Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 9867 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 9867 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Justitie en Veiligheid,
Gelet op de artikelen 53b, vierde lid, 53d, zesde lid, 53e, tweede lid, 53f, 54, derde en vierde lid, 54a, derde lid, en 54b van het Besluit algemene rechtspositie politie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp of gewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
Besluit algemene rechtspositie politie;
Besluit bezoldiging politie;
beroepsgerelateerd als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
beroepsgerelateerde gezondheidsklachten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
bezoldiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Bbp;
deelbetrekking als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
hetgeen onder huishoudelijke hulp wordt verstaan in de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad;
in overwegende mate als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
medische eindsituatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
volledige betrekking als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
vrijwillige ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp;
hetgeen onder zelfwerkzaamheid wordt verstaan in de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid van De Letselschade Raad.
1. Voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, houdt de ambtenaar de schade die voortvloeit uit de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten zo beperkt mogelijk.
2. Indien, gelet op het eerste lid, de schade die voortvloeit uit de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten groter is dan nodig, kan de schadevergoeding worden beperkt.
3. Indien de ambtenaar elders aanspraak heeft op vergoeding van dezelfde schade, meldt de ambtenaar dit aan het bevoegd gezag en spreekt hij die andere voorziening aan, tenzij dit laatste redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd.
4. Voor de schade, bedoeld in het derde lid, heeft de ambtenaar geen aanspraak op vergoeding uit hoofde van deze regeling.
5. Het tweede lid is niet van toepassing indien de werkelijke schade van de ambtenaar met betrekking tot een van de schadeposten, bedoeld in artikel 2.5 respectievelijk artikel 2.7, lager is dan de schade die op grond van die artikelen wordt begroot.
6. Kosten die de ambtenaar in redelijkheid maakt ten behoeve van de schadebeperking worden aan hem vergoed, tenzij de beperking ziet op de schade die op grond van artikel 2.5 respectievelijk artikel 2.7 wordt begroot.
1. Zolang niet duidelijk is of en tot welke hoogte de aanspraak voor de vergoeding van schade, bedoeld in artikel 1.2, derde lid, tot uitkering leidt, heeft de ambtenaar een voorwaardelijke aanspraak op vergoeding van schade uit deze regeling.
2. De voorwaardelijke aanspraak op vergoeding van de schade op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling wordt per schadepost begroot, rekening houdend met de aanspraak op vergoeding van schade, bedoeld in artikel 1.2, derde lid.
3. Voor zover de voorwaardelijke aanspraak niet vervalt op grond van artikel 1.2, vierde lid, wordt deze omgezet in een definitieve aanspraak.
1. Om toepassing te geven aan dit hoofdstuk stelt de ambtenaar dat hij schade heeft die causaal is aan zijn beroepsgerelateerde gezondheidsklachten of de daaruit voortvloeiende beperkingen.
2. De ambtenaar maakt de schade, bedoeld in het eerste lid, voldoende aannemelijk.
3. Het bevoegd gezag neemt het causaal verband, bedoeld in het eerste lid, aan, tenzij het bevoegd gezag gemotiveerd aangeeft aanvullende informatie van de ambtenaar nodig te hebben om daarover een besluit te kunnen nemen.
Kosten van de gezondheidskundige behandeling of gezondheidskundige verzorging die causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar worden aan hem vergoed:
a. als de behandeling of verzorging geadviseerd wordt door een arts, psycholoog of een van de andere beroepen die voorkomen in de registers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
b. als de behandeling of verzorging naar erkende maatstaven effectieve zorg inhoudt;
c. als de behandeling of verzorging naar erkende maatstaven bijdraagt aan herstel, stabilisatie of het voorkomen van verergeren van de klachten;
d. als zij daadwerkelijk zijn gemaakt; en
e. tot maximaal de kosten die in de markt voor die behandeling of verzorging gebruikelijk zijn.
Kosten van de alternatieve gezondheidskundige behandeling of alternatieve gezondheidskundige verzorging die causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar worden aan hem vergoed:
a. als er sprake is van een behandelaar die is geregistreerd volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, of er sprake is van een verwijzing door of op advies van een behandelaar die is geregistreerd volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de behandeling plaatsvindt onder daadwerkelijk toezicht van deze verwijzer;
b. als de behandelaar is aangesloten bij een erkende beroepsvereniging alternatieve geneeswijzen;
c. als de reguliere behandeling of verzorging is uitgeput voordat met de alternatieve behandeling of verzorging wordt gestart of de reguliere en alternatieve behandeling of verzorging complementair zijn aan elkaar;
d. als de behandeling of verzorging bijdragen aan herstel, stabilisatie of het voorkomen van verergeren van de klachten;
e. als zij daadwerkelijk zijn gemaakt; en
f. tot maximaal de kosten die in de markt voor die behandeling of verzorging gebruikelijk zijn.
1. Kosten van persoonlijke verzorging die causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar worden aan hem vergoed:
a. als de verzorging gericht is op het opheffen van het tekort aan zelfredzaamheid van de ambtenaar;
b. als zij daadwerkelijk zijn gemaakt; en
c. tot maximaal de kosten die in de markt voor die verzorging gebruikelijk zijn.
2. Een ziekenhuisdaggeldvergoeding en een revalidatiedaggeldvergoeding komen voor vergoeding in aanmerking als zij causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De schade wordt begroot met toepassing van de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van De Letselschade Raad.
3. Reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking als zij causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De schade wordt begroot met toepassing van de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding van De Letselschade Raad, waarbij geldt dat:
a. ook reiskosten voor het vervoeren van de ambtenaar door een ander dan die ambtenaar met een personenauto worden vergoed;
b. voor reizen met een personenauto ook bij meer dan 2000 gereden kilometers per jaar het in de richtlijn genoemde normbedrag wordt toegepast;
c. voor de berekening van de reisafstand gebruik wordt gemaakt van de bij het bevoegd gezag regulier in gebruik zijnde routeplanner en daarbij gehanteerde berekeningssystematiek;
d. de begroting van reiskosten over een bepaalde periode niet meer wordt gewijzigd wanneer op grond van artikel 2.11 de schadevergoeding hiervoor reeds is vastgesteld.
4. Kosten van medische hulpmiddelen worden vergoed:
a. als het gebruik van die hulpmiddelen verband houdt met de gezondheidskundige behandeling of gezondheidskundige verzorging, bedoeld in artikel 2.2 en 2.3; of
b. als die kosten causaal zijn aan de beroepsgerelateerde klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen en het hulpmiddel aantoonbaar bijdraagt aan herstel, stabilisatie, voorkomen van verergeren van of verlichting van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar.
5. De kosten van een medisch hulpmiddel als bedoeld in het vierde lid worden vergoed tot maximaal de kosten die in de markt voor dat hulpmiddel gebruikelijk zijn.
6. De kosten van relatietherapie, gezinstherapie of familietherapie die causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen worden aan de ambtenaar vergoed:
a. als de therapie geadviseerd wordt door een arts, psycholoog of een van de andere beroepen die voorkomen in de registers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
b. als zij daadwerkelijk zijn gemaakt; en
c. tot maximaal de kosten die in de markt voor die therapie gebruikelijk zijn.
1. De schade door de behoefte aan huishoudelijke hulp komt voor vergoeding in aanmerking als die schade causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar.
2. De schade door de behoefte aan huishoudelijke hulp in de eerste zes maanden vanaf het moment dat de gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen, bedoeld in het eerste lid, zijn ontstaan, wordt begroot volgens de normbedragen en berekeningsformule voor de vaststelling van schadevergoeding voor de eerste drie maanden, opgenomen in de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad, met dien verstande dat er geen concrete vaststelling van schadevergoeding plaatsvindt.
3. De schade door de behoefte aan huishoudelijke hulp na zes maanden vanaf het moment dat de gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen, bedoeld in het eerste lid, zijn ontstaan, wordt begroot door toepassing van het tweede lid, vermenigvuldigd met een percentage van 50.
4. In aanvulling op de richtlijn, genoemd in het tweede lid, wordt ook professioneel ingehuurde hulp vergoed volgens de normbedragen en berekeningsformule, bedoeld in het tweede respectievelijk derde lid.
1. De schade door de behoefte aan extra kinderopvang komt voor vergoeding in aanmerking als:
a. die schade causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar; en
b. de kinderopvangvoorziening is geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang.
2. De schade door de behoefte aan extra kinderopvang wordt begroot door de hypothetische situatie zonder het ontstaan van de beroepsgerelateerde klachten te vergelijken met de werkelijke situatie na het ontstaan van de beroepsgerelateerde klachten.
3. De schade als gevolg van extra kinderopvang per uur wordt maximaal begroot op de door de Rijksoverheid gehanteerde uurprijs voor deze opvang.
1. De schade door verlies van zelfwerkzaamheid komt voor vergoeding in aanmerking als die schade causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar.
2. De schade door het verlies van zelfwerkzaamheid wordt begroot volgens de normbedragen en berekeningsformule voor de vaststelling van schadevergoeding, opgenomen in de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid van De Letselschade Raad, met dien verstande dat er geen concrete vaststelling van schadevergoeding plaatsvindt.
1. Indien de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten minimaal vier weken hebben bestaan komt de ambtenaar in aanmerking voor smartengeld.
2. Begroting van smartengeld vindt plaats een half jaar na de melding, bedoeld in artikel 53a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, of zoveel eerder als de medische eindsituatie is vastgesteld.
3. Smartengeld wordt begroot volgens indeling in een van de in de bijlage opgenomen categorieën op basis van een integrale afweging van de daarin opgenomen indicaties, of in de categorie overige gevallen.
4. Op basis van de indeling in de categorie, bedoeld in het derde lid, wordt het smartengeld begroot:
a. In categorie 1 op € 500,–;
b. In categorie 2 op € 1.500,–;
c. In categorie 3 op € 2.500,–;
d. In de overige gevallen op € 0,–.
1. De schade, bedoeld in artikel 53b, tweede lid, van het Barp, wordt begroot op de vrijwilligersvergoeding, bedoeld in artikel 2 respectievelijk artikel 3 van de Regeling vergoedingen politievrijwilligers, die op de vrijwilliger van toepassing is.
2. Het aantal uren dienst wordt bepaald door het te stellen op het aantal uren dat in de 13 perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan het verzuim van de vrijwillige ambtenaar, gemiddeld aan dienst door de vrijwillige ambtenaar is verricht.
1. Schade als bedoeld in artikel 53b, derde lid, van het Barp, die causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten of de daaruit voortvloeiende beperkingen wordt vergoed voor zover de schade:
a. niet kon worden uitgesteld tot na de medische eindsituatie in verband met het herstel, de stabilisatie van klachten of de re-integratie van de ambtenaar of de schade buiten de schuld van de ambtenaar reeds is opgetreden; en
b. op dat moment niet kan worden gedragen door de ambtenaar.
2. De bewijslast voor het voldoen aan de voorwaarden in het eerste lid rust op de ambtenaar.
1. Het bevoegd gezag stelt schadevergoeding op grond van dit hoofdstuk vast door middel van het omzetten van begrote schade in een vergoeding voor die schade.
2. De vaststelling van schadevergoeding vindt plaats per schadepost.
3. Vaststelling van schadevergoeding voor immateriële schade als bedoeld in artikel 2.8, vindt plaats binnen 13 weken na de begroting ervan, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid.
1. Indien sprake is van gedeeltelijke aanspraak als bedoeld in artikel 53d, vierde lid, van het Barp, wordt op de begrote schade na toepassing van hoofdstuk 4 en 6 van deze regeling, met uitzondering van artikel 4.5, een percentage toegepast dat overeenkomt met de volgende tabel:
|
Percentage beroepsgerelateerdheid |
Percentage begrote schade |
|---|---|
|
<1 |
0 |
|
1–10 |
5 |
|
11–20 |
15 |
|
21–30 |
25 |
|
31–40 |
35 |
|
41–50 |
45 |
|
>51 |
100 |
2. Artikel 4.5 wordt toegepast op de begrote schade na toepassing van het eerste lid.
Voor toepassing van dit hoofdstuk geldt dat de te begroten schade de werkelijke schade niet te boven mag gaan.
Om toepassing te geven aan de hoofdstukken 4, 5 en 6 toont de ambtenaar aan dat hij schade heeft die causaal is aan zijn beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
1. Bij de begroting van toekomstige schade wordt rekening gehouden met rente en inflatie.
2. De begroting, bedoeld in het eerste lid, vindt steeds plaats per schadepost.
1. Bij de schadebegroting kan gebruik gemaakt worden van het paritair overeengekomen rekenprogramma.
2. Het rekenprogramma wordt vastgesteld door het bevoegd gezag.
1. Schade door wijziging van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen als gevolg van de schadevergoeding die voortvloeit uit de schadeposten, genoemd in dit hoofdstuk, wordt vergoed.
2. De schade, bedoeld in het eerste lid, wordt begroot volgens de regels die in het jaar van uitbetaling van de schadevergoeding gelden.
3. Overige fiscale schade wordt vergoed voor zover dit paritair is overeengekomen en door het bevoegd gezag is vastgelegd.
1. Voor de schadeposten, genoemd in de paragrafen 2 tot en met 4 van dit hoofdstuk, geldt dat onder overeenkomstige voorwaarden, ook schade aan de ambtenaar kan worden vergoed van kosten die een derde in het belang van die ambtenaar heeft gemaakt.
2. Voor de berekening van schade, bedoeld in het eerste lid, worden achtereenvolgens de volgende tarieven gehanteerd:
a. het tarief dat De Letselschade Raad hanteert in een op die schadepost betrekking hebbende richtlijn;
b. het tarief dat voor die betreffende schadepost gehanteerd wordt in de letselschaderechtspraak;
c. het tarief dat voor die betreffende schadepost in de markt gebruikelijk is.
Begroting van de schade door verlies van verdienvermogen vindt plaats door het hypothetisch te verdienen inkomen in de situatie zonder het ontstaan van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten te vergelijken met het werkelijke inkomen na het ontstaan van de beroepsgerelateerde klachten.
1. Voor de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, in dienst bij de politie wordt onder het hypothetisch te verdienen inkomen in de situatie zonder het ontstaan van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, bedoeld in artikel 4.7, verstaan het salaris, de toelagen, de vergoedingen en uitkeringen waar de ambtenaar op grond van het Bbp en Barp aanspraak op heeft of zou hebben gehad zonder het ontstaan van de beroepsgerelateerde klachten, alsmede de pensioenvoorziening.
2. Voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt onder het werkelijke inkomen in de situatie na het ontstaan van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, bedoeld in artikel 4.7, verstaan de nieuwe structurele inkomsten uit arbeid, de inkomensaanvullingen uit hoofdstuk 10 van het Bbp, de WIA-uitkering, de Ziektewet-uitkering, het arbeidsongeschiktheidspensioen, de pensioenvoorziening en een uitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3. Schade door studievertraging van maximaal twaalf maanden bij deelname aan een voorwaardelijke opleiding wordt gecompenseerd door de ambtenaar na het met goed gevolg afleggen van de opleiding, met terugwerkende kracht in te schalen op het functieniveau waarop hij zou zijn ingeschaald in het geval dat hij de opleiding binnen de normaal geldende termijn met goed gevolg had afgerond.
4. Schade door studievertraging die niet onder het derde lid valt, wordt begroot bij de vergelijking, bedoeld in artikel 4.7.
1. Voor de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, die ten tijde van de berekening van het verlies van verdienvermogen uit dienst is wordt onder het hypothetisch te verdienen inkomen in de situatie zonder het ontstaan van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, bedoeld in artikel 4.7, verstaan het salaris, de toelagen, de vergoedingen en uitkeringen waar de ambtenaar op grond van het Bbp en Barp aanspraak op zou hebben gehad als hij in dienst was gebleven, alsmede de pensioenvoorziening.
2. Voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt onder het werkelijke inkomen in de situatie na het ontstaan van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, bedoeld in artikel 4.7, verstaan het inkomen buiten de politie en, voor zover van toepassing, het inkomen op grond van het Bbp.
3. Bij de vergelijking, bedoeld in artikel 4.7, wordt geen rekening gehouden met de schade die is ontstaan of ontstaat in verband met het niet afsluiten van een basisverzekering arbeidsongeschiktheid.
Op de ambtenaar die een deelbetrekking heeft bij de politie en tevens inkomen buiten de politie genereert zijn de artikelen 4.8 en 4.9 van overeenkomstige toepassing.
1. Voor de toepassing van artikel 4.7, wordt voor de vrijwillige ambtenaar het hypothetisch te verdienen inkomen gesteld op het inkomen, bedoeld in het tweede en derde lid.
2. Het inkomen van de vrijwillige ambtenaar is het inkomen dat hij, gegeven zijn werkzaamheden als vrijwillige ambtenaar, zou verdienen in het geval dat hij zou zijn aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak onderscheidenlijk als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder inkomen verstaan het salaris, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Bbp, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, bedoeld in de artikelen 23 respectievelijk 25b van dat besluit.
4. Voor de vrijwillige ambtenaar wordt onder het werkelijke inkomen in de situatie na het ontstaan van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, bedoeld in artikel 4.7, verstaan het inkomen buiten de politie.
1. Zo lang een ambtenaar in dienst is van de politie vindt vergoeding van de kosten van gezondheidskundige behandeling of gezondheidskundige verzorging, onverminderd het bepaalde in artikel 4.2, plaats door toepassing van hoofdstuk 2, paragraaf 2.
2. Wanneer de ambtenaar uit dienst is of vanaf het moment dat deze uit dienst gaat vindt, onverminderd het bepaalde in artikel 4.2, een begroting plaats van de toekomstige kosten van gezondheidskundige behandeling of gezondheidskundige verzorging door overeenkomstige toepassing van hoofdstuk 2, paragraaf 2.
1. De schade door de behoefte aan huishoudelijke hulp komt voor vergoeding in aanmerking als die schade causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar.
2. De schade door de behoefte aan huishoudelijke hulp wordt begroot volgens de richtlijnen voor de vaststelling van schadevergoeding vanaf drie maanden, opgenomen in de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad.
3. Indien de werkelijke schade voor de behoefte aan huishoudelijke hulp van de ambtenaar de vergoeding van schade op grond van artikel 2.5 heeft overstegen, wordt het verschil tot maximaal de schade op basis van het tarief dat in de markt voor huishoudelijke hulp gebruikelijk is, toegevoegd aan de begrote schade, bedoeld in het tweede lid.
1. De schade door verlies van zelfwerkzaamheid komt voor vergoeding in aanmerking als die schade causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar.
2. De schade door het verlies van zelfwerkzaamheid wordt begroot volgens de normbedragen en berekeningsformule voor de vaststelling van schadevergoeding, opgenomen in de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid van De Letselschade Raad.
3. Indien de schade door het verlies van zelfwerkzaamheid van de ambtenaar groter is dan de schade, begroot op grond van het tweede lid, wordt de schade begroot op de werkelijke schade tot maximaal de schade op basis van de tarieven die in de markt voor werkzaamheden op het gebied van zelfwerkzaamheid gebruikelijk zijn.
4. Indien de werkelijke schade door het verlies van zelfwerkzaamheid van de ambtenaar de vergoeding van schade op grond van artikel 2.7 heeft overstegen, wordt het verschil tot maximaal de schade op basis van de tarieven die in de markt voor werkzaamheden op het gebied van zelfwerkzaamheid gebruikelijk zijn, toegevoegd aan de begrote schade, bedoeld in het tweede lid.
1. Zorgschade is schade als gevolg van de zorgbehoefte en voortdurende zorgbehoefte van de ambtenaar die kan bestaan uit de zorgfuncties: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en toezicht. Zorgschade kan ook tijdelijk verblijf betreffen.
2. Zorgschade komt voor vergoeding in aanmerking als die schade causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar, voor zover deze schade niet al op grond van de artikelen 4.12 of 4.13 of buiten deze regeling tot vergoeding leidt of zou leiden en voor zover de ambtenaar daarmee wordt teruggebracht in een situatie op maatschappelijk aanvaardbaar niveau.
3. Partijen komen een zorgplan en een financieringsplan overeen om de zorgschade te begroten.
4. Indien een van de partijen daarvoor kiest, wordt bij het opstellen van het zorgplan en het financieringsplan de vooraf paritair overeengekomen deskundige betrokken, die partijen aan de hand van gestandaardiseerde vragen adviseert.
5. In het financieringsplan, bedoeld in het derde lid, is zichtbaar welk deel van de zorgbehoefte voor rekening komt van het bevoegd gezag.
6. Op het begroten van zorgschade is artikel 5.2 niet van toepassing.
1. De ambtenaar heeft aanspraak op aanvullend smartengeld indien er sprake is geweest van smartengeld in categorie 3 als bedoeld in artikel 2.8, vierde lid.
2. De hoogte van het smartengeld wordt bepaald door toepassing van de categorieën en factoren die zijn opgenomen in de Rotterdamse schaal.
Overige kosten komen voor vergoeding in aanmerking:
a. als zij niet vallen onder een schadepost die is geregeld in dit hoofdstuk;
b. als zij causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten;
c. als zij worden gemaakt voor maatregelen die substantieel of duurzaam bijdragen aan het voorkomen van verergering of verlichting van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar;
d. als het maatschappelijk gezien geen algemeen gebruikelijke kosten betreffen; en
e. tot maximaal de kosten die in de markt voor een adequate voorziening gebruikelijk zijn.
1. De schadevergoeding voor het derven van levensonderhoud wordt berekend volgens de Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade van De Letselschade Raad. De hoogte van de schadevergoeding die verband houdt met de kinderen is minimaal de hoogte van de krachtens wettelijke verplichting aan hen verschuldigde bijdrage aan levensonderhoud en studie.
2. De kosten van lijkbezorging worden vergoed aan degene te wiens laste deze kosten zijn gekomen, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
3. De tegemoetkoming in het nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, geleden door de in artikel 53f van het Barp genoemde naasten als gevolg van het overlijden, bestaat uit het bedrag bij overlijden, bedoeld in het Besluit vergoeding affectieschade.
1. Het bevoegd gezag stelt schadevergoeding op grond van dit hoofdstuk vast door middel van het omzetten van begrote schade in een vergoeding voor die schade.
2. De vaststelling van schadevergoeding vindt plaats over het geheel van schadeposten, met uitzondering van de schadeposten, bedoeld in artikel 53g, zesde of zevende lid, van het Barp.
1. Van beroepsmatig verleende juridische bijstand is sprake indien de bijstand wordt verleend door:
a. een persoon die als belangenbehartiger in dienst is van of optreedt namens de politievakorganisaties, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994;
b. een persoon die als belangenbehartiger optreedt namens verzekeraars en vakorganisaties die rechtsbijstand verlenen in letselschadezaken;
c. een persoon die als belangenbehartiger werkzaam is bij een organisatie die is ingeschreven bij het nationaal keurmerk letselschade; of
d. een persoon die als belangenbehartiger optreedt en die:
1. op tenminste hbo-niveau juridisch geschoold is, een specialistische letselschade-opleiding met goed gevolg heeft afgerond en zijn kennis actueel houdt; en
2. die voor zijn handelen verzekerd is tegen beroepsaansprakelijkheid en een klachtenregeling heeft; of
3. die werkzaam is bij een organisatie die verzekerd is tegen beroepsaansprakelijkheid en een klachtenregeling heeft.
2. De hoogte van de tegemoetkoming voor juridische bijstand, bedoeld in artikel 54, eerste lid, van het Barp, is € 500,–.
3. De kosten van juridische bijstand als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van het Barp, worden vergoed tot een maximaal uurtarief van € 213,74 met een maximaal aantal uren van 40.
4. Indien als kosten van juridische bijstand als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van het Barp, reistijd in rekening wordt gebracht, worden deze kosten vergoed met de helft van het uurtarief.
5. De tegemoetkoming, genoemd in het tweede lid, en het uurtarief, genoemd in het derde lid, worden jaarlijks per 1 juli gewijzigd met het procentuele verschil tussen de prijsindex voor rechtskundige diensten van het Centraal Bureau voor de Statistiek in het betreffende kalenderjaar en de overeenkomstige prijsindex in het hieraan voorgaande kalenderjaar.
1. Het externe advies, bedoeld in artikel 54a, van het Barp, komt tot stand door een herbeoordeling van de voorgenomen beslissing van het bevoegd gezag op basis van alle bij het primaire oordeel betrokken informatie.
2. Bij de herbeoordeling wordt gebruik gemaakt van de in deze regeling opgenomen methodiek en de op grond van deze regeling vastgestelde methodiek en gestandaardiseerde vragen.
3. Een lijst van externe aanbieders wordt paritair overeengekomen en vastgesteld door het bevoegd gezag.
4. De externe aanbieder is niet in dienst van of gedetacheerd bij het bevoegd gezag en is ook niet op andere wijze betrokken bij de behandeling van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar.
5. Extern medisch advies kan worden ingewonnen bij de voorgenomen beslissingen, bedoeld in de artikelen 53a, derde lid, en 53d, eerste en vierde lid, van het Barp, en bij de beoordeling van medische gevolgen voor de begroting van schade op grond van de hoofdstukken 4 en 6 van deze regeling.
6. Extern arbeidsdeskundig advies kan worden ingewonnen bij de beoordeling van de arbeidsdeskundige gevolgen voor de begroting van schade op grond van hoofdstuk 4 van deze regeling.
7. Extern rekenkundig advies kan worden ingewonnen bij de toepassing van artikel 4.18.
1. Aan de in artikel 54b van het Barp bedoelde echtgenoten of anderszins inwonende gezinsleden van de ambtenaar bij wie sprake is van beroepsgerelateerde gezondheidsklachten kunnen de kosten, bedoeld in het tweede of derde lid, worden vergoed.
2. De kosten van relatietherapie, gezinstherapie of familietherapie die causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen van de ambtenaar worden vergoed:
a. als de therapie geadviseerd wordt door een arts, psycholoog of een van de andere beroepen die voorkomen in de registers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
b. als zij daadwerkelijk zijn gemaakt; en
c. tot maximaal de kosten die in de markt voor die therapie gebruikelijk zijn.
3. De kosten van het wettelijke eigen risico en de wettelijke eigen bijdrage die moeten worden betaald voor een gezondheidskundige behandeling of gezondheidskundige verzorging die causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen van de ambtenaar worden vergoed als de behandeling of verzorging valt onder het basisverzekeringspakket.
4. De artikelen 53a, zevende lid, 53d, en 53g, eerste tot en met zesde en achtste lid, van het Barp en de artikelen 2.11, eerste en tweede lid, 4.12 en 4.19 van deze regeling zijn van overeenkomstige toepassing op de vergoeding van kosten aan echtgenoten of anderszins inwonende gezinsleden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Voor de toepassing van artikel 2.8 wordt de mate van de ernst van de klachten bepaald door een integrale weging van de volgende indicaties.
Categorie 1:
a. het betreft slechts enkelvoudige klachten zoals kneuzingen, verrekkingen, kleine botbreuken waarbij geen zenuwen zijn beschadigd, beperkte niet ontsierende littekens, eerstegraads of oppervlakkige tweedegraads verbrandingen en licht psychisch letsel;
b. er is geneeskundige hulp ingeroepen en eventueel sprake geweest van een korte ziekenhuisopname;
c. er is pijn geleden;
d. de normale dagtaak kon tot maximaal 13 weken niet worden verricht;
e. er is geen of niet langer dan drie weken verzuim geweest;
f. de klachten zijn restloos genezen, inclusief normaal te verwachten niet ontsierende littekens, binnen een termijn van ongeveer zes maanden.
Categorie 2:
a. het betreft enkelvoudige of meervoudige klachten zoals niet gecompliceerde fracturen aan de ledematen, beschadigingen aan het gebit, een arm uit de kom, lichtere littekens (door bijvoorbeeld bijtincidenten), licht inwendig letsel, diepere tweedegraads brandwonden, een lichte hersenschudding en licht psychisch letsel;
b. er is geneeskundige hulp ingeroepen en eventueel sprake geweest van een korte ziekenhuisopname;
c. er is eventueel een operatieve ingreep nodig geweest;
d. de ambtenaar is gedurende een aantal maanden arbeidsongeschikt geweest;
e. de normale dagtaak kon gedurende meer dan 13 weken niet worden verricht;
f. er is langer dan drie weken verzuim geweest;
g. de klachten zijn restloos genezen, inclusief normaal te verwachten niet ontsierende littekens, binnen een termijn van ongeveer zes maanden.
Categorie 3:
Het betreft alle klachten die binnen een termijn van ongeveer zes maanden niet restloos zijn genezen.
Het stelsel inzake de afhandeling van beroepsgerelateerd gezondheidsklachten voor ambtenaren en gewezen ambtenaren van politie is geregeld in een nieuwe paragraaf van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp). Daarin is in verschillende bepalingen de bevoegdheid gegeven bij ministeriële regeling nadere invulling te geven aan de omvang van de aanspraken en de voorwaarden die aan het inroepen daarvan kunnen worden gesteld. Deze regeling strekt daartoe.
Zoals ook al in de nota van toelichting bij het Besluit beroepsgerelateerde gezondheidsklachten politie (Stb. 2024, 328, hierna: het besluit) is beschreven, is de schadeafwikkeling in het kader van beroepsgerelateerde klachten onderverdeeld in twee stadia: het herstel- en re-integratiestadium en het afrondend stadium. In het eerste stadium staan het herstel en de re-integratie van de ambtenaar met beroepsgerelateerde gezondheidsklachten voorop, is er een lage drempel om in aanmerking te komen voor schadevergoeding en is er sprake van een gelimiteerd aantal schadeposten dat voor vergoeding in aanmerking komt. De schadevergoeding in dit stadium is ondersteunend aan het herstel en de re-integratie van de ambtenaar. In het tweede stadium staat het vergoeden van de resterende schade centraal. De schadeafwikkeling in dit stadium komt tot stand door overleg tussen de ambtenaar en het bevoegd gezag. Dit overleg vindt plaats wanneer de zogenaamde medische eindsituatie is bereikt. Dat is de situatie waarbij er geen grote verbetering of verslechtering in de medische toestand van de ambtenaar te verwachten is.
Voor beide stadia geldt dat er, in navolging van het regelen van schade in het civiele recht en de civiele praktijk, eerst sprake moet zijn van een verband tussen de gezondheidsklachten die de ambtenaar heeft en het ‘beroep’; oftewel: er moet eerst sprake zijn van beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. Hoe de toetsing van dit verband verloopt is geregeld en toegelicht in het besluit. Nadat vaststaat dat er sprake is van beroepsgerelateerde klachten is er aanspraak op vergoeding van schade. Om de schade ook daadwerkelijk vergoed te krijgen moet de schade eerst worden ‘toegerekend’ aan de schadeveroorzakende gebeurtenis. Bij letselschade in het civiele recht vindt ruime toerekening plaats (zie hiertoe de jurisprudentie bij artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek). In deze rechtspositionele regeling wordt daarbij zo veel mogelijk aangesloten. Dit houdt in dat in beginsel alle schade die causaal is aan de beroepsgerelateerde klachten van de ambtenaar en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar wordt toegerekend aan de werkgever. Dat geldt ook voor schade die mede is ontstaan door een bepaalde latente kwetsbaarheid of aanleg voor de beroepsgerelateerde klachten, predispositie genoemd. In dat geval kan de vergoeding van die schade bijvoorbeeld wel worden beïnvloed door middel van het verkorten of verlengen van de toekomstige periode waarover de schadevergoeding wordt berekend. Dat vindt echter pas plaats tijdens de zogenaamde begroting van de schade; het al dan niet tot een bepaalde hoogte meenemen van die schade volgens in deze regeling opgenomen uitgangspunten. Omdat de werkgeversverantwoordelijkheid die ten grondslag ligt aan deze regeling echter minder ver gaat dan de (schuld)aansprakelijkheid die in het civiele recht veelal geldt, wordt, voornamelijk voor wat betreft de afwikkeling van de resterende schade, bij de begroting beperkt tot een aantal afzonderlijke schadeposten en wordt bij sommige schadeposten ook een maximum toegepast. Hiermee wordt de ambtenaar (terug)gebracht in een situatie van een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.
Om de ambtenaar direct te kunnen ondersteunen in zijn herstel en/of re-integratie is de schadebegroting in het herstel- en re-integratiestadium gebaat bij een eenvoudige en snelle manier van handelen. De schadevergoeding in dat stadium is daarom zoveel mogelijk gebaseerd op formules en abstracte bedragen die bij de afwikkeling van letselschade gebruikelijk zijn. Deze zijn verzameld en vastgesteld in richtlijnen van De Letselschade Raad. De schadeposten die in dit stadium aan de orde zijn, staan opgesomd in artikel 53b van het Barp en worden nader ingevuld in hoofdstuk 2 van deze regeling.
In hoofdstuk 3 van deze regeling is, in navolging van de volgorde van grondslagen in het besluit, geregeld hoe moet worden omgegaan met de begroting van schade als geen sprake blijkt van beroepsgerelateerdheid in overwegende mate, maar wel sprake is van een verband tussen de gezondheidsklachten en het beroep van de ambtenaar in enige mate. Er is dan sprake van gedeeltelijke aanspraak op hetgeen aan schade wordt begroot volgens hoofdstuk 4 van de regeling.
Bij de afwikkeling van de resterende schade in het afrondende stadium, geregeld in hoofdstuk 4 van deze regeling, begroten de ambtenaar en het bevoegd gezag de schade samen. Het bevoegd gezag schakelt hiertoe in de meeste gevallen een medisch adviseur in die een oordeel geeft over de beperkingen die de ambtenaar in het dagelijks leven van de beroepsgerelateerde klachten ondervindt en mogelijk ook blijft ondervinden. Over deze beperkingen en de daaruit voorvloeiende begrotingsuitgangspunten worden de ambtenaar en het bevoegd gezag het bij voorkeur eens. Als er overeenstemming bestaat over de uitgangspunten worden deze ingevoerd in een paritair gekozen rekenprogramma, dat de uitgangspunten ‘omrekent’ naar euro’s.
Paritair verwijst in deze context naar de partijen met een bepaalde verantwoordelijkheid voor de rechtspositie van politiepersoneel: het betreft zowel de werkgever, die uit het Ministerie van Justitie en Veiligheid én uit de politie bestaat, als de werknemers vertegenwoordigd in de politievakorganisaties, die zijn verenigd in de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politie-ambtenarenzaken, bedoeld in artikel 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994. Deze partijen overleggen met elkaar in het in dat besluit beschreven overleg CGOP of het overleg GOKB.
In het afrondende stadium voorziet de werkgever in de kosten van beroepsmatig verleende juridische bijstand voor de ambtenaar. De ambtenaar heeft daarnaast ook de mogelijkheid externe deskundigheid in te winnen op medisch, arbeidskundig of rekenkundig gebied. Een lijst van aanbieders wordt paritair overeengekomen. Dit alles is geregeld in hoofdstuk 5.
In hoofdstuk 6 van deze regeling wordt ten slotte geregeld hoe echtgenoten of inwonende gezinsleden een beroep kunnen doen op vergoeding van kosten van een vorm van familietherapie of de kosten van het wettelijke eigen risico en de wettelijke eigen bijdrage voor een behandeling die valt onder de basisverzekering.
De regeling beroepsgerelateerde gezondheidsklachten politie is tot stand gekomen in nauw overleg tussen het ministerie, de politie en de politievakorganisaties. Partijen in het Centraal Georganiseerd Overleg in Politie-ambtenarenzaken (CGOP) zijn tot overeenstemming gekomen op 19 februari 2025. Partijen hebben zich daarbij voorgenomen nadere afspraken te maken over de toepassing van de ministeriële regeling en deze afspraken vast te leggen in een beleidsregel. Het betreft dan bijvoorbeeld afspraken over de looptijd van een bepaalde vergoeding, de sterftekanscorrectie of de vraagstelling die gebruikt wordt wanneer deskundigen om advies wordt gevraagd. In de artikelsgewijze toelichting wordt dit bij enkele specifieke bepalingen aangegeven, maar op grond van de beleidsruimte van de korpschef kan ook voor andere onderwerpen paritair een nadere invulling afgesproken worden, uiteraard binnen de kaders die deze ministeriële regeling stelt.
In dit artikel zijn de definities opgenomen. In de meeste gevallen betreft het een directe verwijzing naar de definitiebepalingen opgenomen in het Barp. In tegenstelling tot in het Barp wordt in deze regeling onder ‘ambtenaar’ ook de gewezen ambtenaar verstaan. Daar waar het nodig is een onderscheid te maken tussen de twee soorten ambtenaren is in deze regeling gebruikgemaakt van de toevoeging ‘in dienst’ en ‘uit dienst’.
Net als in de civiele letselschadepraktijk wordt van een ambtenaar verwacht dat deze zijn schade beperkt houdt, door bijvoorbeeld – binnen de grenzen van de redelijkheid – de medische zorg te accepteren die geadviseerd wordt, te handelen volgens de beleidsafspraken die voor re-integratie bij de politie gelden of een andere voorziening (bijvoorbeeld een verzekering) aan te spreken. Een ambtenaar kan daartoe echter niet in alle gevallen worden verplicht, hij hoeft slechts te doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Doet hij dat niet, dan kan de schadevergoeding worden beperkt op grond van het tweede lid.
In het derde lid is meer specifiek opgenomen hoe een ambtenaar schadebeperkend moet handelen in het geval hij een eigen verzekering heeft die dezelfde schade dekt of er voor die schade een andere verzekering, bijvoorbeeld op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, kan worden aangesproken. Ook de situatie waarbij er sprake is van een andere aansprakelijke partij valt onder het derde lid. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een verdachte bij een aanhouding de ambtenaar heeft mishandeld op die manier schade aan de ambtenaar heeft aangebracht. De ambtenaar zou die schade kunnen verhalen op de aansprakelijke partij door middel van voeging in het strafproces tegen die verdachte. Ook civiel verhaal behoort tot de mogelijkheden van de ambtenaar. In dat geval eist de ambtenaar via een civiele procedure schadevergoeding van de aansprakelijke partij. Deze mogelijkheden zijn beschreven in de Uitvoeringsregeling GTPA (Geweld Tegen Politie Ambtenaren) van de politie met mede als doel de verdachte zoveel mogelijk financieel verantwoordelijk te houden voor de toegebrachte schade. Voor al deze situaties geldt dat de ambtenaar in beginsel schadebeperkend moet handelen. Hij heeft hiertoe ook een meldplicht.
De ambtenaar hoeft de andere voorziening niet aan te spreken als dat redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden verlangd. Bijvoorbeeld als de aard van het incident met zich meebrengt dat een ambtenaar liever niet verder in aanraking komt met de verdachte, of als er alleen een incasso via een natuurlijke persoon mogelijk is. Er kan namelijk niet van de ambtenaar worden verwacht dat hij aantoont dat er bij die natuurlijke persoon ook iets te halen is. Een natuurlijke persoon kan wel worden aangesproken voor zover er ter dekking van de schade een garantstelling is vanuit een verzekering of vanuit de staat.
De schadebeperkingsplicht ziet slechts op het elders laten vergoeden van ‘dezelfde schade’. In het geval van een afgesloten verzekering moet de uitkering uit die verzekering ertoe strekken dezelfde schade te vergoeden als waarop de schadevergoeding uit deze regeling ziet. Dat is in de regel het geval bij een schadeverzekering. Bij een sommenverzekering is dat in principe niet het geval.
‘Dezelfde schade’ in het derde lid wordt ingevuld door schadevergoeding die via de verzekering of anderszins wordt verkregen te vergelijken met de schadevergoeding uit deze regeling. Als er via die weg minder wordt verkregen dan op grond van deze regeling kan worden verkregen, bestaat voor de ambtenaar voor het resterende deel aanspraak op schadevergoeding uit deze regeling. Mocht de schadevergoeding uit de verzekering in omvang gelijk of groter zijn dan op grond van deze regeling, heeft de ambtenaar geen aanspraak op vergoeding uit deze regeling; er is dan immers geen schade meer. Dit is geregeld in het vierde lid. Mocht de schadevergoeding uit verzekering tevens bestaan uit een schadepost die niet op grond van deze regeling kan worden vergoed, telt deze post niet mee in de vergelijking. Er is dan immers geen sprake van ‘dezelfde schade’. In het herstel- en re-integratiestadium wordt de schadevergoeding vanwege de verschillende aanspraken vergeleken per schadepost. Op die manier kan in deze fase snel worden voorzien in een aanvulling, mocht de ambtenaar meer schade lijden dan uit de andere voorziening wordt verkregen.
In het afrondende stadium, wanneer de resterende schade wordt begroot, wordt een totaalvergelijking op de te vergelijken schadeposten gehanteerd en niet een vergelijking per schadepost. De berekeningssystemen om te komen tot schadevergoeding voor dezelfde schadeposten kunnen immers van elkaar verschillen, maar het geheel komt in essentie overeen. Er wordt hierbij wel een onderscheid gemaakt tussen materiële en immateriële schadevergoeding (smartengeld). Deze posten verschillen immers per definitie in aard veel van elkaar.
Het is aan de ambtenaar om inzichtelijk te maken welke aanspraak hij heeft bij de verzekeraar of anderszins. Omdat afhandeling door een verzekeraar lang kan duren en het met name in het herstel- en re-integratiestadium van belang is de ambtenaar zo snel mogelijk (financieel) te ontzorgen kunnen aanspraken op grond van artikel 53b van het Barp worden toegekend zonder dat de vergelijking (volledig) heeft plaatsgevonden. Dit betreft dan een voorwaardelijke aanspraak (zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 1.3). Eventuele verrekening kan dan in het afrondende stadium plaatsvinden; mits in dat stadium aanspraak bestaat. Als dat niet het geval is (omdat de ambtenaar geen beroepsgerelateerde gezondheidsklachten meer heeft) betaalt de ambtenaar het teveel uitgekeerde terug.
In het geval ook in het afrondende stadium en aan het einde van het jaar waarin overleg over de resterende schade plaatsvindt (conform artikel 53g, vierde lid, Barp) nog geen duidelijkheid bestaat ten aanzien van aanspraken uit een verzekering of een andere voorziening, kunnen partijen ervoor kiezen een later moment overeen te komen om de schadevergoeding vast te stellen. Indien de ambtenaar toch binnen dat jaar de schadevergoeding met het bevoegd gezag wil afwikkelen stelt het bevoegd gezag de schadevergoeding vast op basis van een schatting van de schadevergoeding uit verzekering of andere voorziening.
Om de schadevergoeding in het herstel- en re-integratiestadium snel te kunnen toekennen is in dat stadium over het algemeen gekozen voor een abstracte schadebegroting. Dat houdt in dat zoveel mogelijk met normbedragen wordt gewerkt, die in omvang kunnen verschillen van de daadwerkelijke schade die de ambtenaar lijdt. Dat blijft het geval; ook indien schadebeperking leidt tot lagere schade dan de normbedragen die uit de artikelen 2.5 (huishoudelijke hulp) en 2.7 (zelfwerkzaamheid) voortvloeien, wordt de schadevergoeding niet op grond van het tweede lid beperkt. Dit is geregeld in het vijfde lid. Dat lijkt op gespannen voet te staan met de schadebeperkingsplicht, maar dat is niet het geval. De schadebeperkingsplicht geldt hier nog steeds, er wordt in dit stadium en voor deze schadeposten alleen geen financieel gevolg aan verbonden.
Ten slotte is in het zesde lid geregeld dat eventuele kosten van schadebeperking aan de ambtenaar worden vergoed. Het moet gaan om kosten die in redelijkheid worden gemaakt; de genomen maatregelen moeten in verhouding staan tot de schade die ermee wordt voorkomen of beperkt. Onder deze kosten vallen ook premies van bijvoorbeeld een arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarmee de schade vanwege het verlies van verdienvermogen kan worden beperkt.
Indien de ambtenaar hulp nodig heeft bij het schadeverhaal, eerder beschreven in deze toelichting, kan hij hiervoor juridische bijstand inschakelen. Voor zover niet verhaalbaar op basis van die andere voorziening (zoals bijvoorbeeld de verzekering op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen), worden de kosten hiervoor in afstemming met het bevoegd gezag vergoed op basis van dit zesde lid. Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de voorwaarden die in artikel 5.1 voor beroepsmatig verleende juridische bijstand zijn opgenomen.
De vergoeding van kosten van schadebeperking geldt, in navolging van het vijfde lid, niet voor schadebeperking die ziet op de schadeposten huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid. Vanwege de uitzondering in het vijfde lid heeft het bevoegd gezag immers geen financieel belang in deze schadebeperking. Dat betekent niet dat de ambtenaar is ontslagen van de plicht schadebeperkend te handelen. Niet schadebeperkend handelen kan voor alle partijen gevolgen hebben in fase 2.
Mocht de ambtenaar uiteindelijk toch meer schade lijden dan de schade die op grond van de artikelen 2.5 en 2.6 wordt begroot, dan kan dat in het afrondende stadium worden gerepareerd (zie hiertoe de toelichting bij de artikelen 4.13 en 4.14). Mocht er eventueel sprake zijn van gedeeltelijke aanspraak zoals geregeld in hoofdstuk 3, dan worden de kosten voor schadebeperking ook gedeeltelijk vergoed.
In dit artikel is geregeld dat er – onverminderd de toepassing van artikel 1.2, vierde lid, – wel een voorwaardelijke aanspraak voor de ambtenaar kan zijn. Soms kan het immers lang duren voordat vaststaat of en zo ja voor welk deel de schade op andere wijze wordt vergoed. Om de schadeafhandeling niet te lang op zich te laten wachten, bepaalt het bevoegd gezag in dat geval – vanuit goed werkgeverschap – de schade als ware er geen sprake van een andere voorziening. Dit is met name van belang in het herstel- en re-integratiestadium. In dit stadium kan in het belang van het herstel en de re-integratie van de ambtenaar niet worden gewacht met het vaststellen van schadevergoeding. Omdat het een voorwaardelijke aanspraak betreft, vervalt de aanspraak op het moment dat en voor zover de schade anderszins vergoed wordt.
Omdat de vergelijking, benodigd voor de invulling van ‘dezelfde schade’ in het herstel- en re-integratiestadium per schadepost plaatsvindt, kan er dus ook per schadepost aanvulling uit deze regeling plaatsvinden. Dat is nodig in de situatie dat een verzekering een voorschot verstrekt. Als dat voorschot lager is dan de schadevergoeding die op grond van deze regeling voor die schadepost kan worden verstrekt, vindt voorwaardelijke aanvulling plaats. Mocht de verzekering de schadevergoeding uiteindelijk toch hoger vaststellen dan het eerder uitgekeerde voorschot, vervalt de aanspraak op grond van deze regeling voor zover die schadevergoeding ‘dezelfde schade’ betreft. Als er dan al bedragen zijn uitgekeerd wordt er verrekend of betaalt de ambtenaar het te veel uitgekeerde aan de politie terug.
Hoofdstuk 2 van deze regeling beschrijft de begroting van de schade en de vaststelling van schadevergoeding in het herstel- en re-integratiestadium. Om schade op basis van dit hoofdstuk vergoed te kunnen krijgen, moet er uiteraard sprake zijn van schade en moet deze verband houden met de gezondheidsklachten. Zoals ook al in de toelichting bij het besluit aangegeven worden voor wat betreft de bewijslast voor de ambtenaar geen hoge eisen gesteld. Schade wordt door de ambtenaar aannemelijk gemaakt door bijvoorbeeld een factuur te overleggen. Op die manier is het voor het bevoegd gezag mogelijk de voorwaarden voor toekenning uit de verschillende artikelen te toetsen. De ambtenaar hoeft het causaal verband tussen die schade en de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten slechts te stellen. Als het niet voor de hand ligt dat de schade verband houdt met de klachten (er is bijvoorbeeld een medische factuur die ziet op vermindert zicht, terwijl er sprake is van een gebroken pink), kan het bevoegd gezag de ambtenaar om aanvullende informatie vragen om uiteindelijk een besluit te kunnen nemen. Het bevoegd gezag moet dit dan wel goed motiveren. Blijft de informatie van de ambtenaar uit, dan geeft het bevoegd gezag een afwijzend besluit of stelt het bevoegd gezag de aanvraag buiten behandeling.
In de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 wordt aangegeven welke voorwaarden er gelden om kosten in verband met een gezondheidskundige behandeling of gezondheidskundige verzorging aan de ambtenaar te kunnen vergoeden. Voor al deze kosten geldt dat zij causaal moeten zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. In artikel 2.1 is geregeld welke bewijsverdeling er tussen partijen geldt om dit aan te tonen (zie de toelichting bij dat artikel). Voor de artikelen 2.2 en 2.3 geldt dat het moet gaan om kosten voor betaling van dienstverlening en dus niet voor materiaal (bijvoorbeeld een speciaal soort matras of gehoorapparaten).
In artikel 2.2 zijn de voorwaarden voor reguliere behandeling of verzorging opgenomen. De eerste twee voorwaarden (geadviseerd door een arts, psycholoog of een andere BIG1-geregistreerde en de behandeling/verzorging moet effectieve zorg inhouden) zijn opgenomen om de noodzaak en de effectiviteit van de behandeling of verzorging aan te tonen. Er is sprake van naar erkende maatstaven effectieve zorg als deze voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Dat is het geval als het behandelbeleid, gelet op de gunstige en de ongunstige gevolgen ervan, tot relevante (meer)waarde voor de patiënt leidt. Zoals gezegd in het algemeen deel van de toelichting is de schadevergoeding in het herstel- en re-integratiestadium ondersteunend aan het herstel en de re-integratie van de ambtenaar. Hiertoe dient de voorwaarde die is opgenomen onder c. Onderdeel e zorgt voor een redelijke kostenvergoeding, waarbij wordt aangesloten bij een marktconform tarief. Dat is een bedrag dat in Nederland redelijk is voor een bepaalde behandeling. Daarbij wordt gekeken naar wat zorgverleners in Nederland rekenen voor een bepaalde behandeling. Mocht de rekening van de zorgverlener onredelijk hoog zijn, dan komen de kosten van het verschil voor rekening van de ambtenaar.
In dit artikel zijn de voorwaarden voor een alternatieve gezondheidskundige behandeling of alternatieve gezondheidskundige verzorging opgenomen. Deze zijn voor een groot deel gelijk aan de voorwaarden gesteld in artikel 2.2. Voor wat betreft de noodzaak en effectiviteit van de behandeling/verzorging kunnen aan alternatieve behandelingen niet dezelfde voorwaarden worden gesteld; deze zaken zijn in dit artikel echter op een andere manier geborgd. De behandelaar moet bijvoorbeeld in de BIG-registratie geregistreerd zijn, of tijdens de behandeling onder toezicht staan van een BIG-geregistreerde, en tevens aangesloten zijn bij een erkende beroepsvereniging voor alternatieve geneeswijzen. Ook moet de reguliere behandeling of verzorging reeds hebben plaatsgevonden en inmiddels zijn uitgeput. Dat kan anders zijn als de alternatieve en reguliere behandeling complementair zijn aan elkaar, bijvoorbeeld in het geval van mindfulness en EMDR2.
In dit artikel zijn overige en enkele specifieke kosten opgenomen die in verband met gezondheidskundige behandeling of (gezondheidskundige) verzorging van de ambtenaar aan de orde kunnen zijn. Het betreft persoonlijke verzorging, een daggeldvergoeding, reiskosten, medische hulpmiddelen en relatietherapie.
Persoonlijke verzorging is het ondersteunen of overnemen van zelfzorg en is gericht op het opheffen van het tekort aan zelfredzaamheid van de ambtenaar. Het gaat dan bijvoorbeeld om wassen en aankleden, maar het kan ook verzorging betreffen die nodig is vanwege een gezondheidsprobleem, zoals een stoma. Persoonlijke verzorging kan ook inhouden dat de ambtenaar wordt gestimuleerd om deze activiteiten zelf te doen en aan te leren. Dergelijke verzorging is niet gezondheidskundig en valt om die reden niet onder de artikelen 2.2 en 2.3.
Voor de daggeldvergoeding en de reiskosten bij het gebruik van een personenauto wordt aangesloten bij wat hiervoor geregeld is in de richtlijnen van De Letselschade Raad.
In de Richtlijn Kilometervergoeding zijn, voor wat betreft de bezoeken aan een arts, slechts de reiskosten van de ambtenaar zelf opgenomen. Op grond van het derde lid, onder a, van dit artikel kunnen echter ook de reiskosten worden vergoed van degene die de ambtenaar vervoert. Deze kosten zouden normaal gesproken ook kunnen vallen onder de vergoeding van de ‘verplaatste schade’, geregeld in artikel 4.6 van deze regeling. Daar is echter niet voor gekozen. De reden hiervoor is dat deze kosten dan niet zouden kunnen vallen onder de kostenpost waarvoor in artikel 53g, zesde lid, van de Barp, een uitzondering is opgenomen. Dit is echter pas relevant in het afrondende stadium. Omdat artikel 2.4, als onderdeel van paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van deze regeling, op grond van artikel 4.12 ook kan worden toegepast in dat afrondende stadium, is het nodig een specifieke bepaling voor reiskosten van een ander dan de ambtenaar zelf in artikel 2.4 op te nemen (zie ook de toelichting bij artikel 4.12). Tevens zijn in het derde lid van artikel 2.4, onderdelen b en c, van de richtlijn afwijkende voorwaarden opgenomen waardoor de toepassing ervan beter aansluit bij de reguliere rechtspositie van ambtenaren van politie. Onder dit artikellid kunnen ook parkeerkosten worden vergoed. In het derde lid, onderdeel d, is ten slotte geregeld dat nadat over een bepaalde periode de schadevergoeding voor de reiskosten is vastgesteld, er geen rekening meer wordt gehouden met een eventuele indexering van het normbedrag door De Letselschade Raad die met terugwerkende kracht over die periode wordt doorgevoerd. Dit om uitvoeringstechnische redenen.
Indien medische hulpmiddelen worden gedeclareerd moeten zij causaal zijn aan de beroepsgerelateerde klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Vaak liggen zij in het verlengde van de gezondheidskundige behandeling of gezondheidskundige verzorging zoals geregeld in de artikelen 2.2 en 2.3. Als dat niet het geval is moeten de hulpmiddelen aantoonbaar bijdragen aan herstel, stabilisatie, het voorkomen van verergering of de verlichting van de gezondheidsklachten. Ook hier geldt de voorwaarde van een marktconform tarief: er mag wel meer dan dat tarief worden uitgeven, maar het verschil blijft voor rekening van de ambtenaar. Indien nodig betrekt het bevoegd gezag ook in dit stadium al een zorgschadedeskundige, die kan adviseren over het benutten van de mogelijkheden die de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO) en de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) op dit gebied bieden.
Ten slotte kunnen ook de kosten van relatietherapie, gezinstherapie of familietherapie die causaal zijn aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voorvloeiende beperkingen aan de ambtenaar worden vergoed. Deze kosten staan apart genoemd, omdat ze in de meeste gevallen niet onder de kosten opgenomen in artikel 2.2 kunnen worden geschaard en over het algemeen ook niet zijn opgenomen in het basisverzekeringspakket. Kosten voor dergelijke therapieën kunnen ook aan echtgenoten of anderszins inwonende gezinsleden worden vergoed; zij hebben hiertoe een zelfstandige aanspraak. Dit is geregeld in artikel 6.1. Uiteraard kunnen de kosten voor dezelfde behandeling niet twee keer worden vergoed.
Schade door de behoefte aan huishoudelijke hulp wordt begroot door de toepassing van de richtlijn die De Letselschade Raad heeft vastgesteld voor deze schadepost. Uiteraard moet het om schade gaan die causaal is aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar. In de Richtlijn Huishoudelijke Hulp wordt onderscheid gemaakt tussen de mate van de beperkingen (licht tot matig beperkt en zwaar beperkt), het type huishouden dat een ambtenaar voert (alleenstaand, tweepersoons, gezin met kinderen) en de mate waarin de ambtenaar een bijdrage aan het huishouden levert. De bedragen die uit de richtlijn voortvloeien zijn relatief hoog en voldoen, zo stelt de richtlijn, voor de eerste drie maanden. In deze regeling is ervoor gekozen deze normbedragen ook de drie maanden daarna te handhaven. Er vindt in deze fase geen concrete begroting van schade plaats. Na zes maanden is de schade door behoefte aan huishoudelijke hulp over het algemeen minder groot. Er kan vanaf dat moment dus worden volstaan met aangepaste normbedragen. Mocht de ambtenaar meer schade lijden kan dit eventueel in het afrondende stadium worden gerepareerd (zie de toelichting bij artikel 4.13).
Onder de Richtlijn Huishoudelijke Hulp vallen ook kosten van niet-professionele kinderopvang. Professionele kinderopvang kan worden vergoed op basis van artikel 2.6. Omdat de extra kinderopvang die nodig kan zijn omdat de ambtenaar beroepsgerelateerde klachten ondervindt, niet altijd meteen bij een professionele kinderopvangvoorziening kan worden geregeld, kan op grond van artikel 2.5 eventueel toch worden voorzien in een vergoeding van kosten. Op die manier kan dus ook tijdelijk opvang door familieleden, door een au pair, of door een andere niet-professionele aanbieder in aanmerking komen voor vergoeding.
Op grond van dit artikel kan extra kinderopvang door een professionele aanbieder worden vergoed. Onder een professionele aanbieder wordt een aanbieder verstaan die is ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvang. Uiteraard geldt hiervoor ook dat er een causaal verband moet zijn tussen de kinderopvangkosten en de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de ambtenaar: het betreft dus alleen extra kinderopvang veroorzaakt door die klachten en beperkingen en niet kinderopvang die een andere oorzaak kent. Daarnaast betreft het slechts de kosten die anders voor de ambtenaar zouden blijven, dus niet dat deel van de kosten dat door kinderopvangtoeslag kan worden vergoed.
Schade door verlies van zelfwerkzaamheid wordt begroot door de toepassing van de richtlijn die De Letselschade Raad heeft vastgesteld voor deze schadepost. Verlies van zelfwerkzaamheid betreft (gedeeltelijk) verlies van het vermogen om werkzaamheden in, aan en rond de woning te verrichten. Het gaat bijvoorbeeld om tuinonderhoud, schilderen en behangen. Bij de hoogte van de normbedragen in de richtlijn is rekening gehouden met het soort huis (eigen woning of huurwoning), de mate waarin de onderhoudswerkzaamheden door de ambtenaar werden uitgevoerd en de mate van beperking van de ambtenaar. Net als bij huishoudelijke hulpschade geldt voor deze schadepost dat er in het herstel- en re-integratiestadium geen concrete schadebegroting plaatsvindt, maar dat eventuele aanvulling plaats kan hebben in het afrondende stadium.
Smartengeld is een vergoeding voor geleden en nog te lijden smart, leed, pijn, verdriet en gederfde of nog te derven levensvreugd. Het is lastig om zaken zoals leed en pijn te wegen. In het afrondende stadium wordt daarom aangesloten bij de Rotterdamse schaal, een recent ontwikkelde methodiek, waarin de inzichten die jarenlange letselschadepraktijk heeft opgeleverd zo goed mogelijk zijn verwerkt (zie ook de toelichting bij artikel 4.16). Deze methodiek past, alleen al vanwege de zorgvuldige afweging die ook rekening dient te houden met de toekomst, niet bij de schadevergoeding die voor immateriële schade in het herstel- en re-integratiestadium kan worden verstrekt. Het kan echter bijdragen aan het herstel van de ambtenaar als deze ook al vroeg in het proces een vergoeding voor leed en pijn ontvangt. Om die reden is in artikel 2.8 gekozen voor eenvoudige normering en een vooraf vastgesteld moment waarop smartengeld kan worden toegekend.
Om voor smartengeld in aanmerking te komen moet er, in aansluiting op de civiele letselschadepraktijk, sprake zijn van meer dan psychisch onbehagen. Omdat in dit stadium een relatief hoog minimumbedrag aan smartengeld (€ 500,–) geldt, is gekozen voor een minimumperiode van vier weken waarin de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten moeten hebben bestaan. Daarmee wordt aangenomen dat er sprake is van meer dan psychisch onbehagen. Daarnaast wordt de mate van de ernst van de klachten bepaald door een integrale weging van bepaalde indicaties, opgenomen in de bijlage.
Als de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten binnen een termijn van ongeveer zes maanden restloos genezen, kan indeling in categorie 1 of 2 plaatsvinden. In dat geval is er bij de vaststelling van de medische eindsituatie geen sprake meer van (resterende) beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en bestaat er dus geen aanspraak op vergoeding van schade op grond van artikel 53d van het Barp. Artikel 4.16 is dan niet op de ambtenaar van toepassing.
Als er geen sprake is van restloos herstel binnen ongeveer zes maanden, vindt indeling in categorie 3 plaats. Als er bij vaststelling van de medische eindsituatie nog resterende beroepsgerelateerde gezondheidsklachten zijn, ontstaat (gedeeltelijke) aanspraak op vergoeding van de schadeposten in het afrondende stadium, geregeld in hoofdstuk 4 van deze regeling. Er kan dan eventueel nog aanvullend smartengeld worden begroot op grond van artikel 4.16 (zie ook de toelichting bij dat artikel): het reeds in het herstel- en re-integratiestadium ontvangen smartengeld wordt hier in het afrondende stadium bij betrokken.
Indien geen indeling plaatsvindt in een van de categorieën in de bijlage, wordt het smartengeld begroot op € 0,–.
Smartengeld op grond van artikel 2.8 wordt een half jaar na de melding van beroepsgerelateerde gezondheidsklachten begroot, tenzij de medische eindsituatie eerder optreedt. In dat geval wordt er op het moment van de medische eindsituatie begroot.
Omdat smartengeld op grond van artikel 2.8 een abstract normbedrag betreft, kan er via een eventuele voeging in het strafproces (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2) mogelijk extra smartengeld worden verkregen. In dat geval kunnen de twee uitkeringen, in navolging van de civiele jurisprudentie, niet tot ‘dezelfde schade’ worden gerekend. In de methodiek voor de begroting van smartengeld in het afrondende stadium zitten echter zodanig veel concrete elementen, dat de begroting van deze schadepost in dat stadium wel ‘concreet’ te noemen is, waardoor er op dat moment wel verrekend kan worden.
Schade die bestaat uit het mislopen van de vrijwilligersvergoeding wordt begroot op de vergoeding geregeld in artikel 2 of 3 van de Regeling vergoedingen politievrijwilligers. Voor de berekening van het aantal uren wordt aangesloten bij de systematiek die geldt voor de berekening van de vervangende inconveniëntentoelage die in de rechtspositie voor politieambtenaren is opgenomen. De referteperiode omvat 13 perioden van vier weken.
Schade in het herstel- en re-integratiestadium wordt snel en eenvoudig vergoed. Daartoe zijn de meeste voorkomende schadeposten in dit stadium in het eerste lid van artikel 53b van het Barp opgenomen en zijn zij in hoofdstuk 2 van deze regeling verder uitgewerkt. De schadevergoeding die in dat stadium wordt vastgesteld en uitgekeerd zal over het algemeen ruimschoots voldoende zijn om de schade die de ambtenaar op dat moment lijdt te dekken. Het kan echter voorkomen dat de ambtenaar in dit stadium buiten zijn schuld om al aanzienlijke schade lijdt, die hij zelf niet kan dragen. Hiertoe dient de voorziening in artikel 2.10.
Om schade op grond van dit artikel vergoed te krijgen moet er sprake zijn van schade met een dringend karakter en substantiële gevolgen voor de ambtenaar (zie hiertoe artikel 53b, derde lid, Barp en de toelichting bij dat artikel). In artikel 2.10 is hiertoe opgenomen dat de schade niet kon worden uitgesteld of dat de schade buiten de schuld van de ambtenaar om reeds is opgetreden. Ook moet de schade op dat moment niet kunnen worden gedragen door de ambtenaar, bijvoorbeeld omdat hij als gevolg van die schade zijn gebruikelijke uitgaven niet meer kan doen. De voorziening kan daarmee niet zomaar voor elke inkomensachteruitgang worden ingezet. Bovendien kan het ook niet gaan om schade die niet vergoed wordt op grond van de voorwaarden uit een van de andere artikelen.
Voorbeelden van situaties waarin dit artikel zou kunnen worden toegepast zijn de situatie waarbij noodzakelijke aanpassingen in het huis moeten worden gedaan vanwege ernstige beperkingen, ernstige achteruitgang in inkomen voor de vrijwillige politieambtenaar of urgent tijdelijk verblijf buiten de gezinssituatie voor de ambtenaar. Het bevoegd gezag heeft hier een discretionaire bevoegdheid om een redelijke voorziening voor de ambtenaar te treffen. Dit hoeft niet zover te gaan dat het bevoegd gezag alle schade vergoedt.
In de andere artikelen uit dit hoofdstuk wordt steeds bepaald wat de uitgangspunten zijn voor de berekening van de schade; de zogenaamde schadebegroting. De begrote schade moet, om uiteindelijk als schadevergoeding te kunnen worden toegekend aan de ambtenaar, wel nog worden omgezet naar schadevergoeding. Met de omzetting vindt de vaststelling van de schadevergoeding plaats. In het herstel- en re-integratiestadium vindt vaststelling van de schadevergoeding plaats per schadepost. Niet elke schadepost zal zich in gelijke mate en op hetzelfde moment voordoen. De ambtenaar heeft gedurende dit stadium dus de mogelijkheid verschillende aanvragen te doen tot verschillende soorten schadevergoeding. De vastgestelde schadevergoeding wordt telkens aan de ambtenaar toegekend bij besluit, waarbij de termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht gelden. Vergoeding van immateriële schade vindt in dit stadium ambtshalve plaats. Smartengeld wordt op grond van artikel 2.8 begroot een half jaar na de melding van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten of zoveel eerder als de medische eindsituatie wordt vastgesteld. De vaststelling van schadevergoeding voor deze schadepost vindt plaats binnen 13 weken. Deze termijn is nodig, omdat in voorkomende gevallen eerst bij de ambtenaar moet worden nagegaan of de medische eindsituatie wellicht toch al binnen 6 maanden is ingetreden.
Als na vaststelling van de medische eindsituatie geen sprake blijkt van een verband in overwegende mate, maar wel sprake is van beroepsgerelateerdheid in enige mate, bestaat er gedeeltelijke aanspraak op de schadeposten die zijn geregeld in hoofdstuk vier van deze regeling (zie hiertoe ook de toelichting op artikel 53d, vierde lid, van het besluit). In artikel 3.1 is geregeld uit welk percentage van de op grond van hoofdstuk 4 begrote schade de gedeeltelijke aanspraak bestaat. De toepassing van een percentage vindt plaats nadat de artikelen uit hoofdstuk 4 toepassing hebben gevonden, met uitzondering van artikel 4.5. In dat artikel wordt de fiscale schade geregeld. De omvang van deze schade is afhankelijk van de indeling in tariefgroepen, die samenhangt met de totale omvang van de schadevergoeding voor de ambtenaar. Om die reden moet eerst het (lagere) totaal worden begroot, voordat de daadwerkelijke fiscale schade kan worden begroot.
Op grond van deze regeling wordt alleen tot aan de werkelijke schade vergoed. Dit volgt uit het indemniteitsbeginsel. Werkelijke schade kan bestaan uit reeds geleden schade of uit toekomstige schade. Schade die al via een andere weg tot vergoeding leidt, wordt niet vergoed. Zie hiertoe ook de schadebeperkingsplicht uit artikel 1.2 en de toelichting bij dat artikel.
Om schade op basis van hoofdstuk 4 vergoed te kunnen krijgen, moet er, net als voor de toepassing van hoofdstuk 2, sprake zijn van schade en moet deze verband houden met de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar. In het afrondende stadium worden aan de bewijslast van de ambtenaar hogere eisen gesteld dan in het herstel- en re-integratiestadium. De ambtenaar moet de schade en het causaal verband in dit geval aantonen.
Voor zover het toekomstige schade betreft worden, in navolging van de jurisprudentie die door de Hoge Raad in letselschadezaken3 is ontwikkeld, aan de ambtenaar niet al te hoge eisen gesteld. Door de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten kan aan de ambtenaar immers de kans zijn ontnomen om zekerheid te verschaffen over het daadwerkelijk intreden van die schade. In dat geval hoeft de ambtenaar de schade slechts voldoende aannemelijk te maken. Dat kan met name een rol spelen bij de begroting van de schadepost verlies van verdienvermogen. Het gaat hierbij om de redelijke verwachting over de toekomstige ontwikkelingen.
Bij de begroting van toekomstige schade wordt rekening gehouden met het feit dat een geldbedrag door middel van rente en inflatie in de toekomst van een andere waarde kan zijn; er vindt zogeheten kapitalisatie van schade plaats. Voor de begroting van rente en inflatie worden daartoe paritair percentages overeengekomen en vastgelegd bij beleidsregel. Daarbij kan gedacht worden aan de percentages in de 'Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken' van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton en Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel Hoven en gepubliceerd op rechtspraak.nl4.
De begroting van de schadeposten in hoofdstuk 4 leidt steeds tot uitgangspunten (de ‘begrote schade’). Deze uitgangspunten moeten nog wel worden ‘omgerekend’ naar daadwerkelijke bedragen. Hiertoe kan een rekenprogramma gebruikt worden. Het te gebruiken rekenprogramma wordt paritair overeengekomen.
In het rekenprogramma worden ook de nader te maken afspraken over bijvoorbeeld looptijd, sterftekanscorrectie en referteperiode verwerkt. Deze afspraken worden, net als het rekenprogramma zelf, paritair overeengekomen en vastgelegd in een beleidsregel. Een dergelijke beleidsregel kan eenvoudig worden bijgesteld. Op die manier kan deze regeling blijven meebewegen met ontwikkelingen binnen en buiten de politiecontext.
Schadevergoeding kan fiscale schade opleveren omdat door het uitbetalen ervan de vermogensgrens zou kunnen wordt overschreden, waardoor er belasting moet worden betaald in box 3 of er binnen de vermogensheffing van box 3 sprake kan zijn van een verschuiving naar een andere tariefgroep. Ook deze schade wordt aan de ambtenaar vergoed. De begroting van deze schadepost vindt helemaal aan het eind van de begrotingsfase plaats volgens de regels voor vermogensrendementsheffing die gelden in het jaar van uitbetaling van de schadevergoeding.
Deze schadepost wordt pas begroot na de eventuele toepassing van artikel 3.1, omdat die toepassing voor de indeling in een lagere tariefgroep kan zorgen en er daardoor minder schade optreedt (zie ook de toelichting bij artikel 3.1).
Er zijn ook nog andere mogelijke fiscale gevolgen. Of en voor zover die worden gecompenseerd wordt paritair besloten en bij beleidsregel vastgelegd.
Dit artikel regelt de zogenaamde ‘verplaatste schade’. Het gaat dan om schade die de ambtenaar niet lijdt omdat een derde (om niet) voorziet in bijvoorbeeld de zorgbehoefte van de ambtenaar, ontstaan door de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. Desondanks heeft de ambtenaar deze zorgbehoefte wel en mag daar ook een vergoeding tegenover staan. Het kan hierbij zowel gaan om mantelzorg als kosten vanwege inhuur van een professionele aanbieder. In de rechtspraak is bepaald dat in dat geval niet altijd de werkelijke schade hoeft te worden vergoed. In het tweede lid van dit artikel is geregeld welke tarieven er gehanteerd worden om de schade te vergoeden. Daarin zit een bepaalde volgordelijkheid. In eerste instantie betreft dat het tarief dat De Letselschade Raad voor een dergelijke schadepost hanteert. Dergelijke schade kan in dat geval ook op grond van artikel 4.13, 4.14 of 4.15 tot een vergoeding leiden. Als dat het geval is, vindt geen vergoeding op grond van artikel 4.6 plaats; er is op dat punt dan immers geen schade meer. Als er geen tarief is opgenomen in de richtlijnen van De Letselschade Raad, wordt aangesloten bij het tarief dat voor de betreffende schadepost wordt gehanteerd in de letselschaderechtspraak. Als ook daar geen tarief uit blijkt, wordt aangesloten bij het tarief dat in de markt gebruikelijk is.
In de artikelen 4.7 tot en met 4.11 wordt de begroting van de schadepost verlies van verdienvermogen uitgewerkt. In artikel 4.7 is opgenomen hoe in het algemeen begroot moet worden. Het betreft een vergelijking van het inkomen in de situatie zonder het ontstaan van de beroepsgerelateerde klachten en de situatie na het ontstaan van de beroepsgerelateerde klachten (de voor/na-vergelijking). In de voor-situatie wordt uitgegaan van een hypothetisch te verdienen inkomen, omdat daarin naast hetgeen de ambtenaar verdiende op het moment dat de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten ontstonden, ook mogelijke ontwikkelingen in de toekomst worden meegenomen. Als de ambtenaar geen klachten had ontwikkeld, zou hij mogelijk carrière hebben gemaakt.
De voor/na-vergelijking bij een ambtenaar die in nog steeds in dienst is betreft enerzijds het inkomen bij de politie en anderzijds het resterende inkomen en de aanvullingen uit uitkeringen en verzekeringen. Eventuele neveninkomsten buiten de politie worden niet betrokken.
In het derde en vierde lid van dit artikel wordt schade door studievertraging geregeld. De begroting van deze schadepost wordt ‘politiespecifiek’ geregeld; er wordt dus niet aangesloten bij de daartoe ontwikkelde richtlijn van De Letselschade Raad. Onder voorwaardelijke opleidingen worden opleidingen verstaan die als zodanig zijn aangeduid in de opleidingsprofielen die per functie, beschreven in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse politie, paritair overeengekomen worden. Het betreft opleidingen die nodig zijn om de functie te kunnen uitoefenen.
In dit artikel worden de twee elementen in de voor/na-vergelijking beschreven van de ambtenaar die niet meer in dienst is bij de politie. Voor een dergelijke ambtenaar wordt meestal de aanduiding ‘gewezen ambtenaar’ gebruikt. Daar is in dit artikel niet voor gekozen. Het kan immers zo zijn dat een ambtenaar nog geen gewezen ambtenaar was op het moment dat melding is gedaan van beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, op het moment dat de medische eindsituatie is bereikt, maar dat bij het gesprek tussen de ambtenaar en het bevoegd gezag over de resterende schade wel is. Voor het (toekomstige) verlies van verdienvermogen is het van belang om te weten of de ambtenaar op het moment van de begroting ervan in dienst is of niet.
Voor deze ambtenaar wordt verstaan onder het hypothetische inkomen in de ‘voor’-situatie het inkomen bij de politie dat de ambtenaar zou hebben gehad als hij in dienst was gebleven. Daar horen ook eventuele carrièrestappen bij de politie bij die een ambtenaar zou hebben gemaakt. Carrièrestappen buiten de politie worden niet meegewogen. Door gebruikmaking van de hypothetische situatie waarbij de ambtenaar in dienst was gebleven wordt de omvang van dat dienstverband in beginsel begrensd op een volledig dienstverband (gemiddeld 36 uur per week), tenzij de uitgangspositie van de ambtenaar aantoonbaar groter was dan dat.
Omdat op grond van artikel 4.1 alleen daadwerkelijke schade vergoed wordt, wordt de voor/na-vergelijking zowel gedaan op de hypothetische situatie dat de ambtenaar in dienst zou zijn gebleven bij de politie als de werkelijke situatie, waarbij het inkomen van buiten de politie wordt meegewogen. Indien uit die laatste vergelijking een lager verlies van verdienvermogen blijkt, wordt de schade begroot op dit lagere, werkelijke verlies van verdienvermogen.
In geval er strafontslag heeft plaatsgevonden worden carrièrestappen binnen de politie in beginsel niet meegewogen. Met het gedrag dat het ontslag heeft veroorzaakt zou immers binnen de politie geen carrière gemaakt zijn. Dat kan anders zijn als de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten in een bepaalde mate hebben bijgedragen aan de situatie waarbinnen het verwijtbare gedrag zich heeft voorgedaan. Er kan sprake zijn van een situatie waarbij concreet gedrag toerekenbaar plichtsverzuim oplevert en daarmee formeel verwijtbaar is, maar waarbij het, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, toch gerechtvaardigd is om de gevolgen van dat ontslag (deels) te compenseren. In dat geval worden eventuele carrièrestappen wel (deels) meegewogen. Beoordeling van de mate waarin de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten hebben bijgedragen aan het verwijtbare gedrag vindt plaats door een forensisch psycholoog. Welke gevolgen er worden verbonden aan welke mate van verband tussen beroepsgerelateerde gezondheidsklachten en het verwijtbare gedrag wordt door partijen nader bepaald en vastgelegd in een beleidsregel.
Onder het werkelijke inkomen in de ‘na’-situatie wordt voor deze ambtenaar het inkomen buiten de politie verstaan. Het moet hierbij gaan om inkomen waarover loonbelasting wordt betaald. Het is aan de ambtenaar zelf om dit inkomen aan te tonen. Voor een betrokkene die niet in loondienst is, kan het hierbij ook gaan om verlies van arbeidsvermogen. Dat kan aan de orde zijn op het moment dat een betrokkene buiten de politie een eigen BV heeft en aan zichzelf weinig of juist veel loon laat uitkeren. Begroting van het verlies van arbeidsvermogen vindt plaats op de wijze die hiervoor civielrechtelijk gebruikelijk is. Er kan voor deze ambtenaar in de ‘na’-situatie ook nog sprake zijn van inkomen bij de politie vanwege de nawerking van de artikelen uit hoofdstuk 10 van het Besluit bezoldiging politie (hierna: Bbp).
Voor een ambtenaar die in het buitenland gaat wonen wordt verlies van verdienvermogen begroot als ware de ambtenaar in Nederland gebleven. Het is uitvoeringstechnisch niet mogelijk rekening te houden met fiscale nadelen ontstaan door de toepassing van in het buitenland geldende regels met betrekking tot het inkomen en de belastingheffing daarvoor.
In het derde lid is geregeld dat schade die bij zelfstandigen ontstaat door het niet afsluiten van een basisverzekering arbeidsongeschiktheid, niet voor vergoeding in aanmerking komt. Van de gewezen ambtenaar mag immers verwacht worden dat hij dergelijke grote schaderisico’s uitsluit. Ook schade door een benadelingshandeling wordt niet vergoed, tenzij die handeling niet bewust is ingezet en is terug te rekenen aan de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten.
Ten slotte is in dit artikel, in navolging van artikel 4.1, geregeld dat de schade door het verlies van verdienvermogen begroot wordt op de werkelijke schade, indien de op grond van de vergelijking in artikel 4.9 begrote schade groter is dan de werkelijke schade.
In geval van een deelbetrekking bij de politie wordt voor wat betreft het dienstverband bij de politie artikel 4.8 toegepast en voor wat betreft een eventueel dienstverband buiten de politie artikel 4.9. In totaal kan het niet om een groter dienstverband gaan dan een voltijds dienstverband. In het Barp is bepaald dat een volledige betrekking voor een politieambtenaar een betrekking is die een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week omvat. Weliswaar valt in de toelichting van artikel 4.9 te lezen dat bij een ambtenaar die uit dienst is eventueel kan worden uitgegaan van een dienstverband dat meer uren omvat in de situatie dat ‘de uitgangspositie van de ambtenaar aantoonbaar groter was’. Voor die uitgangspositie wordt gekeken naar het moment dat de ambtenaar de politie heeft verlaten. Dat is niet het geval wanneer er sprake is van een deelbetrekking. Het maakt in geen geval uit hoe groot een dienstverband buiten de politie was.
Om het verlies van verdienvermogen van een vrijwillige ambtenaar in kaart te brengen wordt de fictie toegepast dat hij als beroepskracht bij de politie zou zijn aangesteld. Hiermee neemt de werkgever ook de verantwoordelijkheid voor (een deel van) het eventuele inkomensverlies dat de ambtenaar lijdt bij een andere werkgever. Voor toepassing van de fictie wordt gekeken onder welke functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie de werkzaamheden van de vrijwilliger kunnen worden geschaard en op welk functieniveau zij worden uitgevoerd. Hiermee kan de begroting van deze schadepost voor vrijwilligers langs dezelfde lijnen plaatsvinden als voor ambtenaren die uit dienst zijn (artikel 4.9), waarbij ook rekening wordt gehouden met periodieke verhoging volgens artikel 9, eerste lid, van het Bbp. Carrièrestappen worden hierbij niet betrokken. Voor het inkomen van de vrijwillige ambtenaar wordt aangesloten bij het salaris, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering uit het Bbp. Ook voor vrijwilligers geldt dat onder het werkelijke inkomen in de ‘na’-situatie het inkomen buiten de politie wordt verstaan.
In het afrondende stadium kunnen de kosten van gezondheidskundige behandeling of verzorging onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde manier worden vergoed als in het herstel- en re-integratiestadium. Dit is geregeld in het eerste lid. De bewijspositie van de ambtenaar is in dit stadium echter anders (zie hiertoe de toelichting bij artikel 4.2). In het afrondende stadium wordt resterende schade in kaart gebracht en wordt de schadevergoeding in beginsel in één keer uitgekeerd. De schadepost gezondheidskundige behandeling en gezondheidskundige verzorging vormt hierop een uitzondering, althans voor zover de ambtenaar in dienst blijft bij de politie en er geen ontslagdatum in de toekomst is voorzien. Voor deze ambtenaar is het gewenst om de kosten te kunnen vergoeden op het moment dat die zich aandienen. Op die manier kan ook een noodzakelijke gezondheidskundige behandeling die op het moment van vaststelling van de schadevergoeding nog niet kon worden voorzien, worden vergoed.
Deze schadepost omvat in dit stadium niet de eventueel benodigde levenslange verzorging van de ambtenaar. Dergelijke schade kan via de Zorgverzekeringswet worden vergoed. Eventueel benodigde aanvulling kan worden vergoed onder de schadepost zorgschade (zie de toelichting bij artikel 4.15).
Vanaf het moment dat de ambtenaar uit dienst gaat wordt deze kostenpost alsnog in zijn geheel begroot door een inschatting te maken van de toekomstige behoefte. Deze inschatting is gebaseerd op behandelingen in het verleden, de verwachting over behandelingen in de toekomst en de daaraan verbonden kosten. Deze kosten hangen samen met het geldende zorgstelsel en ziektekostenstelsel. Voor de bepaling van de toekomstige kosten worden de uitgangspunten van de huidige stelsels gehanteerd. Daarnaast kunnen, afhankelijk van bijvoorbeeld levensverwachting, of normaal te verwachten lichamelijke achteruitgang, keuzes worden gemaakt in de looptijd van de periode waarover schade wordt vergoed. Dergelijke keuzes worden paritair overeengekomen en vastgelegd door de korpschef.
Ook in het afrondende stadium wordt voor de begroting van deze schadepost aangesloten bij de toepasselijke richtlijn van De Letselschade Raad, de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp. In dit stadium vindt begroting plaats volgens de vaststelling van schadevergoeding vanaf drie maanden. Dat houdt in dat er een beoordelingsmoment plaatsvindt om na te gaan of de behoefte aan huishoudelijke hulp nog even groot is en of er daarbij gebruik gemaakt wordt van mantelzorg of professionele hulp. Indien de voorkeur uitgaat naar mantelzorg, geldt daarvoor het mantelzorgtarief uit de richtlijn. Op het moment is dat € 11,50 per uur, maar dergelijke bedragen kunnen in de loop der jaren worden geïndexeerd. Door te verwijzen naar het tarief uit de richtlijn beweegt deze regeling vanzelf mee met deze indexering. Als er geen sprake (meer) is van mantelzorg dan geldt een redelijke vergoeding. Daarvoor wordt aangesloten bij het tarief dat gehanteerd wordt in de letselschadepraktijk of het tarief dat voor dergelijke zorg in de markt gebruikelijk is. Zie hiervoor ook artikel 4.6.
Het aantal uren huishoudelijke hulp wordt berekend volgens een paritair te kiezen methode, die wordt vastgelegd in een beleidsregel.
Mocht de ambtenaar in het herstel- en re-integratiestadium meer schade hebben geleden dan de op grond van artikel 2.5 toegekende normbedragen, kan hiervoor in het afrondende stadium een aanvulling op de schadepost huishoudelijke hulp plaatsvinden. Dit is geregeld in het vierde lid. De bewijslast voor het aantonen van de hogere werkelijke schade van de ambtenaar rust via artikel 4.2 op hem.
Net als in het herstel- en re-integratiestadium wordt in het afrondende stadium voor de begroting van de schadepost verlies van zelfwerkzaamheid gebruik gemaakt van de toepasselijke richtlijn van De Letselschade Raad. Zie de toelichting bij artikel 2.7 voor een uitleg over de toepassing van die richtlijn. In het afrondende stadium kan deze schadepost echter ook begroot worden op de werkelijke schade, zij het dat in dat geval begroting plaatsvindt tot maximaal de schade op basis van de tarieven die in de markt voor werkzaamheden op dit gebied gebruikelijk zijn.
Net als voor de schadepost huishoudelijke hulp kan er voor de schadepost verlies van zelfwerkzaamheid in het afrondende stadium een aanvulling plaatsvinden, indien de vergoeding voor deze schadepost in het herstel- en re-integratiestadium niet voldoende is gebleken. Hierbij wordt de totale schadevergoeding voor verlies van zelfwerkzaamheid in het herstel- en re-integratiestadium in ogenschouw genomen. Dat totaal is afhankelijk van de verschillende werkzaamheden die moesten worden ondernomen en van de lengte van de periode die het herstel- en re-integratiestadium heeft omvat. Bij de bepaling van de aanvulling is ook de schadebeperkingsplicht uit artikel 1.2 van belang. Werkzaamheden in, aan en rond de woning kunnen immers zodanig worden gepland dat zij niet direct tot een te hoge schadepost leiden. Tegelijkertijd kunnen bepaalde onderhoudswerkzaamheden niet te lang worden uitgesteld, gezien het feit dat de kosten voor herstel vaak groter zijn dat de kosten voor het onderhoud zelf.
Indien de ambtenaar op grond van het vierde lid achteraf kiest voor het begroten van de werkelijke schade in het herstel- en re-integratiestadium (in plaats van de abstracte begroting die op grond van artikel 2.7 is toegepast), vindt ook voor wat betreft de toekomstige schade begroting van de werkelijke schade plaats.
Voor de definitie van zorgschade is niet aangesloten bij de definitie die daarvoor is ontwikkeld in de jurisprudentie van de Hoge Raad, maar is aangesloten bij het gedachtegoed in de Handreiking Zorgschade van De Letselschade Raad. Er worden vier zorgfuncties onderscheiden: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en toezicht. Vooral de eerste twee zorgfuncties kennen overlap met andere schadeposten uit deze regeling (gezondheidskundige behandeling en verzorging, persoonlijke verzorging, reiskosten, medische hulpmiddelen en huishoudelijke hulp). Voor zover de schade niet al via die schadeposten vergoed wordt, kan op grond van artikel 4.15 vergoeding van zorgschade aan de orde zijn. Het betreft dan bijvoorbeeld handelingen zoals het geven van medicijnen (tenzij daar een medische opleiding voor vereist is, dan betreft het immers gezondheidskundige behandeling/verzorging), het wassen en aankleden van de ambtenaar of de aanpassing van een woning. Zorgschade kan voor de ambtenaar ook tijdelijk verblijf elders betreffen om het gezin van de ambtenaar te ontlasten.
Anders dan de richtlijnen van De Letselschade Raad waar in deze regeling veelvuldig bij wordt aangesloten, beschrijft de handreiking voornamelijk de processtappen die gezet kunnen of moeten worden bij de afwikkeling van zorgschadezaken (waaronder het opstellen van een zorgplan en een financieringsplan). Er zijn immers ook andere mogelijkheden om in de behoefte van de ambtenaar te kunnen voorzien. Denk hierbij aan mogelijkheden op grond van bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (hierna: WLZ), de Zvw en de WMO.
De handreiking is van toepassing op letselschadezaken waarin sprake is van een blijvende, intensieve en complexe zorgvraag. Op dergelijke zaken is over het algemeen ook de WLZ van toepassing. Deze wet biedt een hoog voorzieningenniveau en voldoet dus aan het in het tweede lid genoemde criterium ‘terugbrengen in een situatie op maatschappelijk aanvaardbaar niveau’. Indien de WLZ op een ambtenaar van toepassing is, zijn de voorzieningen uit die wet dus dermate hoog dat er geen vergoeding van zorgschade uit deze regeling meer plaatsvindt. Om onder de WLZ te vallen is de drempel echter hoog; er zullen dus ook ambtenaren zijn die wel zorgschade hebben, maar geen beroep op die wet kunnen doen. In voorkomende gevallen kan hiertoe een beroep op de Zvw worden gedaan. Via de schadebeperkingsplicht van artikel 1.2 zou het kunnen dat de mogelijkheden uit die wet moeten worden benut alvorens er aanspraak op vergoeding van zorgschade uit deze regeling ontstaat. Indien die mogelijkheden volstaan om de ambtenaar te brengen op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau bestaat er geen aanspraak op zorgschade uit deze regeling. Mogelijk is dat ook voor de WMO aan de orde, maar slechts als partijen het erover eens zijn dat dat voor de ambtenaar het beste is. De WMO wordt namelijk per gemeente verschillend toegepast en heeft een minimaal voorzieningenniveau; de voorzieningen uit deze wet komen dus niet per definitie overeen met het in deze regeling gehanteerde criterium ‘maatschappelijk aanvaardbaar niveau’. Tegelijkertijd kan via de WMO als gemeentelijke voorziening veel kennis en expertise (bijvoorbeeld vanwege contracten met zorgverleners, trapliftfabrikanten en dergelijke) beschikbaar komen waar de ambtenaar bij is gebaat. In dat geval zou het zonde zijn daar geen gebruik van te maken. Er kan vanuit deze regeling dan wel op onderdelen worden aangevuld.
Zoals eerder aangegeven wordt bij de invulling van de schadepost zorgschade in deze regeling gewerkt met het criterium ‘maatschappelijk aanvaardbaar niveau’. Het gaat daarmee niet om het terugbrengen van de ambtenaar naar het niveau waar hij vandaan kwam (zoals gebruikelijk in de letselschadepraktijk), maar wel om het bieden van een fatsoenlijke voorziening waar een ambtenaar zijn leven weer behoorlijk mee kan inrichten. Waar het bijvoorbeeld de zorgfunctie begeleiding betreft, kan er vergoeding bestaan voor het begeleiden van activiteiten waarmee de zorgvrager wordt ondersteund bij de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in de regie over het persoonlijk leven, maar betekent dat niet dat er wekelijks een bezoek aan het theater wordt gefaciliteerd, ook al was de ambtenaar dat voor het ontstaan van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten gewoon. De invulling van deze schadepost en het gekozen criterium zal door partijen verder worden uitgewerkt en zo nodig bij beleidsregel worden vastgelegd.
Om de zorgschade te begroten stellen partijen een zorgplan en een financieringsplan op. In het zorgplan wordt per zorgfunctie in kaart gebracht welke zorgbehoefte er is. In het financieringsplan staat welk deel van de zorgbehoefte al via andere schadeposten uit deze regeling wordt vergoed (bijvoorbeeld gezondheidskundige behandeling en verzorging, persoonlijke verzorging, medische hulpmiddelen of huishoudelijke hulp), welk deel al via andere wettelijke regelingen kan worden bereikt en welk deel er overblijft om op basis van dit artikel te vergoeden. Bij voorkeur worden partijen het hier tijdens het overleg dat de ambtenaar en het bevoegd gezag voeren op basis van artikel 53g van het Barp, over eens. In dat gesprek komt ook aan de orde hoe in het specifieke geval wordt omgegaan met de schadebeperkingsplicht op grond van artikel 1.2 en de invulling van het woord ‘redelijkerwijs’ in dat artikel. Als ten minste één partij dat wil, wordt bij het opstellen van het zorgplan en het financieringsplan specifieke deskundigheid betrokken. De voor toepassing van deze regeling eventueel in te schakelen deskundige wordt vooraf paritair overeengekomen en werkt via gestandaardiseerde vooraf overeengekomen vragen. Het is daarmee niet meer nodig deskundigheid in te schakelen op grond van artikel 5.2. Mochten partijen het niet eens worden, neemt het bevoegd gezag op grond van artikel 4.19 eenzijdig een besluit. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Voor een ambtenaar die in het buitenland gaat wonen wordt zorgschade begroot als ware de ambtenaar in Nederland gebleven. Het is uitvoeringstechnisch niet mogelijk rekening te houden met nadelen ontstaan door de toepassing van in het buitenland geldende regels met betrekking tot de zorg.
In het herstel- en re-integratiestadium vindt onder voorwaarden al toekenning van smartengeld plaats (zie hiertoe de toelichting bij artikel 2.8). Aanvullend daarop kan ook in het afrondende stadium smartengeld aan de orde zijn. Er moet dan in het herstel- en re-integratiestadium wel sprake zijn geweest van een toekenning in categorie 3. Dat is het geval als de gezondheidsklachten niet restloos zijn genezen binnen een termijn van ongeveer zes maanden.
Om de hoogte van het aanvullende smartengeld te bepalen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Rotterdamse schaal5: een recent ontwikkelde methodiek, waarin de inzichten uit jarenlange letselschadepraktijk in binnen- en buitenland zo goed mogelijk zijn verwerkt. De Rotterdamse schaal bevat een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen en biedt op een toegankelijke manier overzicht en aanknopingspunten voor de begroting ervan. De schaal heeft per letselcategorie een bandbreedte opgenomen die aangeeft binnen welke orde van grootte de bijpassende smartengeldbedragen liggen. In de schaal vastgestelde factoren per bandbreedte helpen bij de keuze voor een bedrag binnen de bandbreedte. De factoren faciliteren de weging van de omstandigheden van het geval. In het overleg, bedoeld in artikel 53g, eerste lid, van het Barp, wordt overeenstemming gezocht over de te kiezen categorie en de toepassing van factoren binnen een bepaalde bandbreedte. Mocht er geen overeenstemming worden bereikt staat tegen het door het bevoegd gezag genomen besluit over de schadevergoeding op grond van artikel 4.19 voor de ambtenaar bezwaar en beroep open.
De schaal biedt ook uitgangspunten voor de omgang met meervoudig letsel (waarop verschillende letselcategorieën van toepassing kunnen zijn) en de mate van verwijtbaarheid/aard van de aansprakelijkheid. De bedragen die in de schaal worden vermeld passen bij de normale, gemiddelde verwijtbaarheid van de partij die wordt aangesproken (in het stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten politie: de werkgever). Als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werkgever kan het initieel vastgestelde bedrag met 10% worden verhoogd. Omgekeerd kan in gevallen waarin schuld geheel afwezig is bij de werkgever bijstelling van 10% naar beneden gerechtvaardigd zijn. In het stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten politie is de aard van de aansprakelijkheid, oftewel de aard van het ontstaan van het letsel, niet op dezelfde manier relevant als buiten de politiecontext. Het stelsel beoogt nu juist niet te focussen op aansprakelijkheid, maar per definitie werkgeversverantwoordelijkheid te nemen voor de gezondheidsklachten die door het politiewerk zijn ontstaan. De context van deze werkgeversverantwoordelijkheid maakt dat het uitgangspunt is dat smartengeld binnen het stelsel wordt begroot vanuit een situatie van afwezigheid van schuld.
Het smartengeldbedrag in het afrondende stadium is aanvullend op het bedrag in het herstel- en re-integratiestadium. Begroting van smartengeld in het afrondende stadium vindt in eerste instantie plaats aan de hand van de Rotterdamse schaal. Vervolgens wordt, in geval van gedeeltelijke aanspraak als bedoeld in artikel 3.1, op het begrote bedrag een percentage toegepast. Daarna wordt het op grond van artikel 2.8 uitgekeerde bedrag hiervan afgetrokken. Mocht deze berekening uitkomen op een negatief bedrag, dan vindt er geen terugvordering plaats.
Anders dan in het herstel- en re-integratiestadium brengt de toepassing van een methodiek zoals de Rotterdamse schaal in het afrondende stadium een concrete schadebegroting met zich mee. Weliswaar zijn er in die methodiek abstracte elementen verwerkt; door toepassing van de factoren bij de bandbreedtes om tot de hoogte van het smartengeld te komen, leidt deze methodiek uiteindelijk toch tot een concreet berekende schadevergoeding. Dat betekent dat het smartengeld dat in het kader van schadebeperking uit een eventuele voeging in een strafproces voortvloeit (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2), tot ‘dezelfde schade’ kan worden gerekend. Er kan daarmee verrekening aan de orde zijn.
Naast alle schadeposten die specifiek zijn genoemd en omschreven in deze regeling kunnen er overige kosten aan de ambtenaar worden vergoed. Het is daarbij niet de bedoeling kosten die vallen onder een in de regeling specifiek genoemde schadepost, maar niet voldoen aan de voorwaarden, via dit artikel alsnog te vergoeden en zo de voorwaarden die gelden voor de toekenning of begroting van reeds geregelde schadeposten buitenspel te zetten. Het moet dus gaan om ‘andere’ overige schade. Kosten kunnen worden vergoed als zij substantieel of duurzaam bijdragen aan het voorkomen van verergering of verlichting van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten van de ambtenaar. Herstel is in het afrondende stadium niet meer aan de orde en kan dus ook geen voorwaarde zijn voor toekenning. Op grond van artikel 4.2 is het aan de ambtenaar om het voorkomen van verergering of de verlichting van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten aan te tonen, of, indien dit voor toekomstige schade niet mogelijk is, voldoende aannemelijk te maken. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 4.2. Zo mogelijk gebruikt de ambtenaar hiertoe een medische verklaring. Een andere belangrijke voorwaarde is dat het niet kan gaan om kosten die maatschappelijk gezien gebruikelijk zijn, zoals bijvoorbeeld een fiets, een goede matras of (normale) energiekosten. Ten slotte worden de kosten vergoed tot maximaal de kosten voor een adequate voorziening. Daarmee wordt een voldoende toereikende bijdrage bedoeld. Mocht het bijvoorbeeld substantieel bijdragen aan de verlichting van de klachten van de ambtenaar dat hij minimaal twee weken per jaar in een warmere omgeving verblijft, hoeft niet een complete vakantie naar Spanje te worden vergoed, maar kan met het gebruiken van warmtekussens wellicht ook datzelfde doel bereikt worden.
Kosten die niet onder dit artikel kunnen worden geschaard zijn bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding voor de kinderen, de zogenaamde kosten zonder nut en economische kwetsbaarheid. Van verhoogde economische kwetsbaarheid is sprake indien in de toekomst door een economisch feit – zoals bijvoorbeeld een ontslag als gevolg van een reorganisatie of een faillissement – een periode van werkloosheid kan intreden die langer duurt dan ‘normaal’ door de beperkte mogelijkheden die een ambtenaar heeft vanwege de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. Economische kwetsbaarheid wordt geacht al te zijn verdisconteerd in de totale schadevergoeding, zeker nu ambtenaren in principe in dienst bij de politie blijven en er ruime re-integratieverplichtingen gelden. Kosten zonder nut zijn kosten die zijn of worden gemaakt (bijvoorbeeld een sportschoolabonnement of stallingskosten van een motorfiets), maar die door de beroepsgerelateerde klachten (tijdelijk) geen nut hebben. De kosten zijn of worden daarom vergeefs gemaakt. De werkgeversverantwoordelijkheid gaat niet zover dat dergelijke kosten worden vergoed. Ook civiele wettelijke rente wordt niet vergoed. In het herstel- en re-integratiestadium vindt door middel van de normbedragen over het algemeen ruime vergoeding van schade plaats. Uitkeringen in dit stadium blijven doorlopen totdat de resterende schade geregeld is en ten behoeve daarvan op grond van artikel 4.19 schadevergoeding wordt vastgesteld.
Indien de ambtenaar onverhoopt overlijdt aan zijn in overwegende mate beroepsgerelateerde klachten kan overlijdensschade worden vergoed. Ook voor deze schadepost wordt aangesloten bij een richtlijn van De Letselschade Raad: de Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. Het rekenmodel draagt bij aan een snelle afwikkeling van overlijdensschade en aan transparantie voor nabestaanden in dit proces, zodat de schadeafwikkeling het verwerkingsproces niet onnodig hindert. In het tweede lid is de vergoeding van de kosten van lijkbezorging geregeld. In het derde lid wordt zogenaamde affectieschade geregeld: smartengeld voor nabestaanden. Voor het uit te keren bedrag, dat aan elke nabestaande, bedoeld in artikel 53f van het Barp, kan worden uitgekeerd, is aangesloten bij het bedrag bij overlijden, opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade.
In de andere artikelen uit hoofdstuk 4 wordt steeds bepaald wat de uitgangspunten zijn voor de berekening van de schade; de zogenaamde schadebegroting. Eventueel wordt op basis van hoofdstuk 3 ook nog een percentage toegepast op de begrote schade. De begrote schade moet, om uiteindelijk als schadevergoeding te kunnen worden toegekend aan de ambtenaar, wel nog worden omgezet naar schadevergoeding. Met de omzetting vindt de vaststelling van de schadevergoeding plaats. Het betreft een nettobedrag. In het afrondende stadium vindt vaststelling van de schadevergoeding in beginsel eenmalig plaats. Hierop bestaan twee uitzonderingen. Het betreft de kosten van gezondheidskundige behandeling en gezondheidskundige verzorging voor zolang de ambtenaar in dienst blijft en het kan één of meerdere van de andere schadeposten betreffen indien er een reële kans op verergering van de beperkingen als gevolg van de beroepsgerelateerde gezondheidsklachten op langere termijn bestaat, die vermoedelijk leidt tot grotere schade (zie artikel 53g, zesde en zevende lid).
In dit artikel wordt geregeld wat onder beroepsmatig verleende juridische bijstand wordt verstaan en tot welke hoogte de kosten ervoor worden vergoed. Het betreft in eerste instantie personen die in dienst zijn of optreden namens de politievakorganisaties, verzekeraars en vakorganisaties die rechtsbijstand verlenen in letselschadezaken en organisaties ingeschreven bij het nationaal keurmerk letselschade. Daarnaast kan het om personen gaan die voldoende en specifiek zijn opgeleid, hun kennis actueel houden, via zichzelf of een organisatie verzekerd zijn tegen beroepsaansprakelijkheid en een klachtenregeling hebben. Met de kwaliteitseisen die in dit artikel zijn opgenomen wordt het midden gezocht tussen enerzijds het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening, die voor een kwetsbare ambtenaar van groot belang is, en het principe van de vrije keuze voor een belangenbehartiger. Voor de categorieën genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, geldt dat er vanwege de daar genoemde organisaties sprake is van relevante scholing, een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid en een klachtenregeling. Voor de politievakorganisaties geldt daarnaast dat er veel kennis is van de politierechtspositie en dat zij via het overleg CGOP of het overleg GOKB aanspreekbaar zijn.
In navolging van artikel 54 van het Barp wordt in deze regeling onderscheid gemaakt tussen een proceskostenvergoeding en buitengerechtelijke kosten. De proceskostenvergoeding betreft een vast bedrag van € 500,– (exclusief BTW en inclusief kantoorkosten). De hoogte van dit bedrag is gebaseerd op de ingeschatte tijd die de juridische handeling in het bestuursrecht met zich meebrengt. De proceskostenvergoeding is geregeld in het tweede lid. In het derde en vijfde lid is geregeld dat de buitengerechtelijke kosten worden vergoed tot een maximaal uurtarief van € 213,74 voor maximaal 40 uren werk. Dit bedrag en het maximaal aantal uren is overgenomen uit de Regeling volledige schadevergoeding bij beroepsincidenten politie (die met het besluit komt te vervallen). De bedragen proceskostenvergoeding en buitengerechtelijke kosten worden jaarlijks per 1 juli aangepast met de wijziging die het indexcijfer voor rechtskundige diensten van het CBS heeft ondergaan. Er wordt niet altijd tegen het maximum vergoed; afhankelijk van de opleiding en ervaring van de betreffende bijstandsverlener, kan dit ook een lagere vergoeding betreffen. In het vierde lid is geregeld dat reistijd voor maximaal de helft van het uurtarief wordt vergoed. Reiskosten worden niet vergoed.
Op grond van artikel 54a van het Barp kunnen ambtenaren extern deskundig advies inwinnen. In artikel 5.2 van deze regeling is verder uitgewerkt hoe dit advies tot stand komt en van welke informatie daarbij gebruik gemaakt wordt. Het advies bevat een herbeoordeling die langs de lijnen van de begrotingsmethodiek uit en op grond van deze regeling plaatsvindt. Voor een deel staat deze methodiek in de regeling uitgeschreven; voor een deel wordt echter verwezen naar richtlijnen die in de civiele praktijk gebruikt worden (de richtlijnen van De Letselschade Raad), het nieuw ontwikkelde model van de Rotterdamse schaal, of naar andere paritair overeen te komen methodieken. Ook worden enkele nadere uitgangspunten voor de begroting tussen partijen afgesproken en vastgelegd in een beleidsregel van de korpschef. Een dergelijke beleidsregel kan eenvoudig worden bijgesteld. Op die manier kan deze regeling blijven meebewegen met de praktijk die ook buiten de politiecontext gebruikt wordt. Een lijst met aanbieders wordt ook paritair overeengekomen en vastgesteld bij beleidsregel.
In het vijfde tot en met zevende lid van dit artikel is verduidelijkt welke deskundige bij welke voorgenomen beslissing of beoordeling van het bevoegd gezag om advies kan worden gevraagd. In het vijfde lid wordt zowel naar het eerste als het vierde lid van artikel 53d van het Barp verwezen. Het betreft dus niet alleen de vaststelling of er in overwegende mate sprake is van beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, maar, als dat niet het geval is, ook in hoeverre er gedeeltelijke aanspraak is aan de hand van een percentage beroepsgerelateerdheid.
In dit artikel is uitgewerkt in welke gevallen partners en andere inwonende gezinsleden van de ambtenaar een zelfstandige aanspraak hebben op vergoeding van kosten.
Het gaat dan om kosten voor relatietherapie, gezinstherapie of familietherapie. Deze therapieën vallen niet onder de basisverzekering, maar kunnen helpen bij het terugbrengen van de ambtenaar in een stabiele gezinssituatie. Kosten van therapie van een individueel gezinslid (bijvoorbeeld creatieve therapie voor een kind) vallen hier niet onder. De therapie hoeft niet te worden voorgeschreven, maar moet wel zijn geadviseerd door een arts of andere BIG-geregistreerde. Op grond van artikel 2.4, zesde lid, heeft de ambtenaar zelf ook aanspraak op de vergoeding van dergelijke kosten. Uiteraard kunnen de kosten voor dezelfde behandeling niet twee keer worden vergoed.
Een individuele behandeling voor de partner en/of kinderen kan wel op grond van de basisverzekering worden vergoed. In dat geval worden de kosten van het wettelijke eigen risico en de wettelijke eigen bijdrage (bijvoorbeeld voor slaapmedicijnen) op grond van het derde lid van dit artikel vergoed.
Het vierde lid dient om de aanspraak in tijd af te bakenen. Hiervoor wordt in eerste instantie aangesloten bij artikel 53a, zevende lid, van het Barp. Daarin is, met betrekking tot de aanspraak in het herstel- en re-integratiestadium, geregeld dat de aanspraak eindigt indien bij de toetsing op overwegende mate blijkt dat van beroepsgerelateerde gezondheidsklachten bij de ambtenaar in het geheel geen sprake meer is of indien er een besluit wordt genomen over de vergoeding van resterende schade op grond van artikel 53g, vierde lid, van het Barp. In die periode wordt de op grond van artikel 6.1 van deze regeling begrote schade analoog aan artikel 2.11, eerste en tweede lid, omgezet in een schadevergoeding.
In het afrondende stadium geldt dat zolang de ambtenaar in dienst blijft, op grond van artikel 53g, zesde lid, van het Barp, een uitzondering bestaat op de eenmalige vaststelling van de schadevergoeding voor kosten van gezondheidskundige behandeling en gezondheidskundige verzorging. Door artikel 53g grotendeels van overeenkomstige toepassing te verklaren, geldt dit ook voor de zelfstandige aanspraak van partners en andere inwonende gezinsleden van de ambtenaar. Hierdoor kunnen de kosten voor de bovengenoemde therapieën, mits zij uiteraard nog steeds geadviseerd zijn door een arts of psycholoog, of het wettelijke eigen risico dan wel de eigen bijdrage, op declaratiebasis vergoed blijven. Zodra de ambtenaar uit dienst gaat worden eventueel resterende (toekomstige) kosten begroot analoog aan artikel 4.12 van deze regeling en daarna analoog aan 4.19 van deze regeling, omgezet in schadevergoeding.
Met de inwerkingtredingsdatum van 1 april 2025 wordt aangesloten bij de dag waarop het Besluit beroepsgerelateerde gezondheidsklachten politie in werking treedt.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-9867.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.