Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2016
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van
18 mei 2016 is gesproken over de CPB-notitie van 24 april 2016 getiteld «Een verkennend
onderzoek naar de haalbaarheid en wenselijkheid van doelstellingen met betrekking
tot recycling en preventie van huishoudelijk afval»1. De commissie heeft mij gevraagd om een reactie op deze notitie. Bij deze ga ik op
dat verzoek in.
Het CPB heeft op mijn verzoek een literatuurstudie uitgevoerd naar de beschikbare
beleidsrelevante wetenschappelijke informatie over recycling van huishoudelijk afval.
Het CPB constateert dat er slechts weinig wetenschappelijke literatuur beschikbaar
is en dat deze daarmee weinig aanknopingspunten biedt voor een betere vormgeving van
het recyclingbeleid en het beleid gericht op eco-design.
In de notitie beschrijft het CPB het effect van beleidsinspanningen om meer huishoudelijk
afval te recyclen van 2004 tot en met 2012, en plaatst dat tegen de vragen of meer
recycling mogelijk is en/of meer recycling bijdraagt aan een hogere welvaart. De beperkt
beschikbare literatuur suggereert dat de hoge kosten van inzamelen en verwerken van
huishoudelijk afval de belangrijkste beperkende factor zijn. Kostenreductie lijkt
daarmee volgens het CPB een voorwaarde te zijn voor meer recycling, waarbij innovatie
een belangrijke bijdrage kan leveren. Het CPB merkt verder op dat recycling van veel
afvalstromen maatschappelijk en privaat gezien rendabel is. Zo recyclen veel bedrijven
een groot deel van hun afval. Niet omdat het moet, maar omdat het winstgevend is.
Over het beter recyclen van huishoudelijk afval zijn in 2014 nieuwe/aanvullende beleidsafspraken
gemaakt samen met gemeenten en het bedrijfsleven, die nu worden uitgevoerd. Concreet
doel is een afname van de hoeveelheid restafval naar 100 kg per persoon per jaar in
2020. Daarbij worden samen met gemeenten en het bedrijfsleven steeds mogelijkheden
onderzocht om de kosten van inzameling en verwerking verder terug te brengen en ketens
duurzaam te sluiten. Dit beleid is onderdeel van het circulaire economieprogramma
Van Afval Naar Grondstof (VANG)(bijlage bij Kamerstuk 33 043, nr. 28). De eerste resultaten van dit beleid zijn veelbelovend. Dat blijkt onder andere
uit het grote aantal gemeenten dat de VANG-doelen in het gemeentelijk afvalbeleid
heeft overgenomen en dat gestart is met projecten zoals omgekeerd inzamelen, diftar
en het 100-100-100 concept.
Ik heb veel waardering voor de getoonde betrokkenheid en inzet van het CPB bij het
verkennen van de kosten en baten van het afvalbeleid. Met deze literatuurstudie maakt
het CPB inzichtelijk dat er vanuit de wetenschappelijke literatuur nog maar weinig
aanknopingspunten zijn voor het huishoudelijk afvalbeleid. Verder wetenschappelijk
onderzoek naar de effectiviteit van beleidsinstrumenten en de waarde van het recyclen
van huishoudelijk afval is interessant, zeker ook gezien onze praktijkervaringen met
het kunststofketenakkoord en de luierketen, waarbij blijkt dat er veel energie is
in de samenleving om afval te reduceren en ketens te sluiten. Ik ben met gemeenten
en het bedrijfsleven continu bezig te bezien hoe het in Nederland nog beter kan, rekening
houdend met maatschappelijke kosten en baten en de brede welvaartsaspecten. Ik vind
het dan ook van groot belang instituten als het CPB nauw te blijven betrekken bij
onze beleidsambities voor de circulaire economie, zodat deze ambities de brede welvaart
daadwerkelijk blijven bevorderen. Om die reden heb ik voor de periode 2016–2019 dit
onderwerp ook laten opnemen in het gezamenlijke onderzoeksprogramma met het CPB.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma