A. TITEL

Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, 1979;

(met Bijlage)

Hamburg, 27 april 1979

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 1980, 181.

Voor wijzigingen van de Bijlage zie Trb. 2006, 41 en Trb. 2008, 117.

C. VERTALING

Zie Trb. 1980, 181 en Trb. 2006, 41.


Resolutie MSC.155(78) van 20 mei 2004

De vertaling van de op 20 mei 2004 door de Maritieme Veiligheidscommissie aangenomen Resolutie MSC.155(78) luidt als volgt:


Resolutie MSC.155(78) (aangenomen op 20 mei 2004)

Wijzigingen van het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, 1979, als gewijzigd

De Maritieme Veiligheidscommissie,

Herinnerend aan artikel 28 (b) van het Verdrag inzake de Internationale Maritieme Organisatie betreffende de taken van de Commissie,

Voorts herinnerend aan artikel III, tweede lid, onderdeel c, van het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR), 1979, hierna te noemen „het Verdrag”, betreffende de procedures voor wijziging van de Bijlage bij het Verdrag, met uitzondering van het bepaalde in 2.1.4, 2.1.5, 2.1.7, 2.1.10, 3.1.2 of 3.1.3,

Gelet op resolutie A.920(22) getiteld „Herziening van veiligheidsmaatregelen en procedures voor de behandeling van op zee geredde personen”,

Tevens herinnerend aan de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot de bepaling dat aan elke persoon die op zee in nood verkeert hulp wordt verleend, ongeacht de nationaliteit of status van de desbetreffende persoon of de omstandigheden waarin deze persoon wordt aangetroffen,

Tevens gelet op artikel 98 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982, met betrekking tot de plicht hulp te verlenen,

Voorts gelet op het door de Secretaris-Generaal genomen initiatief om bevoegde gespecialiseerde organisaties en programma’s van de Verenigde Naties te betrekken bij de bestudering van de in deze resolutie behandelde kwesties, teneinde overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke aanpak om deze kwesties op doeltreffende en consistente wijze op te lossen,

In het besef dat de noodzaak bestaat de bestaande procedures te verduidelijken teneinde te waarborgen dat op zee geredde personen een veilige plaats wordt geboden ongeacht hun nationaliteit, status of de omstandigheden waarin zij worden aangetroffen,

Voorts in het besef dat lid 3.1.9 van de Bijlage bij het Verdrag, als gewijzigd bij deze resolutie, beoogt te waarborgen dat in elk geval binnen een redelijke termijn een veilige plaats wordt geboden. Voorts wordt beoogd dat de verantwoordelijkheid een veilige plaats te bieden, of te waarborgen dat een veilige plaats wordt geboden, toevalt aan de Partij die verantwoordelijk is voor de SAR-regio waarin de overlevenden werden aangetroffen,

Na bestudering, tijdens haar achtenzeventigste zitting, van wijzigingen van het Verdrag, voorgesteld en rondgezonden overeenkomstig artikel III, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag,

  • 1. Neemt, overeenkomstig artikel III, tweede lid, onderdeel c, van het Verdrag, de wijzigingen van het Verdrag aan, waarvan de tekst is vervat in de Bijlage bij deze resolutie;

  • 2. Bepaalt, in overeenstemming met artikel III, tweede lid, onderdeel f, van het Verdrag, dat de wijzigingen worden geacht te zijn aanvaard op 1 januari 2006, tenzij vóór die datum meer dan een derde van de Partijen hun bezwaren tegen de wijzigingen kenbaar hebben gemaakt;

  • 3. Verzoekt de Partijen bij het Verdrag er nota van te nemen dat, in overeenstemming met artikel III, tweede lid, onderdeel h, van het Verdrag, de wijzigingen na hun aanvaarding in overeenstemming met punt 2 hierboven, in werking treden op 1 juli 2006;

  • 4. Verzoekt de Secretaris-Generaal, in overeenstemming met artikel III, tweede lid, onderdeel d, van het Verdrag, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van deze resolutie en van de tekst van de in de Bijlage vervatte wijzigingen te doen toekomen aan alle Partijen bij het Verdrag;

  • 5. Verzoekt de Secretaris-Generaal voorts afschriften van deze resolutie en de Bijlage daarbij te doen toekomen aan Leden van de Organisatie die geen Partij zijn bij het Verdrag;

  • 6. Verzoekt de Secretaris-Generaal tevens passende maatregelen te nemen om zijn initiatief om meerdere VN-organisaties te betrekken verder te bevorderen en de Maritieme Veiligheidscommissie van de ontwikkelingen op de hoogte te stellen, met name met betrekking tot de procedures voor het beschikbaar helpen stellen van veilige plaatsen voor personen die op zee in nood verkeren, ten behoeve van de maatregelen die de Commissie eventueel gepast acht.


Bijlage
Wijzigingen van het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, 1979, als gewijzigd

HOOFDSTUK 2 ORGANISATIE EN COÖRDINATIE

2.1 Regelingen voor de aanwezigheid en coördinatie van opsporings- en reddingsdiensten
  • 1. De volgende zin wordt toegevoegd aan het einde van het bestaande lid 2.1.1:

    „Onder een persoon die op zee in nood verkeert worden mede verstaan personen die hulp nodig hebben die hun toevlucht hebben gezocht tot een kust op een afgelegen locatie in een oceaangebied, welke plaats ontoegankelijk is voor een reddingsvoorziening anders dan in deze bijlage is voorzien.”

HOOFDSTUK 3 SAMENWERKING TUSSEN STATEN

3.1 Samenwerking tussen staten
  • 2. In lid 3.1.6 wordt het woord „en” aan het einde van onderdeel .2 geschrapt, wordt de punt aan het einde van onderdeel .3 vervangen door „; en” en wordt het volgende nieuwe onderdeel .4 toegevoegd na het bestaande onderdeel .3:

    • „.4. in samenwerking met de overige reddingscoördinatiecentra de noodzakelijke regelingen te treffen om de plaats(en) te identificeren die het geschiktst is of zijn om personen die op zee in nood verkeerden van boord te laten gaan.”

  • 3. Het volgende nieuwe lid 3.1.9 wordt toegevoegd na het bestaande lid 3.1.8:

    • „3.1.9. De Partijen werken samen, en coördineren daarbij hun acties, teneinde te waarborgen dat kapiteins van schepen die hulp bieden door personen die op zee in nood verkeren aan boord te nemen, van hun verplichtingen worden ontslagen waarbij de schepen zo min mogelijk verder hoeven af te wijken van hun voorgenomen reis, op voorwaarde dat door het ontslaan van de kapitein van het schip van zijn verplichtingen de veiligheid van mensenlevens op zee niet verder in gevaar wordt gebracht. De Partij die verantwoordelijk is voor het opsporings- en reddingsgebied waarin dergelijke hulp wordt geboden is primair verantwoordelijk voor het waarborgen van dergelijke coördinatie en samenwerking zodat de geholpen overlevenden het te hulp geschoten schip op een veilige plaats kunnen verlaten, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval en de door de Organisatie ontwikkelde richtlijnen. In dergelijke gevallen zorgen de desbetreffende Partijen ervoor dat deze ontscheping zo snel als redelijkerwijs mogelijk is zal geschieden.”

HOOFDSTUK 4 WERKPROCEDURES

4.8 Beëindiging en opschorting van opsporings- en reddingsactiviteiten
  • 4. Het volgende nieuwe lid 4.8.5 wordt toegevoegd na het bestaande lid 4.8.4:

    • „4.8.5. Het desbetreffende reddingscoördinatiecentrum of reddingssubcentrum start het proces om de geschiktste plaats(en) te identificeren waar personen die op zee in nood verkeerden van boord kunnen gaan. Het centrum stelt het schip of de schepen en overige relevante partijen die betrokken zijn hiervan op de hoogte.”


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1984, 109, Trb. 2006, 41 en Trb. 2008, 117.

E. PARTIJGEGEVENS

Zie Trb. 2006, 41 en Trb. 2008, 117.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1984, 109, Trb. 2006, 41 en Trb. 2008, 117.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 1980, 181, Trb. 1984, 109, Trb. 1996, 215, Trb. 2006, 41 en Trb. 2008, 117.

Uitgegeven de zestiende juli 2008.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven