Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2014, 218 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2014, 218 | Verdrag |
22 (2014) Nr. 1
Benelux-verdrag betreffende grensoverschrijdende samenwerking inzake wegvervoerinspectie;
(met bijlage)
Luik, 3 oktober 2014
Het Koninkrijk België, vertegenwoordigd door:
De Federale Regering,
De Vlaamse Regering,
De Waalse Regering,
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering,
Het Groothertogdom Luxemburg
en
Het Koninkrijk der Nederlanden,
hierna te noemen „de Verdragsluitende Partijen”,
Gelet op artikel 6, tweede lid, onder f), van het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie,
Gezien artikel 3, tweede lid, onder a), van het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie, alsmede hoofdstuk 3.5 van het Gemeenschappelijk Werkprogramma 2013-2016,
Gezien Beschikking M (2013) 6 van het Benelux Comité van Ministers van 18 november 2013 betreffende grensoverschrijdende samenwerking tussen de inspectiediensten inzake wegvervoer,
Overwegende dat Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad, de bestuurlijke samenwerking tussen lidstaten en wederzijdse bijstand bepaalt,
Overwegende dat Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad, intracommunautaire contacten in de vorm van uitwisseling van gegevens, ervaringen en inlichtingen tussen de lidstaten aanmoedigt,
Overwegende dat Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer, de lidstaten gelast elkaar wederzijds bijstand te verlenen voor de toepassing van die Richtlijn,
Overwegende dat Richtlijn 95/50/EG van de Raad van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg bepaalt dat lidstaten elkaar de nodige bijstand verlenen met het oog op de juiste toepassing van die Richtlijn,
Overwegende dat de artikelen 24 tot en met 26 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie samenwerking mogelijk maken tussen enerzijds de Benelux Unie en anderzijds derde staten en deelstaten en met name de staten, deelstaten en bestuurlijke entiteiten die grenzen aan de grondgebieden van de Benelux-landen,
Overwegende de reeds bestaande samenwerking in het kader van Euro Contrôle Route,
Overwegende dat het Europese wegvervoer, ook binnen de Benelux-landen, zich in hoog tempo internationaal ontwikkelt, niet alleen qua kwantiteit maar ook qua operationeel kader waarbinnen dit vervoer wordt uitgevoerd,
Overwegende dat ondanks de ontwikkeling van de Europese Unie tot interne markt, het toezicht op en de handhaving van de EU-regelgeving inzake wegvervoer een nationale aangelegenheid blijven, hetgeen leidt tot pluriformiteit binnen de uitvoering tussen de lidstaten, en dat dit haaks staat op de gewenste uniformiteit van het EU-acquis,
Overwegende dat grotere uniformiteit bij de uitvoering van de EU-wegvervoerregelgeving bewerkstelligd kan worden door nauwere samenwerking tussen de inspectiediensten binnen de Benelux en dat tot belangrijke kostenbesparingen, rendementsverhoging en schaalvoordelen gekomen kan worden door benutting van elkaars capaciteit, expertise en ervaring,
Zijn het volgende overeengekomen:
Dit Verdrag beoogt:
a. de verdergaande harmonisatie van het toezicht op en de handhaving van de EU-regelgeving inzake wegvervoer van goederen en personen;
b. het benutten van schaalvoordelen op het terrein van capaciteit (personeel, middelen en materieel), expertise, ervaring en opleiding;
c. de grensoverschrijdende, wederzijdse bijstand van de inspectiediensten inzake wegvervoer en de modaliteiten ervan.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a. bevoegde autoriteit: een autoriteit die op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij op grond van de interne bevoegdheidsverdeling verantwoordelijk is voor het toezicht op en de handhaving van de regelgeving inzake wegvervoer van goederen en personen;
b. ambtenaar: de bevoegde ambtenaar aangeduid door middel van een in artikel 26 van dit Verdrag bedoelde uitvoeringsafspraak;
c. grensoverschrijdend optreden: het optreden van ambtenaren van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij ter uitvoering van de doelstellingen bedoeld in artikel 1, onder c), van dit Verdrag;
d. grensoverschrijdende ambtenaar: een ambtenaar die grensoverschrijdend optreedt;
e. grensoverschrijdende inspectie-eenheid: een eenheid bestaande uit ambtenaren die in organisatorische en logistieke zin als één geheel grensoverschrijdend optreedt;
f. ontvangststaat: de Verdragsluitende Partij op wiens grondgebied een grensoverschrijdend optreden plaatsvindt;
g. zendstaat: de Verdragsluitende Partij waarvan grensoverschrijdende ambtenaren, grensoverschrijdende inspectie-eenheden of middelen en materieel afkomstig zijn;
h. verzoekende Verdragsluitende Partij: de Verdragsluitende Partij die een verzoek om grensoverschrijdend optreden of om het ter beschikking stellen van middelen en/of materieel doet;
i. aangezochte Verdragsluitende Partij: de Verdragsluitende Partij waaraan een verzoek als bedoeld onder g) is gericht;
j. toezicht: de werkzaamheden die door of namens de bevoegde autoriteiten worden verricht, zonder dat er een indicatie van overtreding is, om na te gaan of de toepasselijke voorschriften worden nageleefd;
k. handhaving: een gedragsbeïnvloedend optreden door de bevoegde autoriteit dat leidt of moet leiden tot de naleving van de toepasselijke voorschriften;
l. opsporing: een onderzoek dat geschiedt ter opheldering of ter voorkoming van een vermoedelijk gepleegd dan wel te plegen strafbaar feit en ter voorbereiding van een ter zake daarvan eventueel op te leggen strafrechtelijke sanctie.
2. Een lijst van bevoegde autoriteiten en ambtenaren wordt vastgesteld en geactualiseerd door middel van een in artikel 26 van dit Verdrag bedoelde uitvoeringsafspraak.
Voor zover in dit Verdrag niet uitdrukkelijk anders is bepaald, geschiedt de samenwerking in het kader van het respectievelijke recht en de internationale verplichtingen van de Verdragsluitende Partijen.
1. De Verdragsluitende Partijen streven naar een verdergaande harmonisatie van het toezicht op en de handhaving van de EU-wegvervoerregelgeving.
2. In de in artikel 27 van dit Verdrag genoemde actieplannen worden ter zake voorstellen opgenomen.
De Verdragsluitende Partijen streven naar een onderlinge afstemming van hun risicoclassificatiesystemen zoals bedoeld in artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad.
De Verdragsluitende Partijen ondersteunen de grensoverschrijdende samenwerking in het kader van dit Verdrag door:
a. de uitwisseling van informatie betreffende hun nationale wet- en regelgeving, hun toezicht- en handhavingsstructuren en hun toezicht- en handhavingspraktijk;
b. het verstrekken van een forum voor de uitwisseling van goede praktijken en ervaringen;
c. de organisatie van samenwerking op het vlak van opleidingen;
d. het onderling verlenen van technische en wetenschappelijke ondersteuning;
e. de uitwisseling van middelen en materieel;
f. het vooraf informeren van de andere Verdragsluitende Partijen bij de aanschaf van middelen en materieel die grensoverschrijdend gebruikt kunnen worden;
g. de uitwisseling van personeel;
h. het verlenen van een recht tot toegang in het kader van een grensoverschrijdend optreden aan de grensoverschrijdende ambtenaren van de andere Verdragsluitende Partijen tot de nationale elektronische registers die elke Verdragsluitende Partij bijhoudt overeenkomstig de artikelen 16 en 17 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad, alsmede tot andere nationale registers bepaald in een uitvoeringsafspraak zoals bedoeld in artikel 26 van dit Verdrag, met inachtneming van de op die registers van toepassing zijnde wetgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De praktische modaliteiten van de samenwerking op grond van dit Verdrag worden door de bevoegde autoriteiten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken zoals bedoeld in artikel 26 van dit Verdrag.
1. De bevoegde autoriteit van de zendstaat kan op verzoek van de ontvangststaat middelen en materieel ter beschikking stellen. Bij de terbeschikkingstelling van de middelen en het materieel gaat een inventaris, die desgevraagd wordt voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de ontvangststaat.
2. Bij het ter beschikking stellen van middelen en materieel staat de zendstaat in voor de noodzakelijke opleiding en toelichting ten behoeve van het gebruik van deze middelen en dit materieel.
3. De kosten ontstaan bij verlies of beschadiging van door een Verdragsluitende Partij ter beschikking gesteld materieel komen ten laste van die Verdragsluitende Partij.
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen kunnen, afhankelijk van hun operationele behoeften, een grensoverschrijdend optreden organiseren.
De praktische modaliteiten van de samenwerking en de toekenning van taken bij deelname aan een grensoverschrijdend optreden worden door de bevoegde autoriteiten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken zoals bedoeld in artikel 26 van dit Verdrag. Daarbij wordt bij de toekenning van taken rekening gehouden met eventueel tussen de ambtenaren bestaande verschillen in de bevoegdheden waarover zij op hun eigen grondgebied beschikken.
1. Een grensoverschrijdend optreden is slechts mogelijk op verzoek. Het verzoek wordt schriftelijk of elektronisch door de bevoegde autoriteit van de verzoekende Verdragsluitende Partij gericht aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte Verdragsluitende Partij. Het verzoek wordt ondertekend door de bevoegde autoriteit van de verzoekende Verdragsluitende Partij. In geval van een elektronisch verzoek is een ondertekening met een elektronische handtekening vereist.
2. Het verzoek bevat een omschrijving van de aard van het gewenste grensoverschrijdend optreden, alsmede van het operationele nut van dit optreden.
3. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Verdragsluitende Partij neemt onverwijld een beslissing betreffende het verzoek. Van die beslissing wordt zo spoedig mogelijk maar in ieder geval ten laatste een week voor het beoogde grensoverschrijdend optreden schriftelijk of elektronisch mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Verdragsluitende Partij. De beslissing wordt ondertekend door de aangezochte Verdragsluitende Partij. In geval van een elektronische beslissing is een ondertekening met een elektronische handtekening vereist.
1. De grensoverschrijdende ambtenaar wordt onverwijld in het bezit gesteld van een afschrift van de beslissing bedoeld in artikel 11, derde lid, van dit Verdrag.
2. De grensoverschrijdende ambtenaar is in het bezit van een inventaris van desgevallend meegevoerde middelen en materieel, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteit. Hij legt deze inventaris desgevraagd voor aan de daartoe bevoegde autoriteit van de ontvangststaat.
Tijdens een grensoverschrijdend optreden mogen de ambtenaren de tot de basisuitrusting in de zendstaat behorende individuele materiële dwangmiddelen vervoeren, meevoeren of dragen, mits deze zijn toegestaan door de ontvangststaat. Deze dwangmiddelen mogen alleen worden gebruikt met inachtneming van de wetgeving toepasselijk in de ontvangststaat.
Voor de grensoverschrijdende ambtenaar, de grensoverschrijdende inspectie-eenheid en de bevoegde autoriteit van de zendstaat gelden dezelfde regels inzake vertrouwelijkheid als die welke gelden voor de ambtenaren en bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat.
1. De ambtenaar treedt tijdens het grensoverschrijdend optreden op in overeenstemming met het in de ontvangststaat geldende recht.
2. Een grensoverschrijdend optreden wordt uitgevoerd volgens de wettelijke procedures van de ontvangststaat.
Gedurende het grensoverschrijdend optreden is de grensoverschrijdende ambtenaar gehouden de aanwijzingen van de betreffende bevoegde autoriteiten en de bevelen van de betreffende leidinggevende van de ontvangststaat op te volgen.
De grensoverschrijdende ambtenaar is te allen tijde in staat zijn officiële functie aan te tonen, door middel van een legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt in de zendstaat.
1. De grensoverschrijdende ambtenaar is als zodanig uiterlijk herkenbaar door het dragen van dienstkledij of herkenningstekens die wijzen op het grensoverschrijdend karakter van het optreden.
2. Tijdens een grensoverschrijdend optreden zijn aan het voertuig dat wordt gebruikt door een grensoverschrijdende ambtenaar voorzieningen aangebracht die wijzen op het grensoverschrijdend karakter van het optreden.
3. De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien dit gezien de aard van het grensoverschrijdend optreden van inspectiediensten inzake wegvervoer noodzakelijk is.
1. Het begin en het einde van het grensoverschrijdend optreden worden vastgesteld in een uitvoeringsafspraak zoals bedoeld in artikel 26 van dit Verdrag.
2. In uitzonderlijke gevallen kan de bevoegde autoriteit van de ontvangststaat het grensoverschrijdend optreden overnemen, zo nodig in afwijking van de in het eerste lid genoemde uitvoeringsafspraak. Het grensoverschrijdend optreden wordt beëindigd zodra de bevoegde autoriteit van de ontvangststaat kennis geeft van deze overname.
De grensoverschrijdende ambtenaar of de leidinggevende van een grensoverschrijdende inspectie-eenheid, doet na elk grensoverschrijdend optreden verslag van dit optreden aan de bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat.
Een ontvangststaat is jegens de grensoverschrijdende ambtenaren van de zendstaat tijdens het grensoverschrijdend optreden verplicht tot dezelfde bescherming en hulpverlening als jegens de eigen ambtenaren.
In het kader van de taken vallende onder de toepassing van dit Verdrag worden de ambtenaren van de zendstaat met ambtenaren van de ontvangststaat gelijkgesteld, voor wat betreft de strafbare feiten die tegen of door hen mochten worden begaan, tenzij de Verdragsluitende Partijen anders overeenkomen.
1. Verbintenissen uit onrechtmatige daad begaan door een ambtenaar van de zendstaat tijdens een grensoverschrijdend optreden, worden beheerst door het recht van de ontvangststaat.
2. In het geval van een grensoverschrijdend optreden, komt de vergoeding van schade toegebracht door een ambtenaar van de zendstaat op het grondgebied van de ontvangststaat ten laste van de zendstaat. In dergelijk geval vergoedt de ontvangststaat de door de benadeelden of hun rechthebbenden geleden schade op de wijze waarop zij daartoe gehouden zou zijn, indien de schade door haar eigen ambtenaren zou zijn aangebracht. De zendstaat betaalt vervolgens de ontvangststaat het volledige bedrag terug dat deze aan de benadeelden of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.
De rechten en verplichtingen die voorvloeien uit de arbeidsrelatie van de grensoverschrijdende ambtenaar in de zendstaat, blijven tijdens het grensoverschrijdend optreden onverkort van kracht.
Hieronder worden mede verstaan de rechten en verplichtingen op het gebied van burgerrechtelijke aansprakelijkheid.
Elke Verdragsluitende Partij draagt de kosten met betrekking tot de eigen deelname aan een grensoverschrijdend optreden, tenzij anders overeengekomen.
De bevoegde autoriteiten maken op basis van en in het kader van dit Verdrag afspraken met betrekking tot de uitvoeringsmodaliteiten.
1. De in artikel 28 genoemde stuurgroep stelt periodieke actieplannen ter uitvoering van dit Verdrag vast en stuurt deze toe aan de regeringen van de Verdragsluitende Partijen.
2. De in artikel 28 genoemde stuurgroep rapporteert jaarlijks aan de regeringen van de Verdragsluitende Partijen over de uitvoering van de in het eerste lid genoemde actieplannen.
1. Een stuurgroep wegvervoerinspectie, waarin alle Verdragsluitende Partijen vertegenwoordigd zijn, wordt ingesteld.
2. De samenstelling van de in het eerste lid genoemde stuurgroep is vastgesteld in de bijlage bij dit Verdrag.
3. Het voorzitterschap, de werking en de te volgen procedure tot wijziging van de samenstelling van de in het eerste lid genoemde stuurgroep worden bepaald in een uitvoeringsafspraak zoals bedoeld in artikel 26 van dit Verdrag.
1. De Verdragsluitende Partijen werken samen bij kwesties omtrent de interpretatie of toepassing van dit Verdrag.
2. Hiertoe wordt een commissie van deskundigen ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen.
3. Indien nodig komt de commissie van deskundigen op verzoek van een van de Verdragsluitende Partijen bijeen.
4. Geschillen betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag waarover de commissie van deskundigen geen overeenstemming kan bereiken worden bij wege van overleg tussen de regeringen van de Verdragsluitende Partijen beslecht.
De Verdragsluitende Partijen treffen de maatregelen welke nodig zijn voor de toepassing van dit Verdrag.
De Verdragsluitende Partijen ontwikkelen gezamenlijk een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en evaluaties op het gebied van de controle van het wegvervoer bij toepassing van dit Verdrag, in strikte overeenstemming met de geldende voorschriften betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Uiterlijk drie jaren na de inwerkingtreding van dit Verdrag evalueren de Verdragsluitende Partijen de werking en effectiviteit ervan.
Onverminderd artikel 35 van dit Verdrag, is dit Verdrag van toepassing op het grondgebied van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden in Europa.
1. De Secretaris-generaal van de Benelux Unie is depositaris van dit Verdrag, waarvan hij een eensluidend afschrift aan elke Verdragsluitende Partij doet toekomen.
2. Dit Verdrag wordt bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de Verdragsluitende Partijen.
3. De Verdragsluitende Partijen leggen hun akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring neer bij de depositaris.
4. De depositaris brengt de Verdragsluitende Partijen op de hoogte van de neerlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
5. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de neerlegging van de laatste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
6. De depositaris stelt de Verdragsluitende Partijen op de hoogte van de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag.
Het staat derde landen en, indien zij verdragsluitende bevoegdheid hebben, deelstaten vrij toe te treden tot dit Verdrag door de neerlegging van een akte van toetreding bij de depositaris. Voor toetredende landen of deelstaten treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van neerlegging van de akte van toetreding en ten vroegste op de dag van inwerkingtreding van het Verdrag overeenkomstig het vijfde lid van artikel 34 van dit Verdrag. De depositaris brengt de Verdragsluitende Partijen op de hoogte van de neerlegging van de akte van toetreding en van de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor het toetredende land of de toetredende deelstaat.
Dit Verdrag kan door elke Verdragsluitende Partij te allen tijde worden opgezegd door de neerlegging van een schriftelijke verklaring bij de depositaris. De opzegging wordt zes maanden na de neerlegging van deze schriftelijke verklaring van kracht. Het Verdrag blijft in werking tussen de overige Verdragsluitende Partijen. De depositaris brengt de Verdragsluitende Partijen op de hoogte van de neerlegging van dergelijke verklaring.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.
GEDAAN te Luik, op 3 oktober 2014, in één exemplaar, in de Nederlandse en Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Voor het Koninkrijk België, vertegenwoordigd door: de Federale Regering L. LEDOUX
de Vlaamse Regering F. BOELAERT
de Waalse Regering A. MELIN
de Brusselse Hoofdstedelijke Regering L. LEDOUX
Voor het Groothertogdom Luxemburg: F. BAUSCH
Voor het Koninkrijk der Nederlanden: L.M.C. ONGERING
1. De stuurgroep wegvervoerinspectie ingesteld krachtens artikel 28 van dit Verdrag is samengesteld uit ten minste één vertegenwoordiger van het Koninkrijk België, van Vlaamse Gewest, van het Waalse Gewest, van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van het Groothertogdom Luxemburg en van het Koninkrijk der Nederlanden.
2. De leden van de stuurgroep zijn werkzaam in een overheidsdienst bevoegd voor wegvervoerinspectie en omvatten, voor elk der Verdragsluitende Partijen, ten minste één vertegenwoordiger die binnen de betrokken overheidsdienst ten minste de functie van directeur, dan wel een leidinggevende functie van een vergelijkbaar niveau, vervult.
3. Een lijst met de namen en contactgegevens van de leden van de stuurgroep wordt vastgesteld door middel van een uitvoeringsafspraak zoals bedoeld in artikel 26 van dit Verdrag.
Le Royaume de Belgique, représenté par :
Le Gouvernement fédéral,
Le Gouvernement flamand,
Le Gouvernement wallon,
Le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,
Le Royaume des Pays-Bas
et
Le Grand-Duché de Luxembourg
dénommés ci-après « les Parties Contractantes »,
Vu l'article 6, alinéa 2, sous f), du Traité instituant l'Union Benelux,
Vu l’article 3, alinéa 2, sous a), du Traité instituant l'Union Benelux et le chapitre 3.5 du programme de travail commun 2013-2016,
Vu la Décision M (2013) 6 du 18 novembre 2013 du Comité de Ministres Benelux concernant la coopération transfrontalière entre les services d'inspection en matière de transport routier,
Considérant que le Règlement (CE) n° 1071/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes sur les conditions à respecter pour exercer la profession de transporteur par route, et abrogeant la Directive 96/26/CE du Conseil, régit la coopération administrative et l'assistance mutuelle entre États membres,
Considérant que la Directive 2006/22/CE du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 établissant les conditions minimales à respecter pour la mise en œuvre des Règlements du Conseil (CEE) n° 3820/85 et (CEE) n° 3821/85 concernant la législation sociale relative aux activités de transport routier et abrogeant la Directive 88/599/CEE du Conseil, encourage les contacts intracommunautaires entre les États membres sous la forme d'échange de données, d'expériences et d'informations,
Considérant que la Directive 2000/30/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 juin 2000 relative au contrôle technique routier des véhicules utilitaires circulant dans la Communauté ordonne les États membres à s'accorder mutuellement assistance pour l'application de la Directive,
Considérant que la Directive 95/50/CE du Conseil du 6 octobre 1995 concernant des procédures uniformes en matière de contrôle des transports de marchandises dangereuses par route oblige les États membres à s'accorder mutuellement assistance pour la bonne application de la Directive,
Considérant que les articles 24 à 26 du Traité instituant l'Union Benelux permettent la coopération entre, d'une part, l'Union Benelux et, d'autre part, des Etats et entités fédérées tiers et notamment les États, entités fédérées et entités administratives limitrophes du territoire des pays du Benelux,
Considérant la coopération déjà mise en place dans le cadre d'Euro Contrôle Route,
Considérant qu'en Europe, et également au sein du Benelux, les transports routiers se sont développés à un rythme effréné à l’échelle internationale, non seulement en nombre, mais également au niveau du cadre opérationnel dans lequel ils sont effectués,
Considérant que malgré le développement de l'Union européenne en tant que marché intérieur, le contrôle et l’application de la réglementation de l’UE en matière de transport routier restent du ressort national, ce qui conduit à une grande diversité en termes de mise en œuvre entre les États membres, au mépris de l'uniformité souhaitée de l’acquis de l’UE,
Considérant qu'une uniformité accrue dans la mise en œuvre de la réglementation de l’UE en matière de transport routier peut être réalisée grâce à une collaboration plus étroite entre les services d'inspection au sein du Benelux, et que la mise en commun des effectifs, de l'expertise et de l'expérience de chacun peut procurer des économies significatives, une importante augmentation de rendement et des avantages d'échelle significatifs,
Sont convenus des dispositions qui suivent :
Le présent Traité vise à :
a) l'harmonisation plus approfondie du contrôle et de l'application de la réglementation de l’UE en matière de transports routiers de marchandises et de personnes ;
b) la mise à profit d'avantages d'échelle en termes de capacité (personnel, moyens et matériel), d'expertise, d'expérience et de formation ;
c) l'assistance transfrontalière mutuelle des services d'inspection en matière de transport routier et ses modalités.
1. Au sens du présent Traité, on entend par :
a) Autorité compétente : une autorité qui, en vertu de la répartition interne des compétences, est responsable sur le territoire d’une Partie Contractante du contrôle et de l’application de la réglementation en matière de transport routier des marchandises et des personnes ;
b) Fonctionnaire : le fonctionnaire compétent désigné au moyen d’une mesure d'exécution telle que visée à l'article 26 du présent Traité ;
c) Intervention transfrontalière : l’intervention de fonctionnaires d’une Partie Contractante sur le territoire d’une autre Partie Contractante afin d'exécuter les objectifs définis à l'article 1 er, sous c), du présent Traité ;
d) Fonctionnaire transfrontalier : le fonctionnaire qui effectue une intervention transfrontalière ;
e) Unité transfrontalière d'inspection : l'unité constituée de fonctionnaires qui, au sens organisationnel et logistique du terme, effectue comme une entité globale une intervention transfrontalière ;
f) État d'accueil : la Partie Contractante sur le territoire de laquelle a lieu une intervention transfrontalière ;
g) État expéditeur : la Partie Contractante d’où les fonctionnaires transfrontaliers, les unités transfrontalières d'inspection ou les moyens et le matériel sont originaires ;
h) Partie Contractante requérante : la Partie Contractante qui fait une demande d'intervention transfrontalière ou de mise à disposition de ressources ou de matériel ;
i) Partie Contractante requise : la Partie Contractante à laquelle une demande visée sous g) est adressée ;
j) Contrôle : les activités entreprises par ou au nom des autorités compétentes sans qu’il y ait un indice d’infraction pour vérifier si les prescriptions applicables sont respectées ;
k) Application : toute intervention de l’autorité compétente destinée à induire un changement de comportement qui conduit ou doit conduire au respect des prescriptions applicables ;
l) Recherche: enquête effectuée pour élucider ou prévenir un fait punissable probablement commis ou à commettre et pour préparer une sanction pénale à infliger éventuellement à ce titre.
2. Une liste des autorités compétentes et des fonctionnaires compétents est dressée et mise à jour au moyen de mesures d'exécution telles que visées à l'article 26 du présent Traité.
Sauf disposition contraire expresse dans le présent Traité, la coopération a lieu dans le cadre du droit respectif des Parties Contractantes ainsi que de leurs obligations internationales.
1. Les Parties Contractantes visent à une harmonisation plus approfondie du contrôle et de l’application de la réglementation de l’UE en matière de transport routier.
2. Les plans d’action visés à l’article 27 du présent Traité comportent des propositions en la matière.
Les Parties Contractantes s'efforcent de rapprocher leurs systèmes de classification des risques tels que visés à l'article 9 de la Directive 2006/22/CE du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 établissant les conditions minimales à respecter pour la mise en œuvre des Règlements du Conseil (CEE) n° 3820/85 et (CEE) n° 3821/85 concernant la législation sociale relative aux activités de transport routier et abrogeant la Directive 88/599/CEE du Conseil.
Les Parties Contractantes soutiennent la coopération transfrontalière dans le cadre du présent Traité :
a) par l'échange d'informations relatives à leurs législations et réglementations nationales, leurs structures de contrôle et d'application et leurs pratiques de contrôle et d'application ;
b) en fournissant un forum pour l'échange de bonnes pratiques et d'expériences ;
c) par l'organisation d'une coopération en matière de formations ;
d) en fournissant un soutien technique et scientifique ;
e) par l'échange de moyens et de matériel ;
f) en informant au préalable les autres Parties Contractantes lors de l'acquisition de moyens et de matériel qui peuvent être utilisés de façon transfrontalière ;
g) en échangeant du personnel ;
h) en fournissant, dans le cadre d’une intervention transfrontalière, un droit d’accès aux fonctionnaires transfrontaliers des autres Parties Contractantes aux registres électroniques nationaux que la Partie Contractante tient conformément aux articles 16 et 17 du Règlement (CE) N° 1071/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes sur les conditions à respecter pour exercer la profession de transporteur par route, et abrogeant la Directive 96/26/CE du Conseil, ainsi qu’à d’autres registres nationaux déterminés dans une mesure d’exécution telle que visée à l’article 26 du présent Traité, dans le respect de la législation applicable à ces registres en matière de traitement des données à caractère personnel et de protection de la vie privée
Les modalités pratiques de la coopération en vertu du présent Traité sont réglées par les autorités compétentes au moyen de mesures d'exécution telles que visées à l’article 26 du présent Traité.
1. L’autorité compétente de l’État expéditeur peut, sur demande de l’État d’accueil, fournir des moyens et du matériel. La fourniture des moyens et du matériel s'accompagne d'un inventaire, qui est soumis sur demande à l'autorité compétente de l'État d'accueil.
2. Lorsque des moyens et du matériel sont fournis, l’État expéditeur se charge de la formation et des explications nécessaires à l’utilisation de ces moyens et de ce matériel.
3. Les frais engendrés par la perte ou l'endommagement de matériel fourni par une Partie Contractante sont à charge de cette dernière.
Les autorités compétentes des Parties Contractantes peuvent organiser, en fonction de leurs besoins opérationnels, une intervention transfrontalière.
Les modalités pratiques de la coopération et l’attribution de tâches lors de la participation à une intervention transfrontalière sont réglées par les autorités compétentes au moyen de mesures d’exécution telles que visées à l’article 26 du présent Traité, en tenant compte des différences éventuelles existant entre les fonctionnaires dans les compétences dont ils disposent sur leur propre territoire.
1. Une intervention transfrontalière n'est possible que sur demande. La demande est adressée par écrit ou par voie électronique par l’autorité compétente de la Partie Contractante requérante à l’autorité compétente de la Partie Contractante requise. La demande est signée par l’autorité compétente de la Partie Contractante requérante. Dans le cas des demandes électroniques, une signature électronique est exigée.
2. La demande contient une description de la nature de l'intervention transfrontalière souhaitée de même qu'une description de la nécessité opérationnelle de cette intervention.
3. L'autorité compétente de la Partie Contractante requise prend sans délai une décision relative à la demande. La décision est communiquée aussi rapidement que possible, mais dans tous les cas au plus tard une semaine avant l'intervention transfrontalière envisagée, par écrit ou par voie électronique à l’autorité compétente de la Partie Contractante requérante. La décision est signée par l’autorité compétente de la Partie Contractante requérante. Dans le cas des demandes électroniques, une signature électronique est exigée.
1. Le fonctionnaire transfrontalier est mis en possession d'une copie de la décision visée à l'article 11, alinéa 3, du présent Traité.
2. Le cas échéant, le fonctionnaire transfrontalier est en possession d'un inventaire des moyens et du matériel qu'il a apportés, tel qu'arrêté par l'autorité compétente. Il soumet cet inventaire sur demande à l'autorité compétente de l'État d'accueil.
Lors d’une intervention transfrontalière, les fonctionnaires peuvent transporter, emporter ou porter les moyens de contrainte matériels individuels faisant partie de l’équipement de base dans l’État expéditeur moyennant l’autorisation de l’État d’accueil. Ces moyens de contrainte peuvent uniquement être utilisés dans le respect de la législation applicable dans l’État d’accueil.
Les mêmes règles de confidentialité valent pour le fonctionnaire transfrontalier, pour l'unité transfrontalière d'inspection et pour les autorités compétentes de l'État expéditeur que celles en vigueur pour les fonctionnaires et les autorités compétentes de l'État d'accueil.
1. Le fonctionnaire se conforme au droit en vigueur dans l'État d'accueil pendant l'intervention transfrontalière.
2. L'intervention transfrontalière est effectuée suivant les procédures légales de l'État d'accueil.
Pendant l'intervention transfrontalière, le fonctionnaire transfrontalier est tenu d'obtempérer aux instructions des autorités compétentes concernées et aux ordres du supérieur concerné de l'État d'accueil.
Le fonctionnaire transfrontalier est en mesure de justifier en tout temps de sa qualité officielle au moyen d’une pièce d’identité qui lui a été délivrée dans l’État expéditeur.
1. Le fonctionnaire transfrontalier est extérieurement identifiable en tant que tel par le port d'une tenue de service ou de signes d’identification qui indiquent le caractère transfrontalier de l'intervention.
2. Pendant une intervention transfrontalière, des dispositifs qui indiquent le caractère transfrontalier de l'intervention sont placés sur le véhicule utilisé par le fonctionnaire transfrontalier.
3. Les alinéas précédents ne sont pas applicables si la nature de l'intervention transfrontalière des services d'inspection du transport routier l'impose.
1. Le début et la fin de l'intervention transfrontalière sont fixés dans des mesures d'exécution telles que visées à l'article 26 du présent Traité.
2. Dans des cas exceptionnels, l'autorité compétente de l'État d'accueil peut reprendre l'intervention transfrontalière, si nécessaire en dérogeant aux mesures d'exécution mentionnées au premier alinéa. L'intervention transfrontalière prend fin dès que l'autorité compétente de l'État d'accueil communique cette reprise.
Le fonctionnaire transfrontalier ou le supérieur d'une unité transfrontalière d'inspection dresse, après chaque intervention transfrontalière, un rapport de cette intervention aux autorités compétentes de l'État d'accueil.
L’Etat d'accueil est tenu envers les fonctionnaires transfrontaliers de l'Etat expéditeur pendant l'intervention transfrontalière à la même protection et à la même assistance qu'envers ses propres fonctionnaires.
Dans le cadre des missions relevant du champ d’application du présent Traité, les fonctionnaires de l'État expéditeur sont assimilés aux fonctionnaires de l'État d'accueil en ce qui concerne les infractions dont ils seraient victimes ou qu'ils commettraient, sauf si les Parties Contractantes en conviennent autrement.
1. Les obligations résultant d'un acte illicite commis par un fonctionnaire de l'État expéditeur lors d'une intervention transfrontalière sont régies par le droit de l'État d'accueil.
2. Dans le cas d'interventions transfrontalières, l’État expéditeur assume la réparation des dommages causés par son fonctionnaire sur le territoire de l’État d’accueil. Dans ce cas, l'État d'accueil répare le préjudice subi par les parties lésées ou leurs ayants droit dans les conditions applicables aux dommages causés par ses propres fonctionnaires. L'État expéditeur rembourse ensuite à l'État d'accueil le montant intégral que ce dernier a versé aux parties lésées ou à leurs ayants droit.
Les droits et obligations qui découlent de la relation de travail du fonctionnaire transfrontalier dans l'État expéditeur restent en vigueur pendant l'intervention transfrontalière. On entend entre autres par-là les droits et obligations dans le domaine de la responsabilité civile.
Chaque Partie Contractante supporte les coûts de sa propre participation à une intervention transfrontalière, sauf accord contraire.
Sur la base et dans le cadre du présent Traité, les autorités compétentes conviennent de mesures relatives à son exécution.
1. Le Comité de pilotage mentionné à l'article 28 établit les plans d'action périodiques visant l'application du présent Traité et les soumet aux gouvernements des Parties Contractantes.
2. Le Comité de pilotage mentionné à l'article 28 fait rapport annuellement aux gouvernements des Parties Contractantes au sujet de la mise en œuvre des plans d'action mentionnés à l’alinéa premier.
1. Il est institué un Comité de pilotage inspection des transports routiers où toutes les Parties Contractantes sont représentées.
2. La composition du Comité de pilotage mentionné à l’alinéa premier est fixée dans l’annexe au présent Traité.
3. La présidence, le fonctionnement et la procédure à suivre pour la modification de la composition du Comité de pilotage visé à l’alinéa premier sont arrêtés dans une mesure d’exécution telle que visée à l’article 26 du présent Traité.
1. Les Parties Contractantes coopèrent en cas de questions relatives à l’interprétation ou à l’application du présent Traité.
2. A cette fin, une commission d’experts, composée de représentants des autorités compétentes des Parties Contractantes, est instituée.
3. Si nécessaire, la commission d’experts se réunit à la demande d’une Partie Contractante.
4. Tout différend relatif à l’interprétation ou à l’application du présent Traité faisant l’objet d’un désaccord au sein de la commission d’experts est réglé en concertation entre les gouvernements des Parties Contractantes.
Les Parties Contractantes prennent les mesures nécessaires à la mise en œuvre du présent Traité.
Les Parties Contractantes développent conjointement un mécanisme pour l’échange d’informations et d’évaluations dans le domaine du contrôle du transport routier en application du présent Traité, en stricte conformité avec les prescriptions applicables concernant le traitement des données à caractère personnel et la protection de la vie privée.
Au plus tard trois ans après l’entrée en vigueur du présent Traité, les Parties Contractantes évaluent son fonctionnement et son efficacité.
Sous réserve des dispositions de l'article 35 du présent Traité, le présent Traité s'applique au territoire du Royaume de Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays-Bas en Europe.
1. Le Secrétaire général de l’Union Benelux est le dépositaire du présent Traité, dont il fournit une copie certifiée conforme à chaque Partie Contractante.
2. Le présent Traité est ratifié, accepté ou approuvé par les Parties Contractantes.
3. Les Parties Contractantes déposent leur instrument de ratification, d’acceptation ou d’approbation auprès du dépositaire.
4. Le dépositaire informe les Parties Contractantes du dépôt des instruments de ratification, d’acceptation ou d’approbation.
5. Le présent Traité entre en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant le dépôt du dernier instrument de ratification, d’acceptation ou d’approbation.
6. Le dépositaire communique la date d’entrée en vigueur du présent Traité aux Parties Contractantes.
Il est loisible à des pays tiers et, si elles ont la capacité de conclure des Traités, à des entités fédérées d'adhérer au présent Traité par le dépôt d'un instrument d'adhésion auprès du dépositaire. Pour les pays ou entités fédérées adhérents, le Traité entre en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant le dépôt de l’instrument d’adhésion et au plus tôt le jour de l’entrée en vigueur du Traité conformément à l’article 34, alinéa 5, du présent Traité. Le dépositaire informe les Parties Contractantes du dépôt de l’instrument d’adhésion et de la date d’entrée en vigueur du présent Traité pour l’état ou l’entité fédérée adhérant au Traité.
Chaque Partie Contractante peut dénoncer à tout moment le présent Traité par le dépôt d'une déclaration écrite auprès du dépositaire. La dénonciation prend effet six mois après le dépôt de cette déclaration écrite. Le Traité reste en vigueur entre les autres Parties Contractantes. Le dépositaire informe les Parties Contractantes du dépôt d’une telle déclaration.
EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment mandatés à cet effet, ont signé le présent Traité et l’ont revêtu de leur sceau.
FAIT à Liège, le 3 octobre 2014, en un exemplaire, en langue néerlandaise en en langue française, les deux textes faisant également foi.
Pour le Royaume de Belgique représenté par : Le Gouvernement fédéral L. LEDOUX
Le Gouvernement flamand F. BOELAERT
Le Gouvernement wallon A. MELIN
Le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale L. LEDOUX
Pour le Grand-Duché de Luxembourg : F. BAUSCH
Pour le Royaume des Pays-Bas : L.M.C. ONGERING
1. Le Comité de pilotage inspection du transport routier institué en vertu de l’article 28 du présent Traité est composé d’au moins un représentant du Royaume de Belgique, de la Région flamande, de la Région wallonne, de la Région de Bruxelles-Capitale, du Grand-Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays-Bas.
2. Les membres du Comité de pilotage sont actifs au sein d’un service public compétent en matière d’inspection du transport routier et incluent, pour chaque Partie Contractante, au moins un représentant exerçant au sein du service public concerné au moins la fonction de directeur ou une fonction dirigeante à un niveau comparable.
3. Une liste avec les noms et les coordonnées des membres du Comité de pilotage est arrêtée au moyen d’une mesure d'exécution telle que visée à l'article 26 du présent Traité.
Het verdrag, met bijlage, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het verdrag, met bijlage, kan worden gebonden.
Bekrachtiging, aanvaarding, en goedkeuring zijn voorzien in artikel 34, tweede en derde lid, van het verdrag.
Partij |
Ondertekening |
Ratificatie |
Type* |
In werking |
Opzegging |
Buiten werking |
---|---|---|---|---|---|---|
België |
03-10-14 |
|||||
Luxemburg |
23-10-14 |
|||||
Nederlanden, het Koninkrijk der |
03-10-14 |
|||||
– Nederland: |
||||||
– in Europa |
||||||
– Bonaire |
||||||
– Sint Eustatius |
||||||
– Saba |
||||||
– Aruba |
||||||
– Curaçao |
||||||
– Sint Maarten |
||||||
* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend |
De bepalingen van het verdrag, met bijlage, zullen ingevolge artikel 34, vijfde lid, van het verdrag in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgend op de neerlegging van de laatste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
Titel |
: |
Verdrag tot instelling van de Benelux Unie; ’s-Gravenhage, 17 juni 2008 |
Tekst |
: |
Trb. 2008, 135 (Nederlands en Frans, herzieningsverdrag) |
Laatste Trb. |
: |
Titel |
: |
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 |
Tekst |
: |
Trb. 2008, 51 (Nederlands, geconsolideerd) |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Verdrag betreffende de Europese Unie; Maastricht, 7 februari 1992 |
Tekst |
: |
Trb. 1998, 12 (Nederlands, geconsolideerd) |
Laatste Trb. |
: |
Uitgegeven de negentiende december 2014.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2014-218.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.