.

  • 2.

    De adviescommissie stelt de aanvrager en het college in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge of schriftelijke toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde.

  • 3.

    Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 4.

    Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan de aanvrager en het college toegezonden.

  • 5.

    De adviescommissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.

  • 6.

    Alvorens de adviescommissie haar definitieve advies opstelt, maakt zij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt aan de aanvrager en aan het college toegezonden.

  • 7.

    De aanvrager en het college maken eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies schriftelijk aan de adviescommissie kenbaar, uiterlijk vier weken na de datum van de verzending daarvan.

  • 8.

    De adviescommissie stelt haar definitieve advies vast. Zij zendt het advies terstond toe aan de aanvrager en aan het college.

Artikel 13 Kabels en leidingen

In afwijking van deze verordening wordt een aanvraag die betrekking heeft op schade als gevolg van het verleggen van kabels of leidingen door de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of namens Delfland, behandeld conform de Beleidsregel schadevergoeding kabels en leidingen Delfland.

Artikel 14 Inwerkingtreding, citeertitel, overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking in het Waterschapsblad, onder gelijktijdige buitenwerkingstelling van de op 5 mei 2011 in werking getreden ‘Verordening behandeling aanvragen Nadeelcompensatie’.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Nadeelcompensatie Hoogheemraadschap van Delfland 2016’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 15 december 2016.

De Verenigde Vergadering voornoemd,

de Secretaris de Voorzitter,

mr. drs. P.I.M. van den Wijngaart mr. M.A.P. van Haersma Buma

 

TOELICHTING

Algemene toelichting

Bij de uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid door het Hoogheemraadschap van Delfland kan schade ontstaan voor derden, bijvoorbeeld als gevolg van de aanleg of wijziging van

waterstaatswerken. Uit jurisprudentie blijkt dat indien als gevolg van rechtmatig overheidshandelen schade wordt veroorzaakt in bepaalde gevallen een vergoeding dient te worden toegekend:

nadeelcompensatie. Momenteel kent de Algemene wet bestuursrecht (Awb) twee samenhangende bepalingen die verband houden met nadeelcompensatie. De artikelen 3:2 en 3:4, eerste lid, van de Awb schrijven voor dat aan overheidsbesluiten en feitelijke handelingen een zorgvuldige belangenafweging voorafgaat. Artikel 3:4, tweede lid, Awb bepaalt dat de nadelige gevolgen van een besluit voor één of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit wordt het égalité-beginsel genoemd: ‘égalité devant les charges publiques’ oftewel gelijke verdeling van publieke lasten. Vanwege het égalitébeginsel is in bepaalde gevallen vergoeding van schade geboden. Voor vergoeding komt dat deel van de schade in aanmerking dat buiten het normale maatschappelijke risico (of het normale bedrijfsrisico) valt. Dit wordt aangeduid als de abnormale last. De benadeelde maakt bovendien deel uit van een beperkte groep die nadelen ervaart, terwijl een grote groep baat heeft bij de overheidshandelingen. Dit wordt de speciale last genoemd.

In artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet is een regeling opgenomen voor de vergoeding van schade als gevolg van rechtmatig overheidshandelen. In deze bepaling is het égalité-beginsel terug te vinden. Bepalingen uit decentrale verordeningen mogen niet in strijd zijn met bepalingen uit een wet in formele zin, zoals de Waterwet. Aangezien deze verordening het ‘redelijkerwijs-criterium’ uit artikel 7.14 van de Waterwet nader invult door middel van artikel 2, eerste lid, is daar geen sprake van. Voor de inhoudelijke behandeling van een aanvraag om nadeelcompensatie vormen artikel 7.14 van de Waterwet en artikel 2 van deze verordening het relevante kader. Het tweede en derde lid

van artikel 7.14 van de Waterwet bieden de mogelijkheid om door middel van een verordening van het waterschap nadere regels te stellen omtrent de behandeling van een schadeverzoek. Door middel van deze verordening worden dergelijke regels gesteld. Artikel 2, eerste lid, en andere bepalingen van deze verordening stemmen materieel overheen met de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Stb. 2013, 50 (hierna: Wns) die wordt opgenomen in de Awb. Na inwerkingtreding van het onderdeel nadeelcompensatie van de Wns bevat titel 4.5 van de Awb algemene bepalingen over nadeelcompensatie. Deze verordening sluit grotendeels aan bij de toekomstige inhoud van titel 4.5.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Een aanvraag ziet op een verzoek als bedoeld in artikel 3 van deze verordening. Dit verzoek is te duiden als een aanvraag tot het geven van een beschikking als bedoeld in artikel 4:1 van de Awb.

Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie

Deze bepaling is inhoudelijk identiek aan het toekomstige artikel 4:126 Awb. Indien deze wet op termijn in werking treedt, vormt artikel 4:126 het toekomstige, landelijke kader aan de hand waarvan nadeelcompensatieverzoeken worden beoordeeld. De in artikel 7.14 van de Waterwet opgenomen regeling over nadeelcompensatie komt inhoudelijk op hetzelfde neer als artikel 4:126. Artikel 2 kan als een nadere invulling van artikel 7.14 worden gezien.

Lid 1

Uitgangspunt is dat alleen een verplichting tot vergoeding van nadeel bestaat als de schade boven het normale maatschappelijke risico uitgaat en een bepaalde groep particulieren of ondernemingen in vergelijking met anderen onevenredig zwaar wordt getroffen. Beide vereisten zijn terug te vinden in het eerste lid. Hieruit blijkt dat niet alle schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de beoordeling spelen de hierna aan de orde komende aspecten een rol. Lid 1 wijkt af van artikel 4:126 in die zin dat de aanvraag altijd wordt behandeld door het college, ook indien de schade is veroorzaakt door een ander bestuursorgaan van Het Hoogheemraadschap van Delfland.

Lid 2

Van actieve risicoaanvaarding (onder a) is sprake wanneer de aanvrager bewust investeringsrisico’s heeft genomen terwijl deze kon weten dat zich omstandigheden zouden voordoen die een zeker nadeel met zich kunnen brengen. De risico’s hiervan behoren voor rekening van de aanvrager te blijven. Van passieve risicoaanvaarding (onder b) is sprake wanneer de aanvrager geen maatregelen heeft genomen om het nadeel te beperken vanaf het moment dat redelijkerwijs rekening kon worden houden met de mogelijkheid dat in de toekomst als gevolg van rechtmatige overheidshandelingen nadeel zou kunnen ontstaan. Het verzuim om het nadeel te beperken of te voorkomen wordt aan de aanvrager toegerekend. Ook indien de aanvrager op andere wijze heeft bijgedragen aan het ontstane nadeel (onder c) kan dit de aanvrager worden toegerekend. Op grond van het subsidiariteitvereiste (onder d) kan een aanvrager slechts aanspraak maken op een vergoeding, voor zover hierin niet op andere wijze kan worden voorzien. Als het nadeel bijvoorbeeld al is vergoed door aankoop, onteigening, planschade of een vergoeding in natura, vindt geen vergoeding van dit nadeel plaats op grond van deze verordening.

Lid 3

Indien de aanvrager (ook) gebaat is bij de overheidshandeling die de schade veroorzaakt, wordt dit voordeel met het nadeel verrekend. Voordeelstoerekening kan zich ook voordoen bij verwevenheid van besluiten, waarbij het door het ene besluit veroorzaakte voordeel wordt betrokken bij de beoordeling van de door het andere besluit veroorzaakte schade.

Lid 4

In deze bepaling wordt tot uitdrukking gebracht dat het college de vergoeding ook in een andere vorm dan geld kan voldoen. Het nemen van een feitelijke maatregel kan adequater zijn dan het verlenen van een schadevergoeding in geld.

Artikel 3 De aanvraag

Dit artikel stemt overeen met het toekomstige artikel 4:127 van de Awb. De eisen die worden gesteld aan de inhoud van een aanvraag vormen een aanvulling op hetgeen thans in de artikelen 4:1 en 4:2 van de Awb is opgenomen ten aanzien van de inhoudsvereisten van een aanvraag. Dit betekent dat de aanvraag wordt ondertekend en ten minste de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, bevat. Daarnaast verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. In de aanvraag wordt aangegeven wat de aard

en omvang is van het geleden nadeel. Indien mogelijk wordt een gespecificeerde opgave van de schade overgelegd. Dat bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat de omvang van de schade op voorhand niet exact bekend hoeft te zijn en in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling.

Artikel 4 Aanvullende vergoeding

Dit artikel stemt - afgezien van het vergoeden van betaald recht - overeen met het toekomstige artikel 4:129 van de Awb. Aangezien het redelijk is om van de aanvrager te verwachten dat hij zijn schade zoveel mogelijk voorkomt of beperkt, komen in redelijkheid de kosten daarvan voor vergoeding in aanmerking (onder a). Ook de kosten van deskundigenbijstand (onder b) kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Beoordeeld wordt of het redelijk is dat de aanvrager deskundigenbijstand heeft ingeroepen en of de daarmee gepaard gaande kosten redelijk zijn. Hierbij wordt getoetst of het bijzondere karakter van het onderzoek naar de vraag of recht bestaat op nadeelcompensatie een actieve inbreng vergt van degene die om vergoeding vraagt. Tevens kan een rol spelen in welke mate de deskundigenbijstand bijdraagt aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding. De vergoeding op basis van het bepaalde onder b is beperkt tot die kosten die verband houden met het vaststellen van (de omvang van) de schade. Het artikel ziet niet op de kosten van deskundige bijstand in bezwaar en beroep. Hierop zijn de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing. Tenslotte wordt ook de wettelijke rente over het schadebedrag vergoed (onder c). Het tijdstip waarop de rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het college, maar niet eerder dan na het tijdstip waarop de schade zich daadwerkelijk heeft geopenbaard.

Artikel 5 Termijn beslissing op de aanvraag

De termijn van acht weken sluit aan bij de in artikel 4:13 van de Awb opgenomen termijn van acht weken en sluit tevens aan bij het toekomstige artikel 4:130 van de Awb. De beslissing op het schadeverzoek kan eenmaal verdaagd worden (lid 2). De in lid 3 beschreven mogelijkheid om tweemaal drie maanden te verruimen naar tweemaal zes maanden is ontleend aan artikel 3:6, eerste lid, van de Awb waarin is opgenomen dat de termijn waarbinnen een advies wordt uitgebracht niet zodanig kort kan zijn, dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen. Het vierde lid biedt de mogelijkheid de beslissing aan te houden zolang het schadeveroorzakende besluit nog kan worden aangevochten bij de bestuursrechter.

Artikel 6 Verjaring

De inhoud van dit artikel stemt overeen met het toekomstige artikel 4:131 van de Awb en artikel 7.14, derde lid, van de Waterwet. Deze bepalingen zijn weer ontleend aan de verjaringsregeling zoals opgenomen in artikel 310 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In zijn algemeenheid zal de aanvrager die schade lijdt daarvan betrekkelijk snel op de hoogte zijn. Er kunnen echter gevallen zijn waarbij pas later bekend wordt dat er schade is geleden. Voor die gevallen regelt dit artikel dat de termijn voor het indienen van een aanvraag ingaat nadat bekendheid met de schade is ontstaan. Omdat het lang kan duren voordat de vijfjarentermijn gaat lopen, bijvoorbeeld in het geval van zettingschade, is eveneens bepaald dat de aanvraag om nadeelcompensatie kan worden afgewezen indien er twintig jaren zijn verstreken nadat de schade is veroorzaakt. Voor het geval de schade is veroorzaakt door een appellabel besluit is in het tweede lid bepaald dat de verjaringstermijn voor het indienen van een aanvraag om nadeelcompensatie niet aanvangt voordat het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 7 Afdoening zonder advisering door de adviescommissie

Deze regeling gaat ervan uit dat het onnodig is om voor bepaalde gevallen de zware procedure van behandeling van het aanvraag om schadevergoeding door een adviescommissie te volgen.

Lid 1

Van kennelijke ongegrondheid van een aanvraag is onder meer sprake in de volgende gevallen:

indien na summier onderzoek duidelijk is dat de schade niet door of namens een bestuursorgaan van het Hoogheemraadschap van Delfland is veroorzaakt;

indien de aanvrager onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zijn schade redelijkerwijs niet voor zijn rekening behoort te blijven;

indien na summier onderzoek duidelijk is dat de aanvraag niet kan worden gehonoreerd;

indien na summier onderzoek duidelijk is dat de aanvraag steunt op een onrechtmatige uitoefening door of namens een bestuursorgaan van het Hoogheemraadschap van Delfland van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid;

indien de aanvraag is gebaseerd op een besluit dat nog onderwerp is van een bezwaar- of beroepsprocedure. Als het besluit onherroepelijk is en daarmee de rechtmatigheid vaststaat, kan opnieuw een aanvraag tot schadevergoeding worden ingediend.

indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7:14 derde lid Waterwet, met andere woorden: indien sprake is van verjaring.

Artikel 8 De adviescommissie

Lid 2

De ruim bemeten termijn voor toezending aan de commissie is nodig, in verband met beantwoording van de vraag, of het aanvraag eenvoudig kan worden afgedaan conform het bepaalde in artikel 7.

Artikel 9 Samenstelling adviescommissie, secretariaat

Lid 2

De Adviescommissie bestaat uit een vaste voorzitter. De voorzitter bekijkt, afhankelijk van de aard en omvang van de aanvraag welke externe adviseurs (een taxateur, een accountant of een andere deskundige) nodig zijn om te kunnen adviseren over de aanvraag. Adviseurs kunnen, met instemming van het college worden ingeschakeld.

Artikel 14 Inwerkingtreding, citeertitel, overgangsrecht

Na bekendmaking treedt deze verordening in werking en wordt de Verordening behandeling aanvragen Nadeelcompensatie ingetrokken. Indien voor de inwerkingtreding van de

Verordening Nadeelcompensatie Hoogheemraadschap van Delfland een aanvraag is ingediend, wordt deze aanvraag afgehandeld op basis van Verordening behandeling aanvragen Nadeelcompensatie.

Naar boven