2 (1907) Nr. 7

A. TITEL

Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen;

’s-Gravenhage, 18 oktober 1907

B. TEKST

De Franse tekst van het Verdrag is bij Koninklijk Besluit van 22 februari 1910 bekendgemaakt in Stb. 1910, 73 en is tevens geplaatst in Trb. 1963, 158.

C. VERTALING

Zie Stb. 1910, 73.

De herziene vertaling luidt als volgt:


Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen

Zijne Majesteit de Keizer van Duitsland, Koning van Pruisen; de President van de Verenigde Staten van Amerika; de President van de Republiek Argentinië; Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen enz. en Apostolisch Koning van Hongarije; Zijne Majesteit de Koning der Belgen; de President van de Republiek Bolivia; de President van de Republiek van de Verenigde Staten van Brazilië; Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Bulgarije; de President van de Republiek Chili; Zijne Majesteit de Keizer van China; de President van de Republiek Colombia; de voorlopige gouverneur van de Republiek Cuba; Zijne Majesteit de Koning van Denemarken; de President van de Dominicaanse Republiek; de President van de Republiek Ecuador; Zijne Majesteit de Koning van Spanje; de President van de Franse Republiek; Zijne Majesteit de Koning van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland en de Britse overzeese gebieden, Keizer van Indië; Zijne Majesteit de Koning der Hellenen; de President van de Republiek Guatemala; de President van de Republiek Haïti; Zijne Majesteit de Koning van Italië; Zijne Majesteit de Keizer van Japan; Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hertog van Nassau; de President van de Verenigde Mexicaanse Staten; Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Montenegro; Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen; de President van de Republiek Panama; de President van de Republiek Paraguay; Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden; de President van de Republiek Peru; Zijne Keizerlijke Majesteit de Sjah van Perzië; Zijne Majesteit de Koning van Portugal en de Algarven, enz.; Zijne Majesteit de Koning van Roemenië; Zijne Majesteit de Keizer aller Russen; de President van de Republiek El Salvador; Zijne Majesteit de Koning van Servië; Zijne Majesteit de Koning van Siam; Zijne Majesteit de Koning van Zweden; de Zwitserse Bondsraad; Zijne Majesteit de Keizer van de Ottomanen; de President van de Republiek ten oosten van de Uruguay; de President van de Verenigde Staten van Venezuela:

Bezield met de vaste wil samen te werken aan de handhaving van de algemene vrede;

Vastbesloten alles in het werk te stellen om de minnelijke beslechting van internationale geschillen te bevorderen;

Erkennend de solidariteit die de leden van de gemeenschap van beschaafde naties verenigt;

Geleid door de wens de rechtsstaat uit te breiden en het bewustzijn van de internationale gerechtigheid te versterken;

Overtuigd dat de permanente instelling van een voor allen toegankelijke arbitrale rechtspraak te midden van onafhankelijke mogendheden een krachtige bijdrage aan dat doel kan leveren;

In aanmerking nemend de voordelen die voortvloeien uit een algemene en regelmatige arbitrale procedure;

Met de doorluchtige initiatiefnemer van de Internationale Vredesconferentie van oordeel zijnd dat de beginselen van billijkheid en recht waarop de veiligheid van de staten en het welzijn van de volkeren berusten, behoren te worden bezegeld in een internationale overeenkomst;

Geleid door de wens het praktisch functioneren van onderzoekscommissies en scheidsgerechten daartoe beter te waarborgen en de inzet van arbitrale rechtspraak te vergemakkelijken wanneer het geschillen betreft die aanleiding kunnen zijn voor een arbitraal kort geding;

Hebben het nodig geacht op enkele punten het werk van de Eerste Vredesconferentie voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen te herzien en aan te vullen;

De hoge verdragsluitende partijen hebben besloten daartoe een nieuw verdrag te sluiten en hebben tot hun gevolmachtigden benoemd:

Zijne Majesteit de Keizer van Duitsland, Koning van Pruisen:

Zijne Excellentie baron MARSCHALL DE BIEBERSTEIN, zijn minister van Staat, zijn buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur te Constantinopel.

De heer dr. JOHANNES KRIEGE, zijn gezant op buitengewone missie bij de huidige Conferentie, zijn persoonlijke raadsheer op het gebied van wetgeving en juridisch advies op het Keizerlijk Ministerie van Buitenlandse Zaken, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De President van de Verenigde Staten van Amerika:

Zijne Excellentie de heer JOSEPH H. CHOATE, buitengewoon ambassadeur.

Zijne Excellentie de heer HORACE PORTER, buitengewoon ambassadeur.

Zijne Excellentie de heer URIAH M. ROSE, buitengewoon ambassadeur.

Zijne Excellentie de heer DAVID JAYNE HILL, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te ’s-Gravenhage.

De heer CHARLES S. SPERRY, schout-bij-nacht, gevolmachtigd minister.

De heer GEORGES B. DAVIS, brigadier-generaal, hoofd van de militaire justitie van het federale leger, gevolmachtigd minister.

De heer WILLIAM I. BUCHANAN, gevolmachtigd minister.

De President van de Republiek Argentinië:

Zijne Excellentie de heer ROQUE SAENZ PEÑA, oud-minister van Buitenlandse Zaken, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Rome, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer LUIS M. DRAGO, oud-minister van Buitenlandse Zaken en Godsdienst van de Republiek, Afgevaardigde, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer CARLOS RODRIQUEZ LARRETA, oud-minister van Buitenlandse Zaken en Godsdienst van de Republiek, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen, enz., en Apostolisch Koning van Hongarije:

Zijne Excellentie de heer GAËTAN MÉREY DE KAPOS-MÉRE, zijn persoonlijke raadsheer, zijn buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur.

Zijne Excellentie baron CHARLES DE MACCHIO, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Athene.

Zijne Majesteit de Koning der Belgen:

Zijne Excellentie de heer BEERNAERT, zijn minister van Staat, lid van de Kamer van Vertegenwoordigers, lid van het Instituut van Frankrijk en van de Koninklijke Academiën van België en van Roemenië, erelid van het Instituut van internationaal recht, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer J. VAN DEN HEUVEL, zijn minister van Staat, oud-minister van Justitie.

Zijne Excellentie baron GUILLAUME, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage, lid van de Koninklijke Academie van Roemenië.

De President van de Republiek Bolivia:

Zijne Excellentie de heer CLAUDIO PINILLA, Minister van Buitenlandse Zaken van de Republiek, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer FERNANDO E. GUACHALLA, gevolmachtigd minister te Londen.

De President van de Republiek van de Verenigde Staten van Brazilië:

Zijne Excellentie de heer RUY BARBOSA, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer EDUARDO F. S. DOS SANTOS LISBÔA, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Bulgarije:

De heer VRBAN VINAROFF, generaal-majoor van de militaire staf.

De heer IVAN KARANDJOULOFF, procureur generaal van het Hof van Cassatie.

De President van de Republiek Chili:

Zijne Excellentie de heer DOMINGO GANA, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Londen.

Zijne Excellentie de heer AUGUSTO MATTE, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Berlijn.

Zijne Excellentie de heer CARLOS CONCHA, oud-minister van Oorlog, oud-voorzitter van de Kamer van Afgevaardigden, oud-buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Buenos Aires.

Zijne Majesteit de Keizer van China:

Zijne Excellentie de heer LOU-TSENG-TSIANG, zijn buitengewoon ambassadeur.

Zijne Excellentie de heer TSIEN-SUN, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

De President van de Republiek Colombia:

De heer JORGE HOLGUIN, generaal.

De heer SANTIAGO PÉREZ TRIANA.

Zijne Excellentie de heer MARCELIANO VARGAS, generaal, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Parijs.

De voorlopige gouverneur van de Republiek Cuba:

De heer ANTONIO SANCHEZ DE BUSTAMANTE, professor internationaal recht aan de Universiteit van Havanna, Senator van de Republiek.

Zijne Excellentie de heer GONZALO DE QUESADA Y ARÓSTEGUI, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Washington.

De heer MANUEL SANGUILY, oud-directeur van het Instituut voor middelbaar onderwijs van Havanna, Senator van de Republiek.

Zijne Majesteit de Koning van Denemarken:

Zijne Excellentie de heer CONSTANTIN BRUN, zijn kamerheer, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Washington.

De heer CHRISTIAN FREDERIK SCHELLER, schout-bij-nacht.

De heer AXEL VEDEL, zijn kamerheer, afdelingshoofd op het Koninklijk Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De President van de Dominicaanse Republiek:

De heer FRANCISCO HENRIQUEZ Y CARVAJAL, oud-secretaris van Staat op het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De heer APOLINAR TEJERA, rector van het vakinstituut van de Republiek, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De President van de Republiek Ecuador:

Zijne Excellentie de heer VICTOR RENDÓN, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Parijs en te Madrid.

De heer ENRIQUE DORN Y DE ALSÚA, chargé d’affaires.

Zijne Majesteit de Koning van Spanje:

Zijne Excellentie de heer W. R. DE VILLA-URRUTIA, Senator, oud-minister van Buitenlandse Zaken, zijn buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur te Londen.

Zijne Excellentie de heer JOSÉ DE LA RICA Y CALVO, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

De heer GABRIEL MAURA Y GAMAZO, graaf van Mortera, afgevaardigde in het parlement.

De President van de Franse Republiek:

Zijne Excellentie de heer LÉON BOURGEOIS, buitengewoon ambassadeur van de Republiek, Senator, oud-voorzitter van de Raad van ministers, oud-minister van Buitenlandse Zaken, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Baron D’ESTOURNELLES DE CONSTANT, Senator, gevolmachtigd minister der eerste klasse, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De heer LOUIS RENAULT, professor aan de rechtenfaculteit van de Universiteit van Parijs, honorair gevolmachtigd minister, juridisch adviseur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, lid van het Instituut van Frankrijk, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer MARCELLIN PELLET, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Franse Republiek te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland en de Britse overzeese gebieden, Keizer van Indië:

Zijne Excellentie de Zeer Eerwaarde heer EDWARD FRY, G. C. B., lid van de Privy Council van Zijne Majesteit, zijn buitengewoon ambassadeur, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de Zeer Eerwaarde heer ERNEST MASON SATOW, G. C. M. G., lid van de Privy Council van Zijne Majesteit, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de Zeer Eerwaarde heer DONALD JAMES MACKAY Baron REAY, G. C. S. I., G. C. I. E., lid van de Privy Council van Zijne Majesteit, oud-voorzitter van het Instituut voor internationaal recht.

Zijne Excellentie de heer HENRY HOWARD, K. C. M. G., C. B., zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning der Hellenen:

Zijne Excellentie de heer CLÉON RIZO RANGABÉ, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Berlijn.

De heer GEORGES STREIT, professor internationaal recht aan de Universiteit van Athene, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De President van de Republiek Guatemala:

De heer JOSÉ TIBLE MACHADO, chargé d’affaires van de Republiek te ’s-Gravenhage en te Londen, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De heer ENRIQUE GÓMEZ CARILLO, chargé d’affaires van de Republiek te Berlijn.

De President van de Republiek Haïti:

Zijne Excellentie de heer JEAN JOSEPH DALBÉMAR, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Parijs.

Zijne Excellentie de heer J. N. LÉGER, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Washington.

De heer PIERRE HUDICOURT, oud-professor internationaal publiekrecht, advocaat te Port au Prince.

Zijne Majesteit de Koning van Italië:

Zijne Excellentie Graaf JOSEPH TORNIELLI BRUSATI DI VERGANO, Senator van het Koninkrijk, ambassadeur van Zijne Hoogheid de Koning te Parijs, lid van het Permanente Hof van Arbitrage, voorzitter van de Italiaanse delegatie.

Zijne Excellentie Commandant GUIDO POMPILJ, Afgevaardigde in het parlement, onder-secretaris van Staat op het Koninklijk Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Commandant GUIDO FUSINATO, adviseur van Staat, Afgevaardigde in het parlement, oud-minister van Onderwijs.

Zijne Majesteit de Keizer van Japan;

Zijne Excellentie de heer KEIROKU TSUDZUKI, zijn buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur.

Zijne Excellentie de heer AIMARO SATO, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hertog van Nassau:

Zijne Excellentie de heer EYSCHEN, zijn minister van Staat, voorzitter van de Regering van het Groothertogdom.

Graaf DE VILLERS, chargé d’affaires van het Groothertogdom te Berlijn.

De President van de Verenigde Mexicaanse Staten:

Zijne Excellentie de heer GONZALO A. ESTEVA, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Rome.

Zijne Excellentie de heer SEBASTIAN B. DE MIER, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Parijs.

Zijne Excellentie de heer FRANCISCO L. DE LA BARRA, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Brussel en te ’s-Gravenhage.

Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Montenegro:

Zijne Excellentie de heer NELIDOW, huidige persoonlijke Keizerlijke raadsheer, ambassadeur van Zijne Majesteit de Keizer aller Russen te Parijs.

Zijne Excellentie de heer DE MARTENS, persoonlijke Keizerlijke raadsheer, permanent lid van de adviesraad van het Keizerlijk Ministerie van Buitenlandse Zaken van Rusland;

Zijne Excellentie de heer TCHARYKOW, huidige adviseur van Staat, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van Zijne Majesteit de Keizer aller Russen te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen:

Zijne Excellentie de heer FRANCIS HAGERUP, oud-voorzitter van de adviesraad, oud-professor rechten; zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage en te Kopenhagen, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De President van de Republiek Panama:

De heer BELISARIO PORRAS.

De President van de Republiek Paraguay:

Zijne Excellentie de heer EUSEBIO MACHAÏN, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Parijs.

Graaf G. DU MONCEAU DE BERGENDAL, consul van de Republiek te Brussel.

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

De heer W. H. DE BEAUFORT, haar oud-minister van Buitenlandse zaken, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Zijne Excellentie de heer T. M. C. ASSER, haar minister van Staat, lid van de Raad van State, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie Jonkheer J. C. C. DEN BEER POORTUGAEL, gepensioneerd luitenant generaal, oud-minister van Oorlog, lid van de Raad van State.

Zijne Excellentie Jonkheer J. A. RÖELL, haar assistent in buitengewone dienst, gepensioneerd vice-admiraal, oud-minister van Marine.

De heer J. A. LOEFF, haar oud-minister van Justitie, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De President van de Republiek Peru:

Zijne Excellentie de heer CARLOS G. CANDAMO, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Parijs en te Londen, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Keizerlijke Majesteit de Sjah van Perzië:

Zijne Excellentie SAMAD KHAN MOMTAZOS SALTANEH, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Parijs, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie MIRZA AHMED KHAN SADIGH UL MULK, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning van Portugal en de Algarven, enz.:

Zijne Excellentie Markies DE SOVERAL, zijn adviseur van Staat, pair van het Koninkrijk, oud-minister van Buitenlandse Zaken, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Londen, zijn buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur.

Zijne Excellentie Graaf DE SELIR, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Excellentie de heer ALBERTO D’OLIVEIRA, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Bern.

Zijne Majesteit de Koning van Roemenië:

Zijne Excellentie de heer ALEXANDRE BELDIMAN, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Berlijn.

Zijne Excellentie de heer EDGAR MAVROCORDATO, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Keizer aller Russen:

Zijne Excellentie de heer NELIDOW, zijn huidige persoonlijke raadsheer, zijn ambassadeur te Parijs.

Zijne Excellentie de heer DE MARTENS, zijn persoonlijke raadsheer, permanent lid van de adviesraad van het Keizerlijk Ministerie van Buitenlandse Zaken, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer TCHARYKOW, zijn huidige adviseur van Staat, zijn kamerheer, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

De President van de Republiek El Salvador:

De heer PEDRO I. MATHEU, chargé d’affaires van de Republiek te Parijs, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De heer SANTIAGO PEREZ TRIANA, chargé d’affaires van de Republiek te Londen.

Zijne Majesteit de Koning van Servië:

Zijne Excellentie de heer SAVA GROUÏTCH, generaal, voorzitter van de Raad van State.

Zijne Excellentie de heer MILOVAN MILOVANOVITCH, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Rome, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer MICHEL MILITCHEVITCH, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Londen en te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning van Siam:

MOM CHATIDEJ UDOM, majoor-generaal.

De heer C. CORRAGIONI D’ORELLI, zijn juridisch adviseur.

LUANG BHUVANARTH NARÜBAL, kapitein.

Zijne Majesteit de Koning van Zweden, Goten en Vandalen:

Zijne Excellentie de heer KNUT HJALMAR LEONARD HAMMARSKJOLD, zijn oud-minister van Justitie, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Kopenhagen, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De heer JOHANNES HELLNER, zijn oud-minister zonder portefeuille, oud-lid van het Zweeds Hooggerechtshof, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De Zwitserse Bondsraad:

Zijne Excellentie de heer GASTON CARLIN, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Zwitserse Bondsstaat te Londen en te ’s-Gravenhage.

De heer EUGÈNE BOREL, Staatskolonel majoor-generaal, professor aan de Universiteit van Genève.

De heer MAX HUBER, Professor rechten aan de Universiteit van Zürich.

Zijne Majesteit de Keizer van de Ottomanen:

Zijne Excellentie TURKHAN PACHA, zijn buitengewoon ambassadeur, minister van de evkaf.

Zijne Excellentie RECHID BEY, zijn ambassadeur te Rome.

Zijne Excellentie MEHEMMED PACHA, vice-admiraal.

De President van de Republiek ten oosten van de Uruguay:

Zijne Excellentie de heer JOSÉ BATLLE Y ORDOÑEZ, oud-president van de Republiek, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

Zijne Excellentie de heer JUAN P. CASTRO, oud-voorzitter van de Senaat, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Republiek te Parijs, lid van het Permanente Hof van Arbitrage.

De President van de Verenigde Staten van Venezuela:

De heer JOSÉ GIL FORTOUL, chargé d’affaires van de Republiek te Berlijn.

Die, na hun volmachten, die in goede en behoorlijke vorm zijn bevonden, te hebben nedergelegd, de volgende bepalingen zijn overeengekomen:

TITEL I HANDHAVING VAN DE ALGEMENE VREDE

Artikel 1

Teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat in de betrekkingen tussen de staten onderling tot geweld wordt overgegaan, komen de verdragsluitende mogendheden overeen alles in het werk te stellen om de vreedzame beslechting van internationale geschillen te waarborgen.

TITEL II GOEDE DIENSTEN EN BEMIDDELING

Artikel 2

Bij ernstige onenigheid of een geschil komen de verdragsluitende mogendheden overeen, alvorens hun toevlucht tot de wapens te nemen, een beroep te doen op de goede diensten of de bemiddeling van een of meer bevriende mogendheden, voor zover de omstandigheden dit toelaten.

Artikel 3

Afgezien van dit beroep, achten de verdragsluitende mogendheden het nuttig en wenselijk dat een of meer buiten het geschil staande mogendheden uit eigen beweging, voor zover de omstandigheden zich daartoe lenen, hun goede diensten of bemiddeling aanbieden aan de staten in geschil.

Buiten het geschil staande mogendheden hebben het recht goede diensten of bemiddeling aan te bieden, zelfs wanneer de vijandelijkheden reeds zijn aangevangen.

De uitoefening van dit recht kan door beide partijen in geschil nooit als een minder vriendschappelijke daad worden beschouwd.

Artikel 4

De taak van de bemiddelaar bestaat uit het verzoenen van de staten in geschil en het wegnemen van hun onderlinge gevoeligheden.

Artikel 5

De werkzaamheden van de bemiddelaar eindigen op het moment waarop wordt vastgesteld, hetzij door een van de partijen in geschil, hetzij door de bemiddelaar zelf, dat de door hem voorgestelde middelen van verzoening niet zijn aanvaard.

Artikel 6

De goede diensten en de bemiddeling, hetzij ingeroepen door de partijen in geschil, hetzij op initiatief van de buiten het geschil staande mogendheden, hebben uitsluitend een adviserend karakter en zijn nimmer bindend.

Artikel 7

Het aanvaarden van de bemiddeling brengt, tenzij anders wordt overeengekomen, niet met zich mee dat de mobilisatie en andere maatregelen tot voorbereiding van de oorlog worden gestaakt, vertraagd of belemmerd.

Indien de bemiddeling plaatsvindt na het uitbreken van de vijandelijkheden, worden, tenzij anders wordt overeengekomen, reeds in gang gezette militaire operaties er niet door onderbroken.

Artikel 8

De verdragsluitende mogendheden komen overeen, in de gevallen waarin dit mogelijk is, de toepassing van bijzondere bemiddeling aan te bevelen in de volgende vorm:

In geval van een ernstig, de vrede bedreigend geschil kiest elk van de staten in geschil een mogendheid aan welke hij de opdracht toevertrouwt zich rechtstreeks in verbinding te stellen met de door de andere staat gekozen mogendheid, teneinde het verbreken van de vreedzame betrekkingen te voorkomen.

Tijdens deze opdracht, waarvan de duur dertig dagen niet te boven kan gaan, tenzij anders is overeengekomen, staken de staten in geschil alle rechtstreekse betrekkingen ter zake van het geschil, die geacht worden uitsluitend aan de bemiddelende mogendheden te zijn overgelaten. Deze dienen alles in het werk te stellen om het geschil te beslechten.

In geval van feitelijke verbreking van de vreedzame betrekkingen, blijven deze mogendheden belast met de gemeenschappelijke opdracht elke gelegenheid te baat te nemen om de vrede te herstellen.

TITEL III INTERNATIONALE ONDERZOEKSCOMMISSIES

Artikel 9

In internationale geschillen waarbij noch de eer, noch wezenlijke belangen betrokken zijn en die voortvloeien uit een verschil van mening omtrent feitelijke punten, achten de verdragsluitende mogendheden het nuttig en wenselijk dat partijen die niet langs diplomatieke weg tot overeenstemming konden komen, voor zover de omstandigheden het toelaten, een internationale onderzoekscommissie instellen die de opdracht krijgt de oplossing van deze geschillen te vergemakkelijken door de feitelijke kwesties op te helderen met een onpartijdig en nauwgezet onderzoek.

Artikel 10

Bij een bijzondere overeenkomst tussen de partijen in geschil wordt een internationale onderzoekscommissie ingesteld.

In de onderzoeksovereenkomst worden de te onderzoeken feiten vastgesteld; tevens worden hierin de wijze waarop en de termijn waarbinnen de commissie samengesteld dient te zijn en de reikwijdte van de bevoegdheden van de commissarissen bepaald.

In de onderzoeksovereenkomst wordt tevens, waar nodig, de zetel van de commissie bepaald en of deze verplaatst mag worden, de taal waarvan de commissie gebruikmaakt en de talen waarvan het gebruik ten overstaan van haar is toegelaten, alsmede de datum waarop elke partij haar uiteenzetting van de feiten dient in te dienen en in het algemeen alle voorwaarden die de partijen zijn overeengekomen.

Indien de partijen de benoeming van bijzitters nodig achten, bepaalt de onderzoeksovereenkomst de wijze van hun aanwijzing en de reikwijdte van hun bevoegdheden.

Artikel 11

Indien in de onderzoeksovereenkomst de zetel van de commissie niet is aangewezen, zetelt zij te ’s-Gravenhage.

De eenmaal vastgestelde zetel kan door de commissie slechts met de toestemming van de partijen worden gewijzigd.

Indien in de onderzoeksovereenkomst de te gebruiken talen niet zijn bepaald, neemt de commissie hierover een beslissing.

Artikel 12

Onderzoekscommissies worden, tenzij anders wordt overeengekomen, samengesteld op de wijze bepaald in de artikelen 45 en 57 van dit Verdrag.

Artikel 13

In geval van overlijden, ontslag of verhindering, om welke reden dan ook, van een van de commissarissen, of in voorkomend geval van een van de bijzitters, wordt in zijn vervanging voorzien op de wijze vastgesteld voor zijn benoeming.

Artikel 14

De partijen hebben het recht voor de onderzoekscommissie bijzondere agenten te benoemen met de opdracht hen te vertegenwoordigen en als tussenpersoon op te treden tussen de partijen en de commissie.

Zij zijn daarnaast gerechtigd raadslieden of advocaten die door hen zijn benoemd te belasten met de uiteenzetting en verdediging van hun belangen voor de commissie.

Artikel 15

Het Internationaal Bureau van het Permanente Hof van Arbitrage fungeert als griffie voor de commissies die hun zetel te ’s-Gravenhage hebben en stelt zijn kantoren en organisatie ter beschikking van de verdragsluitende mogendheden ten behoeve van de onderzoekscommissie.

Artikel 16

Indien de commissie elders dan in ’s-Gravenhage haar zetel heeft, benoemt zij een secretaris-generaal wiens kantoor als griffie voor de commissie fungeert.

De griffie is onder toezicht van de voorzitter belast met de praktische organisatie van de zittingen van de commissie, het opstellen van de processen-verbaal en, gedurende het onderzoek, het bewaren van de archieven die vervolgens worden overgebracht naar het Internationaal Bureau te ’s-Gravenhage.

Artikel 17

Teneinde de instelling en het functioneren van de onderzoekscommissies te vergemakkelijken, bevelen de verdragsluitende mogendheden de volgende regels aan die bij de onderzoeksprocedure van toepassing zijn, voor zover de partijen geen andere regels aannemen.

Artikel 18

De commissie regelt de bijzonderheden van de procedure die niet in de bijzondere onderzoeksovereenkomst of in dit Verdrag zijn voorzien en gaat over tot alle formaliteiten waarmee de bewijsvoering gepaard gaat.

Artikel 19

Het onderzoek geschiedt op tegenspraak.

Op de vastgestelde data stelt elke partij de commissie en de andere partij in kennis van de uiteenzetting van de feiten, indien van toepassing, en in ieder geval van de akten, stukken en bescheiden die zij van nut acht voor de waarheidsvinding, alsmede de lijst van getuigen en deskundigen die zij wenst te doen horen.

Artikel 20

De commissie heeft de bevoegdheid, met toestemming van de partijen, zich tijdelijk naar de plaatsen te begeven waarvan zij het van nut acht om op deze wijze inlichtingen in te winnen, of een of meer van haar leden daarheen af te vaardigen. De toestemming van de staat op wiens grondgebied deze inlichtingen moeten worden ingewonnen, dient te worden verkregen.

Artikel 21

Alle feitelijke vaststellingen en plaatselijke onderzoeken dienen te geschieden in aanwezigheid of na behoorlijke oproeping van de agenten en raadslieden van de partijen.

Artikel 22

De commissie heeft het recht van elk der partijen de verklaringen of inlichtingen te verzoeken die zij nuttig acht.

Artikel 23

De partijen verbinden zich ertoe de onderzoekscommissie, in de ruimste mate die zij mogelijk achten, alle middelen en medewerking te verschaffen die nodig zijn voor de volledige vaststelling en nauwkeurige beoordeling van de feiten in kwestie.

Zij verbinden zich ertoe alle middelen te gebruiken waarover zij krachtens hun nationale wetgeving beschikken om de verschijning te waarborgen van getuigen of deskundigen die zich op hun grondgebied bevinden en voor de commissie zijn opgeroepen.

Indien deze getuigen of deskundigen niet voor de commissie kunnen verschijnen, gaan de partijen over tot hun verhoor voor de bevoegde autoriteiten van de partijen.

Artikel 24

Voor alle kennisgevingen die de commissie op het grondgebied van een derde verdragsluitende mogendheid wil doen, wendt de commissie zich rechtstreeks tot de regering van deze mogendheid. Dit geldt eveneens indien stappen moeten worden genomen om ter plaatse bewijsmiddelen vast te stellen.

De daartoe gedane verzoeken worden uitgevoerd met de middelen waarover de mogendheid krachtens haar nationale wetgeving beschikt. Zij mogen slechts worden afgewezen indien de mogendheid de verzoeken van zodanige aard acht dat zij inbreuk zouden maken op haar soevereiniteit of veiligheid.

De commissie heeft tevens te allen tijde de bevoegdheid de tussenkomst in te roepen van de mogendheid op wier grondgebied zij haar zetel heeft.

Artikel 25

De getuigen en deskundigen worden op verzoek van de partijen of ambtshalve door de commissie opgeroepen en in elk geval door tussenkomst van de regering van de staat op het grondgebied waarvan zij zich bevinden.

De getuigen worden achtereenvolgens en afzonderlijk gehoord, in aanwezigheid van agenten en raadslieden en in een door de commissie te bepalen volgorde.

Artikel 26

De ondervraging van de getuigen wordt geleid door de voorzitter.

De leden van de commissie kunnen niettemin elke getuige de vragen stellen die zij gepast achten om zijn verklaring te verduidelijken of aan te vullen of om zich op de hoogte te stellen van al hetgeen deze getuige betreft voor zover dit noodzakelijk is voor de waarheidsvinding.

De agenten en raadslieden van de partijen mogen de getuige tijdens zijn verklaring niet onderbreken, noch hem rechtstreeks ondervragen, maar zij kunnen de voorzitter verzoeken de aanvullende vragen te stellen die zij nuttig achten.

Artikel 27

De getuige dient zijn verklaring af te leggen zonder dat het hem is toegestaan een schriftelijk document voor te lezen. Hij kan evenwel van de voorzitter toestemming krijgen aantekeningen of documenten te raadplegen indien de aard van de mede te delen feiten het gebruik ervan noodzakelijk maakt.

Artikel 28

Een proces-verbaal van de verklaring van de getuige wordt tijdens de zitting opgemaakt en aan de getuige voorgelezen. De getuige kan daarin de wijzigingen en aanvullingen aanbrengen die hij nodig acht en die aan het eind van zijn verklaring worden vermeld. Na voorlezing van de gehele verklaring aan de getuige wordt deze verzocht te tekenen.

Artikel 29

De agenten zijn bevoegd in de loop of aan het einde van het onderzoek bij de commissie en bij de andere partij de schriftelijke betogen, verzoeken of samenvattingen van de feiten in te dienen die zij nuttig achten voor de waarheidsvinding.

Artikel 30

De beraadslagingen van de commissie vinden achter gesloten deuren plaats en blijven geheim. Elke beslissing wordt genomen bij meerderheid van de stemmen van de leden van de commissie.

De weigering van een lid deel te nemen aan de stemming, dient in het proces-verbaal te worden aangetekend.

Artikel 31

De zittingen van de commissie zijn slechts openbaar en de processen-verbaal en documenten van het onderzoek worden slechts openbaar gemaakt krachtens een besluit van de commissie, genomen met toestemming van de partijen.

Artikel 32

Wanneer de partijen hun toelichtingen hebben gegeven en bewijzen hebben overgelegd en alle getuigen zijn gehoord, sluit de voorzitter het onderzoek en wordt de zitting van de commissie verdaagd om te beraadslagen en haar verslag op te stellen.

Artikel 33

Het verslag wordt door alle leden van de commissie ondertekend.

Indien een van de leden weigert te ondertekenen wordt hiervan melding gemaakt; het verslag blijft niettemin van kracht.

Artikel 34

Het verslag van de commissie wordt in openbare zitting voorgelezen in aanwezigheid of na behoorlijke oproeping van de agenten en raadslieden van de partijen.

Een exemplaar van het verslag wordt aan elke partij gegeven.

Artikel 35

Het verslag van de commissie beperkt zich tot het vaststellen van de feiten en heeft geenszins het karakter van een arbitrale uitspraak. Het laat de partijen de volledige vrijheid ten aanzien van het aan de vastgestelde feiten te geven gevolg.

Artikel 36

Elke partij draagt haar eigen kosten en een gelijk aandeel in de kosten van de commissie.

TITEL IV INTERNATIONALE ARBITRAGE

HOOFDSTUK I DE ARBITRALE RECHTSPRAAK
Artikel 37

Internationale arbitrage heeft tot doel het beslechten van geschillen tussen staten door door hen gekozen arbiters en op basis van de eerbiediging van het recht.

Het gebruikmaken van arbitrage brengt de verbintenis met zich mee zich te goeder trouw aan de arbitrale uitspraak te onderwerpen.

Artikel 38

Bij geschillen van rechtskundige aard, en in eerste instantie bij kwesties inzake de uitlegging of toepassing van internationale overeenkomsten, wordt arbitrage door de verdragsluitende mogendheden erkend als het effectiefste en tevens billijkste middel voor de beslechting van geschillen die niet langs diplomatieke weg zijn opgelost.

Dientengevolge zou het wenselijk zijn dat de verdragsluitende mogendheden, in geschillen over bovengenoemde kwesties, eventueel gebruikmaken van arbitrage, voor zover de omstandigheden dit zouden toelaten.

Artikel 39

De arbitrageovereenkomst wordt aangegaan voor reeds bestaande geschillen of geschillen die zich in de toekomst kunnen voordoen.

Zij kan alle geschillen betreffen of uitsluitend geschillen van een bepaalde categorie.

Artikel 40

Afgezien van algemene of bijzondere verdragen waarin voor de verdragsluitende mogendheden thans de verplichting is opgenomen arbitrage in te roepen, behouden deze mogendheden zich het recht voor nieuwe algemene of bijzondere overeenkomsten aan te gaan teneinde de verplichte arbitrage uit te breiden tot alle gevallen die naar hun oordeel daarvoor in aanmerking komen.

HOOFDSTUK II HET PERMANENTE HOF VAN ARBITRAGE
Artikel 41

Ter bevordering van de onmiddellijke inzet van arbitrage bij internationale geschillen die niet langs diplomatieke weg konden worden beslecht, verbinden de verdragsluitende mogendheden zich ertoe het Permanent Hof van Arbitrage, zoals ingesteld door de Eerste Vredesconferentie, in stand te houden, dat te allen tijde toegankelijk is en, tenzij anderszins wordt overeengekomen tussen de partijen, optreedt overeenkomstig de procedureregels vervat in dit Verdrag.

Artikel 42

Het Permanente Hof is bevoegd voor alle arbitragezaken, tenzij de partijen overeenkomen een bijzonder gerecht in te stellen.

Artikel 43

Het Permanente Hof heeft zijn zetel te ’s-Gravenhage.

Een Internationaal Bureau fungeert als griffie voor het Hof. Mededelingen betreffende zittingen van het Hof geschieden door tussenkomst van dit Bureau en het bewaart het archief en beheert alle administratieve zaken.

De verdragsluitende mogendheden verbinden zich ertoe het Bureau zo spoedig mogelijk een gewaarmerkt afschrift te doen toekomen van elke tussen hen tot stand gekomen overeenkomst inzake arbitrage en van elke arbitrale uitspraak die hen betreft en door een bijzonder gerecht is gedaan.

Zij verbinden zich ertoe het Bureau de wetten, reglementen en documenten te doen toekomen waarbij in voorkomend geval mededeling wordt gedaan omtrent de uitvoering van de uitspraken die door het Hof zijn gedaan.

Artikel 44

Elke verdragsluitende mogendheid wijst ten hoogste vier personen aan die beschikken over bewezen bekwaamheid op het gebied van het internationaal recht, in hoog aanzien staan en bereid zijn de functie van arbiter te aanvaarden.

De aldus aangewezen personen worden als leden van het Hof ingeschreven op een lijst die door het Bureau aan alle verdragsluitende mogendheden wordt medegedeeld.

Elke wijziging in de lijst van arbiters wordt door het Bureau ter kennis van de verdragsluitende mogendheden gebracht.

Twee of meer mogendheden kunnen overeenstemming bereiken over de gezamenlijke aanwijzing van een of meer leden.

Dezelfde persoon kan door verschillende mogendheden worden aangewezen.

De leden van het Hof worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Hun ambtstermijn kan worden verlengd.

In geval van overlijden of aftreden van een lid van het Hof wordt in zijn vervanging voorzien op de wijze vastgesteld voor zijn benoeming en voor een nieuw tijdvak van zes jaar.

Artikel 45

Wanneer de verdragsluitende mogendheden zich tot het Permanente Hof wensen te wenden voor de beslechting van een tussen hen gerezen geschil, dienen de arbiters die verzocht worden het scheidsgerecht te vormen dat bevoegd is tot een uitspraak over het geschil, te worden gekozen uit de algemene lijst van leden van het Hof.

Indien de partijen geen overeenstemming bereiken omtrent de samenstelling van het scheidsgerecht, wordt op de volgende wijze gehandeld:

Elke partij benoemt twee arbiters, waarvan er slechts één haar onderdaan mag zijn of gekozen uit degenen die door de partij als leden van het Permanente Hof zijn aangewezen.

Deze arbiters kiezen gezamenlijk een opperarbiter.

Bij staking van de stemmen wordt de keuze van de opperarbiter toevertrouwd aan een derde mogendheid, die in gemeenschappelijk overleg door de partijen wordt aangewezen.

Indien hieromtrent geen overeenstemming kan worden bereikt, wijst elke partij een andere mogendheid aan en de keuze van de opperarbiter geschiedt in gemeenschappelijk overleg door de aldus aangewezen mogendheden.

Indien deze twee mogendheden binnen twee maanden niet tot overeenstemming zijn gekomen, stelt elk van hen twee kandidaten voor die worden gekozen uit de lijst van leden die door de partijen zijn aangewezen en geen onderdanen van de partijen zijn. Het lot bepaalt welke van de aldus voorgestelde kandidaten de opperarbiter zal zijn.

Artikel 46

Nadat het scheidsgerecht is samengesteld stellen de partijen het Bureau in kennis van hun besluit zich tot het Hof te wenden, van de tekst van hun compromis en van de namen van de arbiters.

Het Bureau deelt onverwijld aan elke arbiter het compromis en de namen van de andere leden van het scheidsgerecht mee.

Het scheidsgerecht komt bijeen op de door de partijen vastgestelde datum. Het Bureau draagt zorg voor de installatie ervan.

De leden van het scheidsgerecht genieten, bij de uitoefening van hun functie en buiten hun vaderland, diplomatieke voorrechten en immuniteiten.

Artikel 47

Het Bureau is bevoegd zijn kantoren en organisatie ter beschikking van de verdragsluitende mogendheden te stellen ten behoeve van de uitoefening van iedere bijzondere arbitragebevoegdheid.

De rechtsmacht van het Permanente Hof kan, onder de in het Reglement voorgeschreven voorwaarden, uitgebreid worden tot geschillen tussen niet-verdragsluitende mogendheden onderling of tussen verdragsluitende mogendheden en niet-verdragsluitende mogendheden, indien de partijen zijn overeengekomen zich tot dit Hof te wenden.

Artikel 48

De verdragsluitende mogendheden beschouwen het als een plicht, indien een ernstig geschil tussen twee of meer van hen dreigt uit te breken, deze mogendheden eraan te herinneren dat het Permanente Hof voor hen openstaat.

Zij verklaren bijgevolg dat het herinneren van de partijen in geschil aan de bepalingen van dit Verdrag en het in het hogere belang van de vrede verstrekken van het advies zich tot het Permanente Hof te wenden, uitsluitend beschouwd kunnen worden als handelingen die vallen onder het begrip van goede diensten.

In geval van een geschil tussen twee mogendheden kan een van hen te allen tijde een nota aan het Bureau richten met een verklaring dat zij bereid zou zijn het geschil aan arbitrage te onderwerpen.

Het Bureau dient deze verklaring onverwijld ter kennis van de andere mogendheid te brengen.

Artikel 49

De Permanente Raad van Beheer, bestaande uit de te ’s-Gravenhage geaccrediteerde diplomatieke vertegenwoordigers van de verdragsluitende mogendheden en de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, die het voorzitterschap zal bekleden, is belast met het beheer van en het toezicht op het Internationaal Bureau.

De Raad stelt zijn reglement van orde alsmede alle andere nodige reglementen vast.

De Raad beslist over alle administratieve kwesties die zouden kunnen ontstaan betreffende het functioneren van het Hof.

De Raad heeft de exclusieve bevoegdheid omtrent de benoeming, de schorsing of het ontslag van ambtenaren en medewerkers van het Bureau.

De Raad stelt de traktementen en salarissen vast en houdt toezicht op de algemene uitgaven.

De aanwezigheid van negen leden bij naar behoren bijeengeroepen vergaderingen is voldoende voor de Raad om geldige besluiten te kunnen nemen. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen.

De Raad doet de door hem vastgestelde reglementen onverwijld toekomen aan de verdragsluitende mogendheden. De Raad doet hun ieder jaar een verslag toekomen van de werkzaamheden van het Hof, het functioneren van de administratieve dienst en de uitgaven. Het verslag bevat eveneens een overzicht van de belangrijkste inhoud van de documenten die door de mogendheden ingevolge artikel 43, derde en vierde alinea, aan het Bureau zijn medegedeeld.

Artikel 50

De kosten van het Bureau worden gedragen door de ondertekenende mogendheden in de verhouding vastgesteld voor het Internationale Bureau van de Wereldpostunie.

De kosten die ten laste van de toetredende mogendheden komen, worden gerekend vanaf de dag waarop hun toetreding van kracht wordt.

HOOFDSTUK III DE ARBITRAGEPROCEDURE
Artikel 51

Teneinde de ontwikkeling van de arbitrage te bevorderen hebben de verdragsluitende mogendheden de volgende regels vastgesteld die van toepassing zijn op de arbitrageprocedure, voor zover de partijen geen andere regels zijn overeengekomen.

Artikel 52

De mogendheden die gebruikmaken van arbitrage ondertekenen een compromis waarin het voorwerp van het geschil, de termijn waarbinnen de arbiters dienen te worden benoemd, de vorm, de volgorde en de termijnen waarbinnen de mededeling bedoeld in artikel 63 dient te geschieden alsmede het bedrag dat elke partij dient te deponeren als voorschot voor de kosten staan omschreven.

Het compromis bepaalt eveneens, indien nodig, de wijze van benoeming van de arbiters, de eventuele bijzondere bevoegdheden van het scheidsgerecht, zijn zetel, de taal waarvan het scheidsgerecht gebruikmaakt en de talen waarvan het gebruik ten overstaan van hem is toegelaten en in het algemeen alle voorwaarden die de partijen zijn overeengekomen.

Artikel 53

Het Permanente Hof is bevoegd het compromis vast te stellen indien de partijen ermee instemmen dit aan het Hof over te laten.

Het Hof is daartoe in de volgende gevallen eveneens bevoegd, zelfs indien het daartoe strekkende verzoek slechts door één partij is gedaan nadat vergeefs is getracht langs diplomatieke weg tot overeenstemming te komen:

  • 1. een geschil dat valt onder een algemeen arbitrageverdrag dat is gesloten of verlengd nadat dit Verdrag in werking is getreden en dat voor elk geschil een compromis voorziet en voor het opstellen van dat compromis noch uitdrukkelijk, noch stilzwijgend de bevoegdheid van het Hof uitsluit. Van het Hof kan evenwel geen gebruik worden gemaakt, indien de andere partij verklaart dat het geschil naar haar mening niet behoort tot het soort geschillen dat aan verplichte arbitrage onderworpen dient te worden, tenzij het arbitrageverdrag aan het scheidsgerecht de bevoegdheid toekent over deze voorvraag te beslissen;

  • 2. een geschil dat voortvloeit uit schulden uit overeenkomst die, als zijnde verschuldigd aan haar onderdanen, door een mogendheid van een andere mogendheid worden gevorderd en voor de oplossing waarvan het aanbod van arbitrage is aanvaard. Deze bepaling is niet van toepassing indien de aanvaarding onderworpen is aan de voorwaarde dat het compromis op andere wijze dient te worden vastgesteld.

Artikel 54

In de in het voorgaande artikel voorziene gevallen wordt het compromis vastgesteld door een commissie samengesteld uit vijf leden, aangewezen op de wijze voorzien in artikel 45, derde tot en met zesde alinea.

Het vijfde lid is van rechtswege voorzitter van de commissie.

Artikel 55

De arbitrale taken kunnen worden opgedragen aan een enkele arbiter of aan meerdere arbiters die door de partijen naar eigen goeddunken worden aangewezen of door hen worden gekozen uit de leden van het bij dit Verdrag ingestelde Permanente Hof van Arbitrage.

Ingeval de partijen geen overeenstemming bereiken omtrent de samenstelling van het scheidsgerecht wordt gehandeld op de wijze aangegeven in artikel 45, derde tot en met zesde alinea.

Artikel 56

Wanneer een soeverein of een staatshoofd tot arbiter wordt gekozen, wordt de arbitrageprocedure door hem geregeld.

Artikel 57

De opperarbiter is van rechtswege voorzitter van het scheidsgerecht.

Wanneer in het scheidsgerecht geen opperarbiter zitting heeft, benoemt het zelf zijn voorzitter.

Artikel 58

Ingeval het compromis wordt vastgesteld door een commissie als bedoeld in artikel 54, en tenzij anders wordt overeengekomen, vormt de commissie zelf het scheidsgerecht.

Artikel 59

In geval van overlijden, ontslag of verhindering, om welke reden dan ook, van een van de arbiters, wordt in zijn vervanging voorzien op de wijze vastgesteld voor zijn benoeming.

Artikel 60

Bij gebreke van een aanwijzing door de partijen zetelt het scheidsgerecht in ’s-Gravenhage.

Het scheidsgerecht kan slechts met toestemming van een derde mogendheid op haar grondgebied zetelen.

De eenmaal vastgestelde zetel kan door het scheidsgerecht slechts met de toestemming van de partijen worden veranderd.

Artikel 61

Indien in het compromis de te gebruiken talen niet zijn bepaald, wordt daarover door het scheidsgerecht beslist.

Artikel 62

De partijen hebben het recht bij het scheidsgerecht bijzondere agenten te benoemen met de opdracht als tussenpersoon op te treden tussen de partijen en het scheidsgerecht.

Zij zijn bovendien bevoegd daartoe door hen benoemde raadslieden of advocaten te belasten met de verdediging van hun rechten en belangen voor het scheidsgerecht.

De leden van het Permanente Hof mogen de werkzaamheden van agent, raadsman of advocaat uitsluitend uitoefenen ten behoeve van de mogendheid die hen tot leden van het Hof heeft benoemd.

Artikel 63

De arbitrageprocedure bestaat in de regel uit twee afzonderlijke delen: de schriftelijke instructie en de debatten.

De schriftelijke instructie omvat de overhandiging door de onderscheiden agenten van de memories, de contra-memories en, indien nodig, van de replieken aan de leden van het scheidsgerecht en de wederpartij; de partijen voegen daarbij alle stukken en bescheiden die in het geding zijn aangevoerd. Deze mededeling geschiedt rechtstreeks of door tussenkomst van het Internationaal Bureau, in de volgorde en binnen de termijnen vastgesteld door het compromis.

De door het compromis bepaalde termijnen kunnen door de partijen in onderlinge overeenstemming of door het scheidsgerecht, wanneer laatstgenoemde zulks nodig acht om tot een juiste uitspraak te komen, worden verlengd.

De debatten bestaan uit de mondelinge uiteenzetting van de middelen van de partijen voor het scheidsgerecht.

Artikel 64

Ieder stuk dat door een van de partijen wordt ingebracht, dient in een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift aan de andere partij te worden medegedeeld.

Artikel 65

Behoudens bijzondere omstandigheden komt het scheidsgerecht pas na het sluiten van de instructie bijeen.

Artikel 66

De debatten worden geleid door de voorzitter.

Zij zijn uitsluitend openbaar krachtens een beslissing van het scheidsgerecht, genomen met instemming van de partijen.

De debatten worden opgenomen in processen-verbaal die worden opgesteld door secretarissen die door de voorzitter zijn benoemd. Deze processen-verbaal worden door de voorzitter en een van de secretarissen ondertekend; uitsluitend deze processen-verbaal zijn authentiek.

Artikel 67

Na sluiting van de instructie is het scheidsgerecht bevoegd alle nieuwe stukken of documenten die een van de partijen zonder toestemming van de wederpartij aan hem wil overleggen, van het debat uit te sluiten.

Artikel 68

Het scheidsgerecht behoudt de vrijheid nieuwe stukken of documenten in overweging te nemen die de agenten of raadslieden van de partijen onder zijn aandacht brengen.

In dat geval is het scheidsgerecht bevoegd de overlegging van deze stukken of documenten te gelasten en de wederpartij daarvan kennis te geven.

Artikel 69

Het scheidsgerecht kan daarnaast van de agenten van de partijen de overlegging van alle stukken gelasten en alle nodige toelichtingen verlangen. Bij weigering neemt het scheidsgerecht daarvan akte.

Artikel 70

De agenten en raadslieden van de partijen zijn bevoegd mondeling alle middelen aan het scheidsgerecht te presenteren die zij nuttig achten voor de verdediging van hun zaak.

Artikel 71

Zij hebben het recht uitzonderingen en incidenten aan de orde te stellen. De beslissingen van het scheidsgerecht op die punten zijn onherroepelijk en staan niet open voor verdere discussie.

Artikel 72

De leden van het scheidsgerecht zijn bevoegd vragen te stellen aan de agenten en raadslieden van de partijen en hun te verzoeken om opheldering van punten waarover twijfel bestaat.

De door de leden van het scheidsgerecht tijdens de debatten gestelde vragen of gemaakte opmerkingen kunnen niet beschouwd worden als de uitdrukking van de meningen van het scheidsgerecht in het algemeen of van zijn leden in het bijzonder.

Artikel 73

Het scheidsgerecht is gemachtigd zijn bevoegdheid te bepalen door uitlegging van het compromis, alsmede van andere stukken en documenten die in de zaak kunnen worden ingeroepen en door toepassing van de beginselen van het recht.

Artikel 74

Het scheidsgerecht is bevoegd procedureregels vast te stellen voor de leiding van het geding, de vorm, de volgorde en termijnen te bepalen waarbinnen iedere partij haar eindconclusies moet indienen en alle formaliteiten die de bewijsvoering met zich meebrengt in acht te doen nemen.

Artikel 75

De partijen verbinden zich ertoe, in de ruimste mate die zij mogelijk achten, het scheidsgerecht alle middelen te verschaffen die nodig zijn om tot een beslissing van het geschil te komen.

Artikel 76

Voor alle kennisgevingen die het scheidsgerecht op het grondgebied van een derde verdragsluitende mogendheid wil doen, wendt het scheidsgerecht zich rechtstreeks tot de regering van deze mogendheid. Dit geldt eveneens indien stappen moeten worden genomen om ter plaatse bewijsmiddelen vast te stellen.

De daartoe gedane verzoeken worden uitgevoerd met de middelen waarover de mogendheid krachtens haar nationale wetgeving beschikt.

Zij kunnen slechts worden afgewezen indien de mogendheid de verzoeken van zodanige aard acht dat zij inbreuk zouden maken op haar soevereiniteit of veiligheid.

Het scheidsgerecht is tevens te allen tijde bevoegd de tussenkomst in te roepen van de mogendheid op wier grondgebied zij haar zetel heeft.

Artikel 77

Wanneer de agenten en raadslieden van de partijen hun toelichtingen hebben gegeven en bewijzen ter ondersteuning van hun zaak hebben overgelegd, sluit de voorzitter de debatten.

Artikel 78

De beraadslagingen van het scheidsgerecht vinden achter gesloten deuren plaats en blijven geheim. Elke beslissing wordt genomen bij meerderheid van de stemmen van zijn leden.

Artikel 79

De arbitrale uitspraak wordt met redenen omkleed. In de uitspraak worden de namen van de arbiters vermeld. De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier of de secretaris die dienst doet als griffier.

Artikel 80

De uitspraak wordt in openbare zitting voorgelezen, in aanwezigheid of na behoorlijke oproeping van de agenten en raadslieden van de partijen.

Artikel 81

De uitspraak, naar behoren uitgesproken en medegedeeld aan de agenten van de partijen, vormt de onherroepelijke beslechting van het geschil, waartegen geen beroep openstaat.

Artikel 82

Elk geschil dat tussen de partijen zou kunnen ontstaan betreffende de uitlegging en de uitvoering van de uitspraak wordt, tenzij anders wordt overeengekomen, ter beslissing voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan.

Artikel 83

De partijen kunnen zich in het compromis het recht voorbehouden om herziening van de arbitrale uitspraak te verzoeken.

In dat geval wordt het verzoek, tenzij anders overeengekomen, gericht aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan. Het verzoek mag uitsluitend gegrond zijn op de ontdekking van een nieuw feit dat van beslissende invloed op de uitspraak zou kunnen zijn geweest en dat bij de sluiting van de debatten onbekend was bij het scheidsgerecht zelf en bij de partij die om de herziening heeft verzocht.

De herzieningsprocedure mag uitsluitend door een beslissing van het scheidsgerecht worden geopend, waarbij uitdrukkelijk het bestaan van het nieuwe feit wordt vastgesteld, daarbij erkennend dat het feit voldoet aan de vereisten vermeld in de vorige alinea en dat het verzoek op die grond ontvankelijk wordt verklaard.

In het compromis wordt de termijn bepaald waarbinnen het verzoek tot herziening moet worden gedaan.

Artikel 84

De arbitrale uitspraak is slechts bindend voor de partijen in geschil.

Wanneer het de uitlegging van een verdrag betreft waaraan andere mogendheden dan de partijen in geschil hebben deelgenomen, stellen zij alle mogendheden die het ondertekend hebben tijdig in kennis. Elk van deze mogendheden heeft het recht zich te voegen in het geding. Indien een of meer van hen van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt is de in de uitspraak vervatte uitlegging ook voor deze mogendheden bindend.

Artikel 85

Elke partij draagt haar eigen kosten en een gelijk aandeel in de kosten van het scheidsgerecht.

HOOFDSTUK IV HET ARBITRAAL KORT GEDING
Artikel 86

Teneinde de werking van de arbitrale rechtspraak te vergemakkelijken, stellen de verdragsluitende mogendheden voor geschillen die aanleiding kunnen geven tot een arbitraal kort geding de volgende regels vast die bij gebreke van andere bepalingen worden opgevolgd, en onder voorbehoud, in voorkomend geval, van de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk III voor zover deze er niet mee in strijd zijn.

Artikel 87

Elk van de partijen in geschil benoemt een arbiter. De twee aldus aangewezen arbiters kiezen een opperarbiter. Indien zij hieromtrent niet tot overeenstemming kunnen komen, stelt elk van hen twee kandidaten voor die worden gekozen uit de algemene lijst van leden van het Permanente Hof, met uitzondering van de leden die door de partijen zelf zijn aangewezen, en geen onderdanen van de partijen zijn. Het lot bepaalt welke van de aldus voorgestelde kandidaten de opperarbiter zal zijn.

De opperarbiter is voorzitter van het scheidsgerecht dat zijn beslissingen met meerderheid van stemmen neemt.

Artikel 88

Bij gebreke van een voorafgaande afspraak daaromtrent bepaalt het scheidsgerecht na de samenstelling ervan de termijn waarbinnen beide partijen hun onderscheiden memories aan hem moeten overleggen.

Artikel 89

Elke partij wordt voor het scheidsgerecht vertegenwoordigd door een agent die als tussenpersoon fungeert tussen het scheidsgerecht en de regering die hem heeft benoemd.

Artikel 90

De procedure vindt uitsluitend schriftelijk plaats. Elke partij heeft evenwel het recht de verschijning van getuigen en deskundigen te verlangen. Het scheidsgerecht heeft op zijn beurt de bevoegdheid mondelinge uitleg te vragen aan de agenten van beide partijen alsmede aan de deskundigen en getuigen waarvan hij de verschijning nuttig acht.

TITEL V SLOTBEPALINGEN

Artikel 91

Dit Verdrag, naar behoren bekrachtigd, vervangt in de betrekkingen tussen de verdragsluitende mogendheden het Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 29 juli 1899.

Artikel 92

Dit Verdrag wordt zo spoedig mogelijk bekrachtigd.

De akten van bekrachtiging worden nedergelegd in ’s-Gravenhage.

De eerste nederlegging van akten van bekrachtiging wordt vastgelegd in een proces-verbaal dat ondertekend wordt door de vertegenwoordigers van de deelnemende mogendheden en door de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland.

Latere nederleggingen van akten van bekrachtiging vinden plaats door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de Regering van Nederland en gaan vergezeld van de akte van bekrachtiging.

Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het proces-verbaal betreffende de eerste nederlegging van akten van bekrachtiging, van de in de voorgaande alinea vermelde kennisgevingen alsmede van de akten van bekrachtiging worden door de Regering van Nederland onverwijld langs diplomatieke weg toegezonden aan de mogendheden die zijn uitgenodigd voor de Tweede Vredesconferentie alsmede aan de andere mogendheden die tot het Verdrag zijn toegetreden. In de in de voorgaande alinea bedoelde gevallen stelt genoemde Regering de mogendheden tegelijkertijd in kennis van de datum waarop zij de kennisgeving heeft ontvangen.

Artikel 93

De niet-ondertekenende mogendheden die voor de Tweede Vredesconferentie zijn uitgenodigd, kunnen tot dit Verdrag toetreden.

De mogendheid die wenst toe te treden, maakt haar voornemen schriftelijk kenbaar aan de Regering van Nederland en stuurt deze de akte van toetreding die in de archieven van deze Regering wordt nedergelegd.

Genoemde Regering doet alle andere mogendheden die zijn uitgenodigd voor de Tweede Vredesconferentie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen van de kennisgeving alsmede van de akte van toetreding onder vermelding van de datum waarop zij de kennisgeving heeft ontvangen.

Artikel 94

De voorwaarden waaronder de mogendheden die niet voor de Tweede Vredesconferentie waren uitgenodigd tot dit Verdrag kunnen toetreden, vormen het onderwerp van een nadere overeenkomst tussen de verdragsluitende mogendheden.

Artikel 95

Dit Verdrag treedt voor de mogendheden die deelnamen aan de eerste nederlegging van akten van bekrachtiging zestig dagen na de datum van het proces-verbaal van deze nederlegging in werking en voor de mogendheden die nadien de akte van bekrachtiging nederleggen of toetreden zestig dagen nadat de kennisgeving van hun bekrachtiging of toetreding door de Regering van Nederland is ontvangen.

Artikel 96

Indien een van de verdragsluitende mogendheden dit Verdrag wil opzeggen, wordt deze opzegging schriftelijk ter kennis gebracht van de Regering van Nederland die onverwijld een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de kennisgeving doet toekomen aan alle andere mogendheden onder vermelding van de datum waarop zij de kennisgeving ontvangen heeft.

De opzegging heeft uitsluitend gevolgen voor de mogendheid die daarvan kennis heeft gegeven en een jaar nadat de kennisgeving bij de Regering van Nederland is binnengekomen.

Artikel 97

Een register, gehouden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland, vermeldt de datum van nederlegging van akten van bekrachtiging krachtens artikel 92, derde en vierde alinea, alsmede de datum waarop de kennisgevingen van toetreding (artikel 93, tweede alinea) of van opzegging (artikel 96, eerste alinea) zijn ontvangen.

Elke verdragsluitende mogendheid is bevoegd kennis te nemen van dit register en om voor eensluidend gewaarmerkte afschriften ervan te verzoeken.

TEN BLIJKE WAARVAN de gevolmachtigden dit Verdrag van hun handtekeningen hebben voorzien.

GEDAAN te ’s-Gravenhage op 18 oktober 1907, in een enkel exemplaar dat nedergelegd zal blijven in het archief van de Regering van Nederland en waarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften langs diplomatieke weg aan de verdragsluitende mogendheden worden overhandigd.

Voor Duitsland:

(w.g.) MARSCHALL

(w.g.) KRIEGE

Voor de Verenigde Staten van Amerika:

(w.g.) JOSEPH H. CHOATE

(w.g.) HORACE PORTER

(w.g.) U. M. ROSE

(w.g.) DAVID JAYNE HILL

(w.g.) C. S. SPERRY

(w.g.) WILLIAM I. BUCHANAN

Onder voorbehoud van de verklaring afgelegd tijdens de plenaire zitting van de Conferentie van 16 oktober 1907.

Voor Argentinië:

(w.g.) ROQUE SAENZ PEÑA

(w.g.) LUIS M. DRAGO

(w.g.) RÚEZ LARRETA

Voor Oostenrijk-Hongarije:

(w.g.) MÉREY

(w.g.) Bon. MACCHIO

Voor België:

(w.g.) A. BEERNAERT

(w.g.) J. VAN DEN HEUVEL

(w.g.) GUILLAUME

Voor Bolivia:

(w.g.) CLAUDIO PINILLA

Voor Brazilië:

(w.g.) RUY BARBOSA

Met voorbehouden met betrekking tot artikel 53, tweede, derde en vierde alinea.

Voor Bulgarije:

(w.g.) generaal-majoor VINAROFF

(w.g.) Iv. KARANDJOULOFF

Voor Chili:

(w.g.) DOMINGO GANA

(w.g.) AUGUSTO MATTE

(w.g.) CARLOS CONCHA

Onder voorbehoud van de verklaring afgelegd met betrekking tot artikel 39 tijdens de zevende zitting van 7 oktober van de eerste commissie.

Voor China:

(w.g.) LOUTSENGTSIANG

(w.g.) TSIENSUN

Voor Colombia:

(w.g.) JORGE HOLGUIN

(w.g.) S. PEREZ TRIANA

(w.g.) M. VARGAS

Voor de Republiek Cuba:

(w.g.) ANTONIO S. DE BUSTAMANTE

(w.g.) GONZALO DE QUESADA

(w.g.) MANUEL SANGUILY

Voor Denemarken:

(w.g.) C. BRUN

Voor de Dominicaanse Republiek:

(w.g.) Dr. HENRIQUEZ Y CARVAJAL

(w.g.) APOLINAR TEJERA

Voor Ecuador:

(w.g.) VICTOR M. RENDON

(w.g.) E. DORN Y DE ALSÚA

Voor Spanje:

(w.g.) W. R. DE VILLA URRUTIA

(w.g.) JOSÉ DE LA RICA Y CALVO

(w.g.) GABRIEL MAURA

Voor Frankrijk:

(w.g.) LÉON BOURGEOIS

(w.g.) D’ESTOURNELLES DE CONSTANT

(w.g.) L. RENAULT

(w.g.) MARCELLIN PELLET

Voor het Verenigd Koninkrijk:

(w.g.) EDW. FRY

(w.g.) ERNEST SATOW

(w.g.) REAY

(w.g.) HENRY HOWARD

Voor Griekenland:

(w.g.) CLÉON RIZO RANGABÉ

(w.g.) GEORGES STREIT

Met een voorbehoud met betrekking tot artikel 53, tweede alinea.

Voor Guatemala:

(w.g.) JOSÉ TIBLE MACHADO

Voor Haïti:

(w.g.) DALBÉMAR JN JOSEPH

(w.g.) J. N. LÉGER

(w.g.) PIERRE HUDICOURT

Voor Italië:

(w.g.) POMPILJ

(w.g.) G. FUSINATO

Voor Japan:

(w.g.) AIMARO SATO

Met voorbehoud van artikel 48, derde en vierde alinea, artikel 53, tweede alinea, en artikel 54.

Voor Luxemburg:

(w.g.) EYSCHEN

(w.g.) Cte. DE VILLERS

Voor Mexico:

(w.g.) G. A. ESTEVA

(w.g.) S. B. DE MIER

(w.g.) F. L. DE LA BARRA

Voor Montenegro:

(w.g.) NELIDOW

(w.g.) MARTENS

(w.g.) N. TCHARYKOW

Voor Nicaragua:
Voor Noorwegen:

(w.g.) F. HAGERUP

Voor Panama:

(w.g.) B. PORRAS

Voor Paraguay:

(w.g.) G. DU MONCEAU

Voor Nederland:

(w.g.) W. H. DE BEAUFORT

(w.g.) T. M. C. ASSER

(w.g.) DEN BEER POORTUGAEL

(w.g.) J. A. RÖELL

(w.g.) J. A. LOEFF

Voor Peru:

(w.g.) C. G. CANDAMO

Voor Perzië:

(w.g.) MOMTAZOS-SALTANEH M. SAMAD KHAN

(w.g.) SADIGH UL MULK M. AHMED KHAN

Voor Portugal:

(w.g.) MARQUIS DE SOVERAL

(w.g.) CONDE DE SÉLIR

(w.g.) ALBERTO D’OLIVEIRA

Voor Roemenië:

(w.g.) EDG. MAVROCORDATO

Met dezelfde voorbehouden afgelegd door de Roemeense afgevaardigden bij ondertekening van het Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 29 juli 1899.

Voor Rusland:

(w.g.) NELIDOW

(w.g.) MARTENS

(w.g.) N. TCHARYKOW

Voor El Salvador:

(w.g.) P. J. MATHEU

(w.g.) S. PEREZ TRIANA

Voor Servië:

(w.g.) S. GROUÏTCH

(w.g.) M. G. MILOVANOVITCH

(w.g.) M. G. MILITCHEVITCH

Voor Siam:

(w.g.) MOM CHATIDEJ UDOM

(w.g.) C. CORRAGIONI D’ORELLI

(w.g.) LUANG BHUVANARTH NARÜBAL

Voor Zweden:

(w.g.) JOH. HELLNER

Voor Zwitserland:

(w.g.) CARLIN

Onder voorbehoud van artikel 53, punt 2.
Voor Turkije:

(w.g.) TURKHAN

Onder voorbehoud van de verklaringen opgenomen in het proces-verbaal van de 9e plenaire zitting van de Conferentie van 16 oktober 1907

Voor Uruguay:

(w.g.) JOSÉ BATLLE Y ORDOÑEZ

Voor Venezuela:

(w.g.) J. GIL FORTOUL


D. PARLEMENT

Zie Trb.  1963, 158.

E. PARTIJGEGEVENS

Zie de rubrieken E en F van Trb.  1963, 158.

Partij

Onder tekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

Argentinië

18-10-1907

         

Australië

 

23-12-1996

T

21-02-1997

   

Bahrein

 

30-06-2008

T

29-08-2008

   

Belarus

 

04-06-1962

R

04-06-1962

   

België

18-10-1907

08-08-1910

R

07-10-1910

   

Belize

 

22-11-2002

T

21-01-2003

   

Benin

 

18-07-2005

T

16-09-2005

   

Bolivia

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Brazilië

18-10-1907

05-01-1914

R

06-03-1914

   

Bulgarije

18-10-1907

11-04-2000

R

10-06-2000

   

Burkina Faso

 

30-08-1961

R

30-08-1961

   

Cambodja

 

07-01-1956

R

07-01-1956

   

Canada

 

10-05-1994

R

09-07-1994

   

Chili

18-10-1907

19-11-1997

R

18-01-1998

   

China

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Colombia

18-10-1907

16-01-1997

R

17-03-1997

   

Congo, Democratische Republiek

 

25-03-1961

R

25-03-1961

   

Costa Rica

 

21-05-1999

T

20-07-1999

   

Cuba

18-10-1907

22-02-1912

R

22-04-1912

   

Cyprus

 

13-09-1993

T

12-11-1993

   

Denemarken

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Dominicaanse Republiek, de

18-10-1907

09-07-1958

R

07-09-1958

   

Duitsland

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Ecuador

18-10-1907

         

Egypte

 

05-09-1968

T

04-11-1968

   

El Salvador

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Eritrea

 

05-08-1997

T

04-10-1997

   

Estland

 

03-07-2003

T

01-09-2003

   

Filipijnen, de

 

14-07-2010

T

12-09-2010

   

Finland

 

10-04-1922

T

09-06-1922

   

Frankrijk

18-10-1907

07-10-1910

R

06-12-1910

   

Griekenland

18-10-1907

         

Guatemala

18-10-1907

15-03-1911

R

14-05-1911

   

Guyana

 

26-11-1997

T

25-01-1998

   

Haïti

18-10-1907

02-02-1910

R

03-04-1910

   

Honduras

 

01-12-1961

T

30-01-1962

   

Hongarije

 

16-11-1918

R

16-11-1918

   

Ierland

 

07-05-2002

T

06-07-2002

   

IJsland

 

08-12-1955

R

08-12-1955

   

Irak

 

31-08-1970

T

30-10-1970

   

Iran

18-10-1907

         

Israël

 

18-04-1962

T

17-06-1962

   

Italië

18-10-1907

         

Japan

18-10-1907

13-12-1911

R

11-02-1912

   

Jordanië

 

28-11-1991

T

27-01-1992

   

Kameroen

 

01-08-1961

R

01-08-1961

   

Kenia

 

12-04-2006

T

11-06-2006

   

Koeweit

 

16-07-2003

T

14-09-2003

   

Kyrgyzstan

 

04-06-1992

R

04-06-1992

   

Laos

 

18-07-1955

R

18-07-1955

   

Letland

 

13-06-2001

T

12-08-2001

   

Libanon

 

14-02-1968

T

14-04-1968

   

Libië

 

04-07-1996

T

02-09-1996

   

Liechtenstein

 

25-07-1994

T

23-09-1994

   

Litouwen

 

10-11-2004

T

09-01-2005

   

Luxemburg

18-10-1907

05-09-1912

R

04-11-1912

   

Macedonië, de voormalige Joegoslavische Republiek

 

19-12-2000

T

17-02-2001

   

Madagaskar

 

07-10-2009

T

06-12-2009

   

Maleisië

 

07-03-2002

T

06-05-2002

   

Malta

 

09-07-1968

T

07-09-1968

   

Marokko

 

05-04-2001

T

04-06-2001

   

Mexico

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Nederlanden, het Koninkrijk der

18-10-1907

         

– Nederland:

           

 – in Europa

 

27-11-1909

R

26-01-1910

   

 – Bonaire

 

 

10-10-2010

   

 – Sint Eustatius

 

 

10-10-2010

   

 – Saba

 

 

10-10-2010

   

– Aruba

 

 

01-01-1986

   

– Curaçao

 

 

10-10-2010

   

– Sint Maarten

 

 

10-10-2010

   

Nicaragua

 

16-12-1909

T

14-02-1910

   

Nieuw-Zeeland

 

13-04-2010

R

12-06-2010

   

Nigeria

 

18-12-1986

T

16-02-1987

   

Noorwegen

18-10-1907

19-09-1910

R

18-11-1910

   

Oekraïne

 

04-04-1962

R

04-04-1962

   

Oostenrijk

 

12-11-1918

R

12-11-1918

   

Oostenrijk/Hongarije

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Panama

18-10-1907

11-09-1911

R

10-11-1911

   

Paraguay

18-10-1907

25-04-1933

R

24-06-1933

   

Peru

18-10-1907

         

Polen

 

27-03-1922

T

26-05-1922

   

Portugal

18-10-1907

13-04-1911

R

12-06-1911

   

Qatar

 

03-10-2005

T

02-12-2005

   

Roemenië

18-10-1907

01-03-1912

R

30-04-1912

   

Russische Federatie

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Rwanda

 

29-04-2011

T

28-06-2011

   

Saudi-Arabië

 

21-11-2001

T

20-01-2002

   

Senegal

 

01-08-1977

T

30-09-1977

   

Singapore

 

13-07-1993

T

11-09-1993

   

Slovenië

 

29-01-2004

T

29-03-2004

   

Slowakije

 

26-04-1993

R

26-04-1993

   

Soedan

 

03-10-1966

T

02-12-1966

   

Spanje

18-10-1907

18-03-1913

R

17-05-1913

   

Suriname

 

28-10-1992

T

27-12-1992

   

Swaziland

 

26-10-1970

T

25-12-1970

   

Thailand

18-10-1907

12-03-1910

R

11-05-1910

   

Togo

 

18-10-2004

T

17-12-2004

   

Tsjechië

 

11-10-1993

R

11-10-1993

   

Tsjechoslowakije (<01-01-1993)

 

13-04-1922

T

12-06-1922

   

Turkije

18-10-1907

         

Uganda

 

01-03-1966

T

30-04-1966

   

Uruguay

18-10-1907

         

Venezuela

18-10-1907

         

Verenigd Koninkrijk, het

18-10-1907

13-08-1970

R

12-10-1970

   

Verenigde Arabische Emiraten, de

 

06-11-2008

T

05-01-2009

   

Verenigde Staten van Amerika, de

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Zambia

 

01-11-1999

T

31-12-1999

   

Zuid-Afrika

 

22-10-1998

T

21-12-1998

   

Zuid-Korea

 

23-12-1999

T

21-02-2000

   

Zweden

18-10-1907

27-11-1909

R

26-01-1910

   

Zwitserland

18-10-1907

12-05-1910

R

11-07-1910

   

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebonden heid, NB=Niet bekend

Uitbreidingen

China

Uitgebreid tot

In werking

Buiten werking

Hongkong

01-07-1997

 

Verenigd Koninkrijk, het

Uitgebreid tot

In werking

Buiten werking

Anguilla

12-10-1970

 

Antigua en Barbuda (< 01-11-1981)

12-10-1970

01-11-1981

Bermuda

12-10-1970

 

Brits Antarctisch Territorium

12-10-1970

 

Britse Maagdeneilanden

12-10-1970

 

Brunei (< 01-01-1984)

12-10-1970

01-01-1984

Caymaneilanden

12-10-1970

 

Dominica (< 03-11-1978)

12-10-1970

03-11-1978

Falklandeilanden

12-10-1970

 

Gibraltar

12-10-1970

 

Grenada (< 07-02-1974)

12-10-1970

07-02-1974

Hongkong (< 01-07-1997)

12-10-1970

01-07-1997

Montserrat

12-10-1970

 

Pitcairneilanden

12-10-1970

 

Saint Kitts en Nevis (< 19-11-1983)

12-10-1970

19-11-1983

Saint Lucia (< 22-02-1979)

12-10-1970

22-02-1979

Saint Vincent en de Grenadines (< 27-10-1979)

12-10-1970

27-10-1979

Salomonseilanden (< 07-07-1978)

12-10-1970

07-07-1978

Seychelles (< 29-06-1976)

12-10-1970

29-06-1976

Sint-Helena, Ascension en Tristan da Cunha

12-10-1970

 

Turks- en Caicoseilanden

12-10-1970

 

Zuid-Georgië en de Zuidelijke Sandwicheilanden

12-10-1970

 

Verklaringen, voorbehouden en bezwaren

Belarus, 4 juni 1962

The Government of the Belorussian Soviet Socialist Republic recognises the Hague Conventions and Declarations of 1899 and 1907 as ratified by Russia and considers itself a party to them to the extent that they do not conflict with subsequent international agreements to which the Belorussian Soviet Socialist Republic is party.

Brazilië, 5 januari 1914

Subject to reservations to Article 53, paragraphs 2, 3 and 4.

Bulgarije, 11 april 2000

The accession of the Republic of Bulgaria to the Convention for Pacific Settlement of International Disputes, adopted at The Hague on 18 October 1907, shall in no way be considered or interpreted as a renouncement or an infringement of the principles of non-use of force and peaceful settlement of international disputes, as they are set forth in contemporary international law.

Chili, 18 oktober 1907

Subject to the Declaration formulated in respect of Article 39 at the Seventh Session of the first Commission on 7 October:

The Delegation of Chile wishes, in the name of its Government, to make the following declaration in respect of this Article. When our Delegation signed the Convention of 1899 for the pacific settlement of international disputes, it made the reservation that, where Article 17 was concerned, its Government’s accession would not extend to disputes or issues pre-dating the celebration of the Convention.

The Delegation of Chile believes it to be its duty to renew today in respect of the same provision the reservation which it made previously, even though such is not strictly necessary in view of the actual character of the provision.

Chili, 19 november 1997

The Republic of Chile wishes to emphasise once again its commitment to the principle of the peaceful settlement of disputes and the ban on the use of threats and force, in the sense in which the two principles currently apply. At the same time the Republic of Chile would reconfirm its agreement with the principle of free choice of the means of resolving conflicts in a peaceful manner.

Griekenland, 18 oktober 1907

Subject to the reservation to paragraph 2 of Article 53.

Ierland, 7 mei 2002

In adhering to the Convention for the Pacific Settlement of International Disputes concluded at The Hague on 18 October 1907, Ireland understands that Articles 24 and 76 of the Convention impose an obligation on Ireland to accede to a request for legal assistance only (i) to the extent that the domestic law of Ireland allows and (ii) if, in the view of Ireland, the request is not calculated to impair its sovereign rights or its safety. It furthermore understands that the final paragraph of Article 46 of the Convention refers to privileges and immunities to be enjoyed by the members of a Tribunal in The Netherlands and that it is not intended that members of such Tribunals are generally to enjoy such privileges and immunities in the territories of the States Parties to the Convention.

Irak, 1 november 1970

The accession by the Republic of Iraq to the Hague Conventions for the Pacific Settlement of International Disputes of 1899 and 1907 shall in no way signify recognition of Israel, nor shall it be conducive to entry by the Republic of Iraq into such dealings with her as may be entailed by the said Conventions.

Japan, 13 december 1911

Subject to reservations to paragraphs 3 and 4 of Article 48, paragraph 2 of Article 53 and Article 54.

Libanon, 14 februari 1968

The accession of the Lebanon to the Hague Conventions of 1899 and 1907 for the Pacific Settlement of International Disputes in no way implies its recognition of Israel and could not involve it in the accomplishment with that state of the formalities provided for by the two Conventions.

Bezwaar door Israël, 23 april 1968

[…] that the Government of Israel has noted the political character of the declaration made by the Government of Lebanon. In the view of the Government of Israel, the declaration in question is inadmissible: the Government of Israel, therefore, formally objects to it and reserves its rights to act vis-à-vis Lebanon on a basis of strict reciprocity in the matters with which the aforesaid Conventions deal.

Liechtenstein, 25 juli 1994

[…] with the reservation that the arrangement contained in Article 53, number 2, of the Convention is not applicable for the Principality of Liechtenstein.

Litouwen, 10 november 2004

[…] the Seimas of the Republic of Lithuania declares that law, according to which States settle disputes between each other under the procedure laid down in Article 37(1) of the Convention, shall be understood as law respecting principles of protection of universally recognized human rights.

Nederlanden, het Koninkrijk der, 13 januari 1986

On 1 January 1986 the island of Aruba, which was a part of the Netherlands Antilles, has obtained internal autonomy as a country within the Kingdom of the Netherlands. Consequently, the Kingdom consists of three countries, namely the Netherlands (the European part of the Kingdom), the Netherlands Antilles (without Aruba) and Aruba.

As the changes of 1 January 1986 concern a shift only in the internal constitutional relations within the Kingdom of the Netherlands, and the Kingdom as such will remain the subject of international law with which treaties are concluded, the said changes will have no consequences regarding this Convention, concluded by the Kingdom, which was applicable to the Netherlands Antilles, included Aruba. This Convention remains in force for the Netherlands (European part), the Netherlands Antilles and for Aruba in its new capacity of country within the Kingdom.

Nederlanden, het Koninkrijk der, 18 oktober 2010

The Kingdom of the Netherlands consisted of three parts: the Netherlands, the Netherlands Antilles and Aruba. The Netherlands Antilles consisted of the islands of Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius and Saba.

With effect from 10 October 2010, the Netherlands Antilles ceased to exist as a part of the Kingdom of the Netherlands. Since that date, the Kingdom consists of four parts: the Netherlands, Aruba, Curaçao and Sint Maarten. Curaçao and Sint Maarten enjoy internal self-government within the Kingdom, as Aruba and, up to 10 October 2010, the Netherlands Antilles do.

These changes constitute a modification of the internal constitutional relations within the Kingdom of the Netherlands. The Kingdom of the Netherlands will accordingly remain the subject of international law with which agreements are concluded. The modification of the structure of the Kingdom will therefore not affect the validity of the international agreements ratified by the Kingdom for the Netherlands Antilles. These agreements, including any reservations made, will continue to apply to Curaçao and Sint Maarten.

The other islands that have formed part of the Netherlands Antilles – Bonaire, Sint Eustatius and Saba – became part of the Netherlands, thus constituting “the Caribbean part of the Netherlands”. The agreements that applied to the Netherlands Antilles will also continue to apply to these islands; however, the Government of the Netherlands will now be responsible for implementing these agreements.

Nieuw-Zeeland, 13 april 2010

The Government of New Zealand … declares that, consistent with the constitutional status of Tokelau and taking into account the commitment of the Government of New Zealand to the development of self-government for Tokelau through an act of self-determination under the Charter of the United Nations, this ratification shall not extend to Tokelau unless and until a Declaration to this effect is lodged by the Government of New Zealand with the Depositary on the basis of appropriate consultation with that territory.

Oekraïne, 4 april 1962

The Government of the Ukrainian Soviet Socialist Republic recognises the Hague Conventions of 1899 and 1907 for the Pacific Settlement of International Disputes as ratified by Russia, to the extent that the said Conventions do not conflict with the Charter of the United Nations.

Roemenië, 1 maart 1912

With the same reservations as were formulated by the Romanian plenipotentiaries at the signing of the Convention for the Pacific Settlement of International Disputes of 29 July 1899.

The reservations read as follows:

Subject to the reservations formulated with respect to Articles 16, 17 and 19 of the present Convention (15, 16 and 18 of the draft submitted by the Examining Committee) and recorded in the proceedings of the session of the Third Commission held on 20 July 1899:

The Royal Government of Romania, while concurring entirely with the principle of optional arbitration, whose importance in international relations it fully appreciates, does not, however, intend to commit itself, through Article 15, to accepting arbitration in all the cases provided for in that Article, and believes it should formulate express reservations in that respect. It cannot therefore approve this Article, save with the above reservation.

The Royal Government of Romania declares that it is unable to approve Article 16 save with the express reservation, recorded in the proceedings, that it will not accept in any circumstances international arbitration in respect of contestations or disputes arising prior to the conclusion of the present Convention.

The Royal Government of Romania declares that in approving Article 18 of the Convention it does not commit itself in any way to obligatory arbitration.

Russische Federatie, 7 maart 1955

The Government of the Union of Soviet Socialist Republics recognises the Hague Conventions and Declarations of 1899 and 1907 as ratified by Russia, to the extent that the said Conventions and Declarations do not conflict with the Charter of the United Nations and provided that they have not been amended or superseded by subsequent international agreements to which the USSR is a party, such as the 1925 Geneva Protocol for the Prohibition of the Use in War of Asphyxiating, Poisonous or Other Similar Gases and of Bacteriological Means and the 1949 Geneva Conventions for the Protection of Victims of War.

Turkije, 18 oktober 1907

Subject to the declarations contained in the proceedings of the 9th plenary session of the Conference on 16 October 1907.

The Ottoman Delegation made reservations in respect of Article 48 and the second paragraph of Article 53. It also formulated the following declaration:

On behalf of its government, the Ottoman Delegation declares that it is not unaware of the favourable effect which good offices, mediation, commissions of inquiry and arbitration may have on the maintenance of peaceful relations between states; however, while giving its adhesion to the draft as a whole, it wishes to state that it believes these means should remain purely optional; at all events it would be unable to attribute to them an obligatory character whereby they might lead directly or indirectly to intervention.

The Imperial government intends to remain the sole judge of whether in specific cases it is necessary to have recourse to these various procedures or to accept them, nor should its decision on this point be susceptible of being regarded by the signatory states as an unfriendly act.

It goes without saying that the means in question could never be applied to questions of a domestic nature.

Verenigde Staten van Amerika, de, 18 oktober 1907

Subject to the Declaration made at the plenary session of the Conference on 16 October 1907:

Nothing contained in this Convention may be interpreted as obliging the United States of America to deviate from its traditional policy of abstaining from intervention, interference and intrusion in the political questions or in the policy or in the domestic administration of any foreign state. It is likewise understood that nothing in the Convention shall be interpreted as implying the abandonment by the United States of America of its traditional attitude in respect of purely American questions.

Verenigde Staten van Amerika, de, 27 november 1909

While maintaining the reservation made at the time of the signature; amongst others the reservation was made “… that the United States approves this Convention with the understanding that recourse to the permanent court for the settlement of differences can be had only by agreement thereto through general or special treaties of arbitration heretofore or hereafter concluded between the parties in dispute; and the United States now exercises the option contained in Article fifty-three of said Convention, to exclude the formulation of the “compromis” by the permanent court, and hereby excludes from the competence of the permanent court the power to frame the “compromis” required by general or special treaties of arbitration concluded or hereafter to be concluded by the United States and further expressly declares that the “compromis” required by any treaty of arbitration to which the United States may be a party shall be settled only by agreement between the contracting parties, unless such treaty shall expressly provide otherwise”.

Zwitserland, 12 mei 1910

Subject to a reservation to Article 53, No. 2.

Depositaire mededelingen

Canada, 18 mei 1994

The Convention was signed by the United Kingdom on behalf of Canada on 18 October 1907.

Nieuw-Zeeland, 27 april 2010

The Convention was signed by the United Kingdom on behalf of New Zealand on 18 October 1907.

G. INWERKINGTREDING

J. VERWIJZINGEN

Zie voor verwijzingen en overige verdragsgegevens Trb. 1963, 158, Trb. 1966, 278, Trb. 1968, 59 en 116, Trb. 1970, 143 en Trb. 1981, 96.

Verbanden

Het Verdrag vervangt, in de betrekkingen tussen de staten die eveneens partij zijn bij het Verdrag van 1899:

Titel

:

Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen;

’s-Gravenhage, 29 juli 1899

Laatste Trb.

:

Trb.  2011, 191

Uitgegeven de vijfde oktober 2011.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. ROSENTHAL

Naar boven