1 (1899) Nr. 5

A. TITEL

Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen;

’s-Gravenhage, 29 juli 1899

B. TEKST

De Franse tekst van het Verdrag is bij Koninklijk Besluit van 19 september 1900 bekendgemaakt in Stb. 1900, 163 en is tevens geplaatst in Trb. 1963, 157.

C. VERTALING

Zie Stb. 1900, 163.

De herziene vertaling luidt als volgt:


Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen

Zijne Majesteit de Keizer van Duitsland, Koning van Pruisen; Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen enz. en Apostolisch Koning van Hongarije; Zijne Majesteit de Koning der Belgen; Zijne Majesteit de Keizer van China; Zijne Majesteit de Koning van Denemarken; Zijne Majesteit de Koning van Spanje en in Hoogstdeszelfs naam de Koningin-Regentes van het Koninkrijk; de President van de Verenigde Staten van Amerika; de President van de Verenigde Mexicaanse Staten; de President van de Franse Republiek; Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland, Keizerin van Indië; Zijne Majesteit de Koning der Hellenen; Zijne Majesteit de Koning van Italië; Zijne Majesteit de Keizer van Japan; Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hertog van Nassau; Zijne Hoogheid de Prins van Montenegro; Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden; Zijne Keizerlijke Majesteit de Sjah van Perzië; Zijne Majesteit de Koning van Portugal en de Algarven enz.; Zijne Majesteit de Koning van Roemenië; Zijne Majesteit de Keizer aller Russen; Zijne Majesteit de Koning van Servië; Zijne Majesteit de Koning van Siam; Zijne Majesteit de Koning van Zweden en Noorwegen; de Zwitserse Bondsraad; Zijne Majesteit de Keizer van Turkije en Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Bulgarije,

Bezield met de vaste wil samen te werken aan de handhaving van de algemene vrede;

Vastbesloten alles in het werk te stellen om de minnelijke beslechting van internationale geschillen te bevorderen;

Erkennend de solidariteit die de leden van de gemeenschap van beschaafde naties verenigt;

Geleid door de wens de rechtsstaat uit te breiden en het bewustzijn van de internationale gerechtigheid te versterken;

Overtuigd dat de permanente instelling van een voor allen toegankelijke arbitrale rechtspraak te midden van onafhankelijke mogendheden een krachtige bijdrage aan dat doel kan leveren;

In aanmerking nemend de voordelen die voortvloeien uit een algemene en regelmatige arbitrale procedure;

Met de doorluchtige initiatiefnemer van de Internationale Vredesconferentie van oordeel zijnd dat de beginselen van billijkheid en recht waarop de veiligheid van de staten en het welzijn van de volkeren berusten, behoren te worden bezegeld in een internationale overeenkomst.

De wens uitsprekend daartoe een Verdrag te sluiten, hebben benoemd tot hun gevolmachtigden:

Zijne Majesteit de Keizer van Duitsland, Koning van Pruisen:

Zijne Excellentie Graaf van MÜNSTER, Prins van DERNEBURG, zijn ambassadeur te Parijs.

Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen enz. en Apostolisch Koning van Hongarije:

Zijne Excellentie Graaf R. DE WELSERSHEIMB, zijn buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur.

De heer ALEXANDRE OKOLICSANYI D’OKOLICSNA, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ‘s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning der Belgen:

Zijne Excellentie de heer AUGUSTE BEERNAERT, zijn minister van Staat, Voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Graaf DEGRELLE ROGIER, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ‘s-Gravenhage.

Ridder DESCAMPS, senator.

Zijne Majesteit de Keizer van China:

De heer YANG YÜ, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te St. Petersburg.

Zijne Majesteit de Koning van Denemarken:

Zijn kamerheer FR. E. DE BILLE, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Londen.

Zijne Majesteit de Koning van Spanje en in Hoogstdeszelfs naam de Koningin-Regentes van het Koninkrijk:

Zijne Excellentie Hertog van TETUAN, oud-minister van Buitenlandse Zaken.

De heer W. RAMEREZ DE VILLA URRUTIA, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Brussel.

De heer ARTHUR DE BAGUER, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ‘s-Gravenhage.

De President van de Verenigde Staten van Amerika:

Zijne Excellentie de heer ANDREW D. WHITE, ambassadeur van de Verenigde Staten te Berlijn.

De heer SETH LOW, voorzitter van de Columbia University te New York.

De heer STANFORD NEWEL, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ‘s-Gravenhage.

De heer ALFRED T. MAHAN, kapitein-ter-zee.

De heer WILLIAM CROZIER, kapitein der artillerie.

De President van de Verenigde Mexicaanse Staten:

De heer DE MIER, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Parijs.

De heer ZENIL, minister-resident te Brussel.

De President van de Franse Republiek:

De heer LEON BOURGEOIS, oud-voorzitter van de Raad, oud-minister van Buitenlandse Zaken, lid van de Kamer van Afgevaardigden.

De heer GEORGES BIHOURD, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ‘s-Gravenhage.

Baron D’ESTOURNELLES DE CONSTANT, gevolmachtigd minister, lid van de Kamer van Afgevaardigden.

Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland, Keizerin van Indië:

Zijne Excellentie de Zeer Eerwaarde Baron PAUNCEFOTE DE PRESTON, lid van de Privy Council van Hare Majesteit, haar buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur te Washington.

De heer HENRY HOWARD, haar buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ‘s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning der Hellenen:

De heer N. DELYANNI, oud-voorzitter van de Raad, oud-minister van Buitenlandse Zaken, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Parijs.

Zijne Majesteit de Koning van Italië:

Zijne Excellentie Graaf NIGRA, zijn ambassadeur te Wenen, senator van het Koninkrijk.

Graaf A. ZANNINI, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ‘s-Gravenhage.

Commandeur GUIDO POMPILJ, gedeputeerde in het Italiaanse Parlement.

Zijne Majesteit de Keizer van Japan:

De heer I. MOTONO, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Brussel.

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hertog van Nassau:

Zijne Excellentie de heer EYSCHEN, zijn minister van Staat, voorzitter van de Regering van het Groothertogdom.

Zijne Hoogheid de Prins van Montenegro:

Zijne Hoogheid, de huidige persoonlijke raadsheer DE STAAL, ambassadeur van Rusland te Londen.

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

Jonkheer A. P. C. VAN KARNEBEEK, oud-minister van Buitenlandse Zaken, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Generaal J. C. C. DEN BEER POORTUGAEL, oud-minister van Oorlog, lid van de Raad van State.

De heer T. M. C. ASSER, lid van de Raad van State.

De heer E. N. RAHUSEN, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Zijne Majesteit de Sjah van Perzië:

Zijn aide de camp Generaal MIRZA RIZA KHAN, Arfa-ud-Dovleh, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te St. Petersburg en te Stockholm.

Zijne Majesteit de Koning van Portugal en de Algarven, enz.:

Graaf DE MACEDO, Pair van het Koninkrijk, oud-minister van Marine en Koloniën, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Madrid.

De heer D’ORNELLAS ET VASCONCELLOS, Pair van het Koninkrijk, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te St. Petersburg.

Graaf DE SELIR, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning van Roemenië:

De heer ALEXANDRE BELDIMAN, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Berlijn.

De heer JEAN N. PAPINIU, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Keizer aller Russen:

Zijne Excellentie, de huidige persoonlijke raadsheer DE STAAL, zijn ambassadeur te Londen.

De heer DE MARTENS, permanent lid van de Raad van het Keizerlijk Ministerie van Buitenlandse Zaken, zijn persoonlijke raadsheer.

Zijn huidige staatsraad DE BASILY, kamerheer, directeur van het eerste departement van het Keizerlijk Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Zijne Majesteit de Koning van Servië:

De heer MIYATOVITCH, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Londen en te ’s-Gravenhage.

Zijne Majesteit de Koning van Siam:

De heer PHYA SURIYA NUVATR, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te St. Petersburg en te Parijs.

De heer PHYA VISUDDHA SURIYASAKTI, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te ’s-Gravenhage en te Londen.

Zijne Majesteit de Koning van Zweden en van Noorwegen:

Baron DE BILDT, zijn buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Rome.

De Zwitserse Bondsraad:

Doctor ARNOLD ROTH, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Berlijn.

Zijne Majesteit de Keizer van Turkije:

Zijne Excellentie TURKHAN PACHA, oud-minister van Buitenlandse Zaken, lid van zijn Raad van State.

NOURY BEY, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Zijne Hoogheid de Prins van Bulgarije:

Doctor DIMITRI STANCIOFF, diplomaat te St. Petersburg.

Majoor CHRISTO HESSAPTCHIEFF, militair attaché te Belgrado.

Die, na elkaar hun volmachten te hebben meegedeeld, die in goede en behoorlijke vorm zijn bevonden, de volgende bepalingen zijn overeengekomen:

TITEL I HANDHAVING VAN DE ALGEMENE VREDE

Artikel 1

Teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat in de betrekkingen tussen de staten onderling tot geweld wordt overgegaan, komen de ondertekenende mogendheden overeen alles in het werk te stellen om de vreedzame beslechting van internationale geschillen te waarborgen.

TITEL II GOEDE DIENSTEN EN BEMIDDELING

Artikel 2

Bij ernstige onenigheid of een geschil komen de ondertekenende mogendheden overeen, alvorens hun toevlucht tot de wapens te nemen, een beroep te doen op de goede diensten of de bemiddeling van een of meer bevriende mogendheden, voor zover de omstandigheden dit toelaten.

Artikel 3

Afgezien van dit beroep, achten de ondertekenende mogendheden het nuttig dat een of meer buiten het geschil staande mogendheden uit eigen beweging, voor zover de omstandigheden zich daartoe lenen, hun goede diensten of bemiddeling aanbieden aan de staten in geschil.

Buiten het geschil staande mogendheden hebben het recht goede diensten of bemiddeling aan te bieden, zelfs wanneer de vijandelijkheden reeds zijn aangevangen.

De uitoefening van dit recht kan door beide partijen in geschil nooit als een minder vriendschappelijke daad worden beschouwd.

Artikel 4

De taak van de bemiddelaar bestaat uit het verzoenen van de staten in geschil en het wegnemen van hun onderlinge gevoeligheden.

Artikel 5

De werkzaamheden van de bemiddelaar eindigen op het moment waarop wordt vastgesteld, hetzij door een van de partijen in geschil, hetzij door de bemiddelaar zelf, dat de door hem voorgestelde middelen van verzoening niet zijn aanvaard.

Artikel 6

De goede diensten en de bemiddeling, hetzij ingeroepen door de partijen in geschil, hetzij op initiatief van de buiten het geschil staande mogendheden, hebben uitsluitend een adviserend karakter en zijn nimmer bindend.

Artikel 7

Het aanvaarden van de bemiddeling brengt, tenzij anders wordt overeengekomen, niet met zich mee dat de mobilisatie en andere maatregelen tot voorbereiding van de oorlog worden gestaakt, vertraagd of belemmerd.

Indien de bemiddeling plaatsvindt na het uitbreken van de vijandelijkheden, worden, tenzij anders wordt overeengekomen, reeds in gang gezette militaire operaties er niet door onderbroken.

Artikel 8

De ondertekenende mogendheden komen overeen, in de gevallen waarin dit mogelijk is, de toepassing van bijzondere bemiddeling aan te bevelen, in de volgende vorm:

In geval van een ernstig, de vrede bedreigend geschil kiest elk van de staten in geschil een mogendheid aan welke hij de opdracht toevertrouwt zich rechtstreeks in verbinding te stellen met de door de andere staat gekozen mogendheid, teneinde het verbreken van de vreedzame betrekkingen te voorkomen.

Tijdens deze opdracht, waarvan de duur dertig dagen niet te boven kan gaan, tenzij anders is overeengekomen, staken de staten in geschil alle rechtstreekse betrekkingen ter zake van het geschil, die geacht worden uitsluitend aan de bemiddelende mogendheden te zijn overgelaten. Deze dienen alles in het werk te stellen om het geschil te beslechten.

In geval van feitelijke verbreking van de vreedzame betrekkingen, blijven deze mogendheden belast met de gemeenschappelijke opdracht elke gelegenheid te baat te nemen om de vrede te herstellen.

TITEL III INTERNATIONALE ONDERZOEKSCOMMISSIES

Artikel 9

In internationale geschillen waarbij noch de eer, noch wezenlijke belangen betrokken zijn en die voortvloeien uit een verschil van mening omtrent feitelijke punten, achten de ondertekenende mogendheden het nuttig dat partijen die niet langs diplomatieke weg tot overeenstemming konden komen, voor zover de omstandigheden het toelaten, een internationale onderzoekscommissie instellen die de opdracht krijgt de oplossing van deze geschillen te vergemakkelijken door de feitelijke kwesties op te helderen met een onpartijdig en nauwgezet onderzoek.

Artikel 10

Bij een bijzondere overeenkomst tussen de partijen in geschil wordt een internationale onderzoekscommissie ingesteld.

In de onderzoeksovereenkomst worden de te onderzoeken feiten en de bevoegdheden van de commissarissen vastgesteld.

De wijze van behandeling wordt erin geregeld. Het onderzoek geschiedt op tegenspraak.

De vorm en de in acht te nemen termijnen worden, voor zover zij niet in de onderzoeksovereenkomst zijn vastgesteld, door de commissie zelf bepaald.

Artikel 11

Een internationale onderzoekscommissie wordt, tenzij anders wordt overeengekomen, samengesteld op de wijze zoals bepaald in artikel 32 van dit Verdrag.

Artikel 12

De mogendheden in geschil verbinden zich ertoe de internationale onderzoekscommissie, in de ruimste mate die zij mogelijk achten, alle middelen en medewerking te verschaffen die nodig zijn voor de volledige vaststelling en nauwkeurige beoordeling van de feiten in kwestie.

Artikel 13

De internationale onderzoekscommissie biedt de mogendheden in geschil haar door alle leden van de commissie ondertekende verslag aan.

Artikel 14

Het verslag van de internationale onderzoekscommissie beperkt zich tot het vaststellen van de feiten en heeft geenszins het karakter van een arbitrale uitspraak. Het laat de mogendheden in geschil de volledige vrijheid ten aanzien van het aan de vastgestelde feiten te geven gevolg.

TITEL IV INTERNATIONALE ARBITRAGE

HOOFDSTUK I DE ARBITRALE RECHTSPRAAK
Artikel 15

Internationale arbitrage heeft tot doel het beslechten van geschillen tussen staten door door hen gekozen arbiters en op basis van de eerbiediging van het recht.

Artikel 16

Bij geschillen van rechtskundige aard, en in eerste instantie bij kwesties inzake de uitlegging of toepassing van internationale overeenkomsten, wordt arbitrage door de ondertekenende mogendheden erkend als het effectiefste en tevens billijkste middel voor de beslechting van geschillen die niet langs diplomatieke weg zijn opgelost.

Artikel 17

De arbitrageovereenkomst wordt aangegaan voor reeds bestaande geschillen of geschillen die zich in de toekomst kunnen voordoen.

Zij kan alle geschillen betreffen of uitsluitend geschillen van een bepaalde categorie.

Artikel 18

De arbitrageovereenkomst brengt de verbintenis met zich mee zich te goeder trouw aan de arbitrale uitspraak te onderwerpen.

Artikel 19

Afgezien van algemene of bijzondere verdragen waarin thans voor de ondertekenende mogendheden de verplichting is opgenomen arbitrage in te roepen, behouden deze mogendheden zich het recht voor hetzij vóór de bekrachtiging van dit Verdrag, hetzij op een later tijdstip, nieuwe algemene of bijzondere overeenkomsten aan te gaan teneinde de verplichte arbitrage uit te breiden tot alle gevallen die naar hun oordeel daarvoor in aanmerking komen.

HOOFDSTUK II HET PERMANENTE HOF VAN ARBITRAGE
Artikel 20

Ter bevordering van de onmiddellijke inzet van arbitrage bij internationale geschillen die niet langs diplomatieke weg konden worden beslecht, verbinden de ondertekenende mogendheden zich ertoe een Permanent Hof van Arbitrage in te stellen, dat te allen tijde toegankelijk is en, tenzij anderszins wordt overeengekomen tussen de partijen, optreedt overeenkomstig de procedureregels vervat in dit Verdrag.

Artikel 21

Het Permanente Hof is bevoegd voor alle arbitragezaken, tenzij de partijen overeenkomen een bijzonder gerecht in te stellen.

Artikel 22

Een Internationaal Bureau, gevestigd te ‘s-Gravenhage, fungeert als griffie voor het Hof.

Mededelingen betreffende de vergaderingen van het Hof geschieden door tussenkomst van dit Bureau.

Het Bureau bewaart het archief en beheert alle administratieve zaken.

De ondertekenende mogendheden verbinden zich ertoe het Internationaal Bureau te ‘s-Gravenhage een gewaarmerkt afschrift te doen toekomen van elke tussen hen tot stand gekomen overeenkomst inzake arbitrage en van elke arbitrale uitspraak die hen betreft en door een bijzonder gerecht is gedaan.

Zij verbinden zich ertoe het Bureau wetten, reglementen en documenten te doen toekomen waarbij in voorkomend geval mededeling wordt gedaan omtrent de uitvoering van de uitspraken die door het Hof zijn gedaan.

Artikel 23

Elke ondertekenende mogendheid wijst binnen drie maanden na haar bekrachtiging van dit Verdrag ten hoogste vier personen aan die beschikken over bewezen bekwaamheid op het gebied van internationaal recht, in hoog aanzien staan en bereid zijn de functie van arbiter te aanvaarden.

De aldus aangewezen personen worden als leden van het Hof ingeschreven op een lijst die door het Bureau aan alle ondertekenende mogendheden wordt medegedeeld.

Elke wijziging in de lijst van arbiters wordt door het Bureau ter kennis van de ondertekenende mogendheden gebracht.

Twee of meer mogendheden kunnen overeenstemming bereiken over de gezamenlijke aanwijzing van een of meer leden.

Dezelfde persoon kan door verschillende mogendheden worden aangewezen.

De leden van het Hof worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Hun ambtstermijn kan worden verlengd.

In geval van overlijden of aftreden van een lid van het Hof wordt in zijn vervanging voorzien op de wijze vastgesteld voor zijn benoeming.

Artikel 24

Wanneer de ondertekenende mogendheden zich tot het Permanente Hof wensen te wenden voor de beslechting van een tussen hen gerezen geschil, dienen de arbiters die verzocht worden het scheidsgerecht te vormen dat bevoegd is tot een uitspraak over het geschil, te worden gekozen uit de algemene lijst van leden van het Hof.

Indien de partijen niet onmiddellijk overeenstemming bereiken omtrent de samenstelling van het scheidsgerecht, wordt op de volgende wijze gehandeld:

Elke partij benoemt twee arbiters en deze kiezen tezamen een opperarbiter.

Bij staking van de stemmen wordt de keuze van de opperarbiter toevertrouwd aan een derde mogendheid, die in gemeenschappelijk overleg door de partijen wordt aangewezen.

Indien hieromtrent geen overeenstemming kan worden bereikt, wijst elke partij een andere mogendheid aan en de keuze van de opperarbiter geschiedt in gemeenschappelijk overleg door de aldus aangewezen mogendheden.

Nadat het scheidsgerecht aldus is samengesteld stellen de partijen het Bureau in kennis van hun besluit zich tot het Hof te wenden alsmede van de namen van de arbiters.

Het scheidsgerecht komt bijeen op de door de partijen vastgestelde datum.

De leden van het Hof genieten, bij de uitoefening van hun functie en buiten hun vaderland, diplomatieke voorrechten en immuniteiten.

Artikel 25

Het scheidsgerecht zetelt gewoonlijk in ‘s-Gravenhage.

De zetel kan, behoudens in geval van overmacht, slechts met toestemming van de partijen door het scheidsgerecht worden verplaatst.

Artikel 26

Het Internationaal Bureau te ‘s-Gravenhage is bevoegd zijn kantoren en organisatie ter beschikking van de ondertekenende mogendheden te stellen ten behoeve van de uitoefening van iedere bijzondere arbitragebevoegdheid.

De rechtsmacht van het Permanente Hof kan, onder de in het Reglement voorgeschreven voorwaarden, uitgebreid worden tot geschillen tussen niet-ondertekenende mogendheden onderling of tussen ondertekenende mogendheden en niet-ondertekenende mogendheden, indien de partijen zijn overeengekomen zich tot dit Hof te wenden.

Artikel 27

De ondertekenende mogendheden beschouwen het als een plicht, indien een ernstig conflict tussen twee of meer van hen dreigt uit te breken, deze mogendheden eraan te herinneren dat het Permanente Hof voor hen openstaat.

Zij verklaren bijgevolg dat het herinneren van de partijen in geschil aan de bepalingen van dit Verdrag en het in het hogere belang van de vrede verstrekken van het advies zich tot het Permanente Hof te wenden, uitsluitend beschouwd kunnen worden als handelingen die vallen onder het begrip van goede diensten.

Artikel 28

Een Permanente Raad van Beheer, bestaande uit de te ’s-Gravenhage geaccrediteerde diplomatieke vertegenwoordigers van de ondertekenende mogendheden en de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, die het voorzitterschap zal bekleden, wordt zo spoedig mogelijk nadat dit Verdrag door ten minste negen mogendheden is bekrachtigd in deze stad ingesteld.

Deze Raad wordt belast met het oprichten en opzetten van het Internationaal Bureau, dat onder zijn bestuur en toezicht blijft.

De Raad stelt de mogendheden in kennis van de oprichting van het Hof en voorziet in de installatie daarvan.

De Raad stelt zijn reglement van orde alsmede alle andere nodige reglementen vast.

De Raad beslist over alle administratieve kwesties die zouden kunnen ontstaan betreffende het functioneren van het Hof.

De Raad heeft de exclusieve bevoegdheid omtrent de benoeming, de schorsing of het ontslag van ambtenaren en medewerkers van het Bureau. De Raad stelt de traktementen en salarissen vast en houdt toezicht op de algemene uitgaven.

De aanwezigheid van vijf leden bij naar behoren bijeengeroepen vergaderingen is voldoende voor de Raad om geldige besluiten te kunnen nemen. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen.

De Raad doet de door hem vastgestelde reglementen onverwijld toekomen aan de ondertekenende mogendheden. De Raad doet hun ieder jaar een verslag toekomen van de werkzaamheden van het Hof, het functioneren van de administratieve dienst en de uitgaven.

Artikel 29

De kosten van het Bureau worden gedragen door de ondertekenende mogendheden in de verhouding vastgesteld voor het Internationale Bureau van de Wereldpostunie.

HOOFDSTUK III DE ARBITRAGEPROCEDURE
Artikel 30

Teneinde de ontwikkeling van de arbitrage te bevorderen hebben de ondertekenende mogendheden de volgende regels vastgesteld die van toepassing zijn op de arbitrageprocedure, voor zover de partijen geen andere regels zijn overeengekomen.

Artikel 31

De mogendheden die gebruikmaken van arbitrage ondertekenen een bijzondere akte (compromis) waarin het voorwerp van het geschil alsmede de reikwijdte van de bevoegdheden van de arbiters duidelijk staan omschreven. Deze akte houdt de verplichting voor de partijen in zich te goeder trouw aan de arbitrale uitspraak te onderwerpen.

Artikel 32

De arbitrale taken kunnen worden opgedragen aan een enkele arbiter of aan meerdere arbiters die door de partijen naar eigen goeddunken worden aangewezen of door hen worden gekozen uit de leden van het bij dit Verdrag ingestelde Permanente Hof van Arbitrage.

Ingeval de partijen niet onmiddellijk overeenstemming bereiken omtrent de samenstelling van het scheidsgerecht wordt op de volgende wijze gehandeld:

Iedere partij benoemt twee arbiters en deze kiezen tezamen een opperarbiter.

Bij staking van de stemmen wordt de keuze van de opperarbiter toevertrouwd aan een derde mogendheid, die in onderling overleg door de partijen wordt aangewezen.

Indien hieromtrent geen overeenstemming kan worden bereikt, wijst iedere partij een andere mogendheid aan en de keuze van de opperarbiter geschiedt in gemeenschappelijk overleg door de aldus aangewezen mogendheden.

Artikel 33

Wanneer een soeverein of een staatshoofd tot arbiter wordt gekozen, wordt de arbitrageprocedure door hem geregeld.

Artikel 34

De opperarbiter is van rechtswege voorzitter van het scheidsgerecht.

Wanneer in het scheidsgerecht geen opperarbiter zitting heeft, benoemt het zelf zijn voorzitter.

Artikel 35

In geval van overlijden, ontslag of verhindering, om welke reden dan ook, van een van de arbiters, wordt in zijn vervanging voorzien op de wijze vastgesteld voor zijn benoeming.

Artikel 36

De zetel van het scheidsgerecht wordt door de partijen aangewezen. Bij gebreke van een dergelijke aanwijzing zetelt het scheidsgerecht in ‘s-Gravenhage.

De aldus vastgestelde zetel kan, behalve in geval van overmacht, uitsluitend met instemming van de partijen door het scheidsgerecht veranderd worden.

Artikel 37

De partijen hebben het recht bij het scheidsgerecht gemachtigden of bijzondere agenten te benoemen met de opdracht als tussenpersoon op te treden tussen de partijen en het scheidsgerecht.

Zij zijn bovendien bevoegd daartoe door hen benoemde raadslieden of advocaten te belasten met de verdediging van hun rechten en belangen voor het scheidsgerecht.

Artikel 38

Het scheidsgerecht beslist over de keuze van de talen waarvan gebruik zal worden gemaakt en die tijdens de zittingen toegestaan zijn.

Artikel 39

De arbitrageprocedure bestaat in de regel uit twee afzonderlijke delen: de instructie en de debatten.

De instructie omvat de overhandiging door de onderscheiden agenten aan de leden van het scheidsgerecht en de wederpartij, van alle gedrukte of geschreven stukken en van alle documenten die de in het geding aangevoerde middelen bevatten. Deze overhandiging geschiedt in de vorm en binnen de termijnen die door het scheidsgerecht krachtens artikel 49 zijn vastgesteld.

De debatten bestaan uit de mondelinge uiteenzetting van de middelen van de partijen voor het scheidsgerecht.

Artikel 40

Ieder stuk dat door een van de partijen wordt ingebracht, dient aan de andere partij te worden overhandigd.

Artikel 41

De debatten worden geleid door de voorzitter.

Zij zijn uitsluitend openbaar krachtens een beslissing van het scheidsgerecht, genomen met instemming van de partijen.

De debatten worden opgenomen in processen-verbaal die worden opgesteld door secretarissen die door de voorzitter zijn benoemd. Uitsluitend deze processen-verbaal zijn authentiek.

Artikel 42

Na sluiting van de instructie is het scheidsgerecht bevoegd alle nieuwe stukken of documenten die een van de partijen zonder toestemming van de wederpartij aan hem wil voorleggen, van het debat uit te sluiten.

Artikel 43

Het scheidsgerecht behoudt de vrijheid nieuwe stukken of documenten in overweging te nemen die de agenten of raadslieden van de partijen onder zijn aandacht brengen.

In dat geval is het scheidsgerecht bevoegd de overlegging van deze stukken of documenten te gelasten, en de wederpartij daarvan kennis te geven.

Artikel 44

Het scheidsgerecht kan daarnaast van de agenten van de partijen de overlegging van alle stukken gelasten en alle nodige toelichtingen verlangen. Bij weigering neemt het scheidsgerecht daarvan akte.

Artikel 45

De agenten en raadslieden van de partijen zijn bevoegd mondeling alle middelen aan het scheidsgerecht te presenteren die zij nuttig achten voor de verdediging van hun zaak.

Artikel 46

Zij hebben het recht uitzonderingen en incidenten aan de orde te stellen. De beslissingen van het scheidsgerecht op die punten zijn onherroepelijk en staan niet open voor verdere discussie.

Artikel 47

De leden van het scheidsgerecht zijn bevoegd vragen te stellen aan de agenten en raadslieden van de partijen en hun te verzoeken om opheldering van punten waarover twijfel bestaat.

De door de leden van het scheidsgerecht tijdens de debatten gestelde vragen of gemaakte opmerkingen kunnen niet beschouwd worden als de uitdrukking van de meningen van het scheidsgerecht in het algemeen of van zijn leden in het bijzonder.

Artikel 48

Het scheidsgerecht is gemachtigd zijn bevoegdheid te bepalen door uitlegging van het compromis, alsmede van andere verdragen die in de zaak kunnen worden ingeroepen en door toepassing van de beginselen van het internationale recht.

Artikel 49

Het scheidsgerecht is bevoegd procedureregels vast te stellen voor de leiding van het geding, de vorm en termijnen te bepalen waarbinnen iedere partij haar conclusies moet indienen en alle formaliteiten die de bewijsvoering met zich meebrengt in acht te doen nemen.

Artikel 50

Wanneer de agenten en raadslieden van de partijen hun toelichtingen hebben gegeven en bewijzen ter ondersteuning van hun zaak hebben overgelegd, sluit de voorzitter de debatten.

Artikel 51

De beraadslagingen van het scheidsgerecht vinden plaats achter gesloten deuren.

Iedere beslissing wordt genomen bij meerderheid van de stemmen van de leden van het scheidsgerecht.

De weigering van een lid deel te nemen aan de stemming, dient in het proces-verbaal te worden aangetekend.

Artikel 52

De arbitrale uitspraak, bij meerderheid van stemmen vastgesteld, wordt met redenen omkleed. De uitspraak wordt schriftelijk vastgesteld en door elk van de leden van het scheidsgerecht ondertekend.

De leden die in de minderheid zijn gebleven, kunnen bij de ondertekening blijk geven van hun afwijkende mening.

Artikel 53

De arbitrale uitspraak wordt in openbare zitting van het scheidsgerecht voorgelezen, in aanwezigheid of na behoorlijke oproeping van de agenten en raadslieden van de partijen.

Artikel 54

De arbitrale uitspraak, naar behoren uitgesproken en medegedeeld aan de agenten van de partijen in geschil, vormt de onherroepelijke beslechting van het geschil, waartegen geen beroep openstaat.

Artikel 55

De partijen kunnen zich in het compromis het recht voorbehouden om herziening van de arbitrale uitspraak te verzoeken.

In dat geval wordt het verzoek, tenzij anders overeengekomen, gericht aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan. Het verzoek mag uitsluitend gegrond zijn op de ontdekking van een nieuw feit dat een beslissende invloed op de uitspraak zou kunnen hebben gehad en dat bij de sluiting van de debatten onbekend was bij het scheidsgerecht zelf en bij de partij die om de herziening heeft verzocht.

De herzieningsprocedure mag uitsluitend door een beslissing van het scheidsgerecht worden geopend, waarbij uitdrukkelijk het bestaan wordt uitgesproken van het nieuwe feit, daarbij erkennend dat het feit aan de vereisten zoals in het vorige lid vermeld voldoet en het verzoek op die grond ontvankelijk wordt verklaard.

In het compromis wordt de termijn bepaald waarbinnen het verzoek tot herziening moet worden gedaan.

Artikel 56

De arbitrale uitspraak is slechts bindend voor de partijen die het compromis gesloten hebben.

Wanneer het de uitlegging van een verdrag betreft waaraan andere mogendheden dan de partijen in geschil hebben deelgenomen, stellen zij deze mogendheden in kennis van het compromis dat zij hebben gesloten. Elk van deze mogendheden heeft het recht zich te voegen in het geding. Indien een of meer van hen van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt is de in de uitspraak vervatte uitlegging ook voor deze mogendheden bindend.

Artikel 57

Elke partij draagt haar eigen kosten en een gelijk aandeel in de kosten van het scheidsgerecht.

ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 58

Dit Verdrag wordt zo spoedig mogelijk bekrachtigd.

De akten van bekrachtiging worden nedergelegd in ‘s-Gravenhage.

Van de nederlegging van elke akte van bekrachtiging wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg wordt overhandigd aan alle mogendheden die vertegenwoordigd waren tijdens de Internationale Vredesconferentie te ‘s-Gravenhage.

Artikel 59

De niet-ondertekenende mogendheden die tijdens de Internationale Vredesconferentie vertegenwoordigd waren, kunnen tot dit Verdrag toetreden. Zij dienen de verdragsluitende mogendheden van hun toetreding in kennis te stellen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de Regering van Nederland, die alle andere verdragsluitende mogendheden hiervan in kennis stelt.

Artikel 60

De voorwaarden waaronder de mogendheden die niet tijdens de Internationale Vredesconferentie vertegenwoordigd waren tot dit Verdrag kunnen toetreden, vormen het onderwerp van een nadere overeenkomst tussen de verdragsluitende mogendheden.

Artikel 61

Indien een van de hoge verdragsluitende partijen dit Verdrag opzegt, wordt deze opzegging van kracht een jaar na de schriftelijke kennisgeving aan de Regering van Nederland en door deze onmiddellijk aan alle andere verdragsluitende mogendheden medegedeeld.

Deze opzegging heeft uitsluitend gevolgen voor de mogendheid die daarvan kennis heeft gegeven.

TEN BLIJKE WAARVAN de gevolmachtigden dit Verdrag hebben ondertekend en van hun zegels hebben voorzien.

GEDAAN te ‘s-Gravenhage op 29 juli 1899, in een enkel exemplaar dat nedergelegd zal blijven in het archief van de Regering van Nederland en waarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften langs diplomatieke weg aan de verdragsluitende mogendheden worden overhandigd.

Voor Duitsland:

(w.g.) MÜNSTER DERNEBURG

Voor Oostenrijk-Hongarije:

(w.g.) WELSERSHEIMB

(w.g.) OKOLICSANYI

Voor België:

(w.g.) A. BEERNAERT

(w.g.) Graaf DE GRELLE ROGIER

(w.g.) Chr. DESCAMPS

Voor China:

(w.g.) YANG YÜ

Voor Denemarken:

(w.g.) F. BILLE

Voor Spanje:

(w.g.) Hertog DE TETUAN

(w.g.) W. R. DE VILLA URRUTIA

(w.g.) ARTURO DE BAGUER

Voor de Verenigde Staten van Amerika:

(w.g.) ANDREW D. WHITE

(w.g.) SETH LOW

(w.g.) STANFORD NEWEL

(w.g.) A. T. MAHAN

(w.g.) WILLIAM CROZIER

Onder voorbehoud van de verklaring afgelegd tijdens de plenaire zitting van de Conferentie van 25 juli 1899.

Voor de Verenigde Mexicaanse Staten:

(w.g.) A. DE MIER

(w.g.) J. ZENIL

Voor Frankrijk:

(w.g.) LÉON BOURGEOIS

(w.g.) G. BIHOURD

(w.g.) D’ESTOURNELLES DE CONSTANT

Voor Groot-Brittannië en Ierland:

(w.g.) PAUNCEFOTE

(w.g.) HENRY HOWARD

Voor Griekenland:

(w.g.) N. DELYANNI

Voor Italië:

(w.g.) NIGRA

(w.g.) A. ZANNINI

(w.g.) G. POMPILJ

Voor Japan:

(w.g.) I. MOTONO

Voor Luxemburg:

(w.g.) EYSCHEN

Voor Montenegro:

(w.g.) STAAL

Voor Nederland:

(w.g.) v. KARNEBEEK

(w.g.) DEN BEER POORTUGAEL

(w.g.) T. M. C. ASSER

(w.g.) E. N. RAHUSEN

Voor Perzië:

(w.g.) MIRZA RIZA KHAN, Arfa-ud-Dovleh

Voor Portugal:

(w.g.) Graaf DE MACEDO

(w.g.) AGOSTINHO D’ÓRNELLAS DE VASCONCELLOS

(w.g.) Graaf DE SELIR

Voor Roemenië:

(w.g.) A. BELDIMAN

(w.g.) J. N. PAPINIU

Onder de voorbehouden, zoals omschreven in de artikelen 16, 17 en 19 van dit Verdrag (15, 16 en 18 van het voorstel dat door de onderzoekscommissie is gepresenteerd) en vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van de IIIe Commissie van 20 juli 1899.

Voor Rusland:

(w.g.) STAAL

(w.g.) MARTENS

(w.g.) A. BASILY

Voor Servië:

(w.g.) CHEDO MIYATOVITCH

Onder de voorbehouden vastgelegd in het proces-verbaal van de IIIe Commissie van 20 juli 1899.

Voor Siam:

(w.g.) PHYA SURIYA NUVATR

(w.g.) VISUDDHA

Voor het Verenigd Koninkrijk van Zweden en Noorwegen :

(w.g.) BILDT

Voor Zwitserland:

(w.g.) ROTH

Voor Turkije:

(w.g.) TURKHAN

(w.g.) MEHEMED NOURY

Onder voorbehoud van de verklaring afgelegd tijdens de plenaire zitting van de Conferentie van 25 juli 1899.

Voor Bulgarije:

(w.g.) D. STANCIOFF

(w.g.) Majoor HESSAPTCHIEFF


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1963, 157.

E. PARTIJGEGEVENS

Zie Trb. 1963, 157 en rubriek F van Trb. 1968, 58.

Partij

Onder tekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

Argentinië

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Australië

 

01-04-1960

R

01-04-1960

   

Belarus

 

04-06-1962

R

04-06-1962

   

België

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Bolivia

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Brazilië

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Bulgarije

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Burkina Faso

 

30-08-1961

R

30-08-1961

   

Cambodja

 

07-01-1956

R

07-01-1956

   

Canada

 

19-08-1960

R

19-08-1960

   

Chili

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

China

29-07-1899

21-11-1904

R

21-11-1904

   

Colombia

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Congo, Democratische Republiek

 

25-03-1961

R

25-03-1961

   

Cuba

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Denemarken

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Dominicaanse Republiek, de

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Duitsland

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Ecuador

 

03-07-1907

T

03-07-1907

   

El Salvador

 

20-06-1907

T

20-06-1907

   

Ethiopië

 

30-07-2003

T

30-07-2003

   

Fiji-eilanden

 

02-04-1973

R

02-04-1973

   

Frankrijk

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Griekenland

29-07-1899

04-04-1901

R

04-04-1901

   

Guatemala

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Haïti

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Honduras

 

01-12-1961

T

01-12-1961

   

Hongarije

 

16-11-1918

R

16-11-1918

   

India

 

29-07-1950

R

29-07-1950

   

Irak

 

31-08-1970

T

31-08-1970

   

Iran

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Italië

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Japan

29-07-1899

06-10-1900

R

06-10-1900

   

Kameroen

 

01-08-1961

R

01-08-1961

   

Koninkrijk Zweden en Noorwegen

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Kroatië

 

07-10-1998

R

07-10-1998

   

Kyrgyzstan

 

04-06-1992

R

04-06-1992

   

Laos

 

18-07-1955

R

18-07-1955

   

Libanon

 

14-02-1968

T

14-02-1968

   

Luxemburg

29-07-1899

12-07-1901

R

12-07-1901

   

Macedonië, Voormalige Joegoslavische Republiek

 

19-12-2000

R

19-12-2000

   

Mauritius

 

03-08-1970

R

03-08-1970

   

Mexico

29-07-1899

17-04-1901

R

17-04-1901

   

Montenegro

 

01-03-2007

R

01-03-2007

   

Nederlanden, het Koninkrijk der

29-07-1899

         

– Nederland:

           

 – in Europa

 

04-09-1900

R

04-09-1900

   

 – Bonaire

 

 

10-10-2010

   

 – Sint Eustatius

 

 

10-10-2010

   

 – Saba

 

 

10-10-2010

   

– Aruba

 

 

01-01-1986

   

– Curaçao

 

 

10-10-2010

   

– Sint Maarten

 

 

10-10-2010

   

Nicaragua

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Nieuw-Zeeland

 

10-02-1959

R

10-02-1959

   

Noorwegen

 

17-06-1905

R

17-06-1905

   

Oekraïne

 

04-04-1962

R

04-04-1962

   

Oostenrijk

 

12-11-1918

R

12-11-1918

   

Oostenrijk/Hongarije

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Pakistan

 

05-08-1950

R

05-08-1950

   

Panama

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Paraguay

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Peru

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Portugal

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Roemenië

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Russische Federatie

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Senegal

 

01-08-1977

T

01-08-1977

   

Servië

 

07-09-2001

R

07-09-2001

   

Slovenië

 

01-10-1996

R

01-10-1996

   

Spanje

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Sri Lanka

 

09-02-1955

R

09-02-1955

   

Thailand

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Turkije

29-07-1899

12-06-1907

R

12-06-1907

   

Uruguay

 

17-06-1907

T

17-06-1907

   

Venezuela

 

15-06-1907

T

15-06-1907

   

Verenigd Koninkrijk, het

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Verenigde Staten van Amerika, de

29-07-1899

04-09-1900

R

04-09-1900

   

Zimbabwe

 

19-09-1984

R

19-09-1984

   

Zweden

 

17-06-1905

R

17-06-1905

   

Zwitserland

29-07-1899

29-12-1900

R

29-12-1900

   

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebonden heid, NB=Niet bekend

Verklaringen, voorbehouden en bezwaren

Belarus, 4 juni 1962

The Government of the Belorussian Soviet Socialist Republic recognises the Hague Conventions and Declarations of 1899 and 1907 as ratified by Russia and considers itself a party to them to the extent that they do not conflict with subsequent international agreements to which the Belorussian Soviet Socialist Republic is party.

Irak, 1 november 1970

The accession by the Republic of Iraq to the Hague Conventions for the Pacific Settlement of International Disputes of 1899 and 1907 shall in no way signify recognition of Israel, nor shall it be conducive to entry by the Republic of Iraq into such dealings with her as may be entailed by the said Conventions.

Libanon, 14 februari 1968

The accession of the Lebanon to the Hague Conventions of 1899 and 1907 for the pacific Settlement of International Disputes in no way implies its recognition of Israel and could not involve it in accomplishment with that State of the formalities provided for by the two Conventions.

Bezwaar door Israel, 23 april 1968

[…] that the Government of Israel has noted the political character of the declaration made by the Government of Lebanon. In the view of the Government of Israel, the declaration in question is inadmissible: the Government of Israel, therefore, formally objects to it and reserves its rights to act vis-à-vis Lebanon on a basis of strict reciprocity in the matters with which the aforesaid Conventions deal.

Montenegro, 1 maart 2007

[…] the Government of the Republic of Montenegro succeeds to the Convention for the pacific settlement of international disputes, concluded at The Hague on 29 July 1899, and takes faithfully to perform and carry out the stipulations therein contained as from 3 June 2006, the date upon the Republic of Montenegro assumed responsibility for its international relations.

Nederlanden, het Koninkrijk der, 13 januari 1986

On 1 January 1986 the island of Aruba, which was a part of the Netherlands Antilles, has obtained internal autonomy as a country within the Kingdom of the Netherlands. Consequently, the Kingdom consists of three countries, namely the Netherlands (the European part of the Kingdom), the Netherlands Antilles (without Aruba) and Aruba.

As the changes of 1 January 1986 concern a shift only in the internal constitutional relations within the Kingdom of the Netherlands, and the Kingdom as such will remain the subject of international law with which treaties are concluded, the said changes will have no consequences regarding this Convention, concluded by the Kingdom, which was applicable to the Netherlands Antilles, included Aruba. This Convention remains in force for the Netherlands (European part), the Netherlands Antilles and for Aruba in its new capacity of country within the Kingdom.

Nederlanden, het Koninkrijk der, 18 oktober 2010

The Kingdom of the Netherlands consisted of three parts: the Netherlands, the Netherlands Antilles and Aruba. The Netherlands Antilles consisted of the islands of Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius and Saba.

With effect from 10 October 2010, the Netherlands Antilles ceased to exist as a part of the Kingdom of the Netherlands. Since that date, the Kingdom consists of four parts: the Netherlands, Aruba, Curaçao and Sint Maarten. Curaçao and Sint Maarten enjoy internal self-government within the Kingdom, as Aruba and, up to 10 October 2010, the Netherlands Antilles do.

These changes constitute a modification of the internal constitutional relations within the Kingdom of the Netherlands. The Kingdom of the Netherlands will accordingly remain the subject of international law with which agreements are concluded. The modification of the structure of the Kingdom will therefore not affect the validity of the international agreements ratified by the Kingdom for the Netherlands Antilles. These agreements, including any reservations made, will continue to apply to Curaçao and Sint Maarten.

The other islands that have formed part of the Netherlands Antilles – Bonaire, Sint Eustatius and Saba – became part of the Netherlands, thus constituting «the Caribbean part of the Netherlands». The agreements that applied to the Netherlands Antilles will also continue to apply to these islands; however, the Government of the Netherlands will now be responsible for implementing these agreements.

Oekraïne, 4 april 1962

The Government of the Ukrainian Soviet Socialist Republic recognises the Hague Conventions of 1899 and 1907 for the Pacific Settlement of International Disputes as ratified by Russia, to the extent that the said Conventions do not conflict with the Charter of the United Nations.

Roemenië, 29 juli 1899

Subject to the reservations formulated with respect to Articles 16, 17 and 19 of the present Convention (15, 16 and 18 of the draft submitted by the Examining Committee) and recorded in the proceedings of the session of the Third Commission held on 20 July 1899:

The Royal Government of Romania, while concurring entirely with the principle of optional arbitration, whose importance in international relations it fully appreciates, does not, however, intend to commit itself, through Article 15, to accepting arbitration in all the cases provided for in that Article, and believes it should formulate express reservations in that respect. It cannot therefore approve this Article, save with the above reservation.

The Royal Government of Romania declares that it is unable to approve Article 16 save with the express reservation, recorded in the proceedings, that it will not accept in any circumstances international arbitration in respect of contestations or disputes arising prior to the conclusion of the present Convention.

The Royal Government of Romania declares that in approving Article 18 of the Convention it does not commit itself in any way to obligatory arbitration.

Russische Federatie, 7 maart 1955

The Government of the Union of Soviet Socialist Republics recognises the Hague Conventions and Declarations of 1899 and 1907 as ratified by Russia, to the extent that the said Conventions and Declarations do not conflict with the Charter of the United Nations and provided that they have not been amended or superseded by subsequent international agreements to which the USSR is a party, such as the 1925 Geneva Protocol for the Prohibition of the Use in War of Asphyxiating, Poisonous or Other Similar Gases and of Bacteriological Means and the 1949 Geneva Conventions for the Protection of Victims of War.

Servië, 9 juni 2006

Following the declaration of the state independence of Montenegro, and under the Article 60 of the Constitutional Charter of the state union of Serbia and Montenegro, the Republic of Serbia is continuing international personality of the state union of Serbia and Montenegro, which was confirmed also by the National Assembly of the Republic of Serbia at its session held on 5 June 2006.

Turkije, 29 juli 1899

Subject to the declaration made at the plenary session of the Conference on 25 July 1899:

The Ottoman Delegation, considering that the work of the Conference has been an enterprise of great integrity and humanity intended solely to strengthen the general peace while safeguarding the interests and rights of everyone, declares, on behalf of its Government, that it will accede to the overall draft that has just been adopted, on the following conditions:

  • 1. It is formally understood that recourse to good offices, mediation, commissions of inquiry and arbitration is purely optional and could not in any circumstances take on an obligatory character or degenerate into intervention;

  • 2. The Imperial Government will have to judge for itself in what cases its interests permit it to admit these means, nor should its abstention from them or its refusal to have recourse to them be considered by the Signatory States as an unfriendly procedure.

    It goes without saying that the means in question could never be applied to questions of a domestic nature.

Verenigde Staten van Amerika, de, 29 juli 1899

Subject to the declaration made at the plenary session of the Conference on 25 July 1899:

While signing the Convention for the Pacific Settlement of International Disputes in the form proposed by the International Peace Conference, the delegation of the United States of America makes the following Declaration:

Nothing contained in the Convention may be interpreted as obliging the United States of America to deviate from its traditional policy of abstaining from intervention, interference and intrusion in the political questions or in the policy or in the domestic administration of any foreign state. It is likewise understood that nothing in the Convention shall be interpreted as implying the abandonment by the United States of America of its traditional attitude in respect of purely American questions.

Depositaire mededelingen

Servië, 7 september 2001

The Government of the Federal Republic of Yougoslavia confirmed by its Note of 7 September 2001, received by the Ministry of Foreign Affairs of the Netherlands on 7 September 2001, that it considers itself a party to the Hague treaties and declarations of 29 July 1899.

G. INWERKINGTREDING

J. VERWIJZINGEN

Zie voor verwijzingen en overige verdragsgegevens Trb. 1963, 157, Trb. 1968, 58, Trb. 1970, 142 en Trb. 1981, 91.

Verbanden

Het onderhavige Verdrag is, in de betrekkingen tussen de staten die eveneens partij zijn bij het Verdrag van 1907, vervangen door:

Titel

:

Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen;

’s-Gravenhage, 18 oktober 1907

Laatste Trb.

:

Trb. 2011, 192

Uitgegeven de vijfde oktober 2011.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. ROSENTHAL

Naar boven