Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 april 2011
Tijdens het Algemeen Overleg op 7 april jl. heb ik met de vaste kamercommissie gesproken over de afronding van het onderzoek Beloningen, toelagen en declaraties van de politietop, verricht door
de Rijksauditdienst (RAD).
Het RAD onderzoek vond plaats tegen de achtergrond van veel geluiden van misbruik van toelagen, onterechte declaraties en
te hoge inkomens van de politietop. Bij de afronding van dit onderzoek heb ik zeer serieus en minutieus de bevindingen van
de RAD bestudeerd en heb ik getracht alles zo zorgvuldig mogelijk te beoordelen. Uit het onderzoek van de RAD is gebleken
dat de beloningen, toelagen en declaraties van de (plv) korpschefs in grote meerderheid van de gevallen in overeenstemming zijn met de regelgeving. Een beperkt aantal verstrekkingen was
daarmee niet in overeenstemming en dient naar mijn oordeel terugbetaald te worden. Zoals ik in mijn brief van 6 april 2011
heb verwoord is uiteindelijk bij een achttal toekenningen geen afdoende rechtvaardiging gegeven. Het ontbreken van een afdoende
rechtvaardiging schaadt de integriteit en daarmee het aanzien van het politieambt, alhoewel het slechts om een zeer beperkt
aantal vergoedingen gaat. Wel is het van belang op te merken dat de betreffende (plv) korpschefs persoonlijk integer hebben
gehandeld. De beslissing tot de vergoeding is toendertijd genomen door de werkgever, de korpsbeheerder, in de veronderstelling
van beide partijen dat een en ander wel rechtmatig was. Dat is ook gebleken uit de correspondentie die ik met de korpsbeheerders
heb gevoerd.
Met betrokkenen ben ik tot de conclusie gekomen dat verrekening, in de vorm van terugbetaling, plaats behoort te vinden. Hiermee
tonen zij zich bewust van de positie die zij binnen de politie bekleden en wordt blijk gegeven van het grote belang van een
integere politie, in woord, daad en uitstraling. Dat waardeer ik zeer. Uit persoonlijke gesprekken met hen, ben ik bevestigd
in mijn beeld dat zij vanuit hun positie als (plaatsvervangend) korpschef op een integere wijze hebben gehandeld. Iedere suggestie
dat er ten aanzien van deze functionarissen, dan wel binnen de Nederlandse politietop in het algemeen, misbruik van de regelgeving
de norm is, is naar aanleiding van de uitkomsten van het RAD-rapport niet aan de orde. De volledige politietop kan zich als
één collectief, gesteund door mij, richten op de vorming van de nationale politie.
Wel wil ik er geen enkel misverstand over laten bestaan dat als het gaat om het essentiële belang van een integere politieorganisatie
de leden van de korpsleidingen bij uitstek de belichaming van dat uitgangspunt zijn. Mijns inziens is er in de onderhavige
gevallen sprake geweest van toekenningen die niet in overeenstemming zijn met de regelgeving, waarbij het bevoegd gezag een
toekenningsbeslissing heeft genomen waarvan later bleek, bij inwerkingtreding van het nieuwe beleidskader in 2007, dat deze
regelgeving vanaf dat moment op een onjuiste wijze bleef gebruikt of toegepast. In dit verband waren er vijf toekenningen,
die allen gingen over representatietoelagen, bij vijf personen, waarvan de beloning de WOPT-norm (en op een later moment de
WNT1-norm) niet benadert. Op jaarbasis ging het om representatievergoedingen van tussen de ca. € 3500 en ca. € 5000 bruto per
jaar, waarbij de korpsbeheerders en betrokkenen in de veronderstelling waren hiermee andere vergoeding, zoals bijvoorbeeld
een piketregeling, te hebben gedekt. Desalniettemin hebben deze vijf functionarissen zich bereid verklaard om deze toelagen
te verrekenen middels een terugbetaling. Overigens hebben de korpsbeheerders in dit verband een en ander rechtspositioneel
rechtgezet. Het arbeidsvoorwaardenpakket van betrokkenen zal opnieuw worden vastgesteld conform het beleidskader. Overigens
is ten aanzien van de andere drie toekenningen in twee gevallen door betrokkene besloten dit te verrekenen in de vorm van
een terugbetaling en in één geval woog het korpsbelang zwaarder dan de juridische context van een toekenning.
Over de arbeidsvoorwaarden van de politietop, in het licht van de nationale politie, spreek ik binnenkort met het kbb en vervolgens
met de vakorganisaties. Het RAD onderzoek gaat niet over de vraag of de beloningen van de politietop (maatschappelijk) buitensporig
zouden zijn. Deze vraag laat zich alleen politiek beantwoorden. Dat versobering, gezien de huidige praktijk, bij de arbeidsvoorwaarden
aan de orde is staat voor mij vast. Het maximum zal conform het kabinetsbeleid voor de publieke sector de WNT-norm zijn. Tevens
zal met het nieuwe beloningskader een gelijkheid in beloning en toelagen tussen de leden van de leiding van de politie onderling
worden gerealiseerd. Een situatie waarbij zoals over 2009 elf leden van de korpsleiding van diverse korpsen boven de WOPT-norm
zitten kan dan in de toekomst bij de Nationale politie tot het verleden gaan behoren. In dat opzicht stel ik de verklaring
van de RKC zeer op prijs dat zij zich op voorhand voor de hantering van de WNT-norm hebben uitgesproken. Over mijn inzet zal
ik de Tweede Kamer informeren.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten