Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 9814 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 9814 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;
Besluit:
De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf 3.1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Als volgens de optant sprake is geweest van samenleving in gezinsverband in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zal dit over het algemeen aannemelijk kunnen worden gemaakt door het overleggen van een uittreksel uit de BRP, PIVA of de basisadministratie. Als sprake is geweest van samenleving in gezinsverband in het buitenland dan moet dit – voor zover mogelijk – aan de hand van een officieel document van een overheidsinstantie, of anderszins genoegzaam, worden aangetoond. Uit dit/deze document(en) moet blijken dat de vader en het minderjarige kind op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan gedurende een periode van tenminste drie jaar na de erkenning of wettiging van het kind. Behoudens in het geval van contra-indicaties (bijvoorbeeld als uit andere bronnen blijkt dat vader en kind in die periode niet (constant) hebben samengeleefd op hetzelfde adres), kan met het overleggen van (een) dergelijk document worden volstaan.
Als de optant (desgevraagd) verklaart dat weliswaar geen of niet gedurende drie jaren sprake is geweest van samenleving in gezinsverband, maar dat door de vader op een andere wijze invulling is gegeven aan verzorging en opvoeding, zal de optant dit aannemelijk moeten maken door overlegging van een combinatie van documenten. Aannemelijk moet worden gemaakt dat de verzorging en opvoeding drie onafgebroken jaren heeft plaatsgevonden. Naar gelang de situatie en het inzicht dat de betreffende documenten verschaffen, is het overleggen van meer of minder verschillende documenten noodzakelijk. Het overleggen van slechts één van de hieronder genoemde stukken is in dit verband onvoldoende. Hieronder volgen enkele voorbeelden van stukken die samen een indicatie kunnen zijn dat sprake is van verzorging en opvoeding:
– een beschikking van een rechter waarin de vader met het gezag over het kind is belast;
– een door een (rechterlijke) instantie vastgestelde omgangsregeling tussen vader en kind van minimaal twee volledige dagen omgang per twee weken;
– stukken waaruit blijkt dat de vader heeft voorzien in de kosten van levensonderhoud van het kind, bijvoorbeeld bankafschriften, belastingopgaven, uitkeringsspecificaties naar eenouder- of volledige gezinsnorm, uitkering kinderbijslag;
– stukken waaruit blijkt dat de optant verblijf in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft (gehad), verband houdend met gezinshereniging met de vader.
Bij documenten die in het Koninkrijk zijn opgesteld moet het origineel worden overgelegd. Documenten uit het buitenland moeten, indien nodig, worden gelegaliseerd of zijn voorzien van een apostillestempel of een vertaling (artikel 6, vijfde lid, BvvN). Voor zowel het verkrijgen van verklaringen en/of documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken moet de optant zelf zorgen. Als de overgelegde stukken zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands of Engels, moet de optant zorgdragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling. Die moet worden gehecht aan het stuk.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a van het Europees Verdrag inzake nationaliteit kan de bevestiging van de optieverklaring niet worden geweigerd als er op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.
Overigens kan een buiten het huwelijk geboren kind, waarvan de biologische vader het Nederlanderschap bezit, het Nederlanderschap wel van rechtswege verkrijgen door een prenatale erkenning (erkenning van de ongeboren vrucht) of door vaststelling van het vaderschap tijdens de minderjarigheid van het kind. Zie de toelichting bij artikel 3 RWN en bij artikel 4 RWN.
B
Paragraaf 1.2/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Onze Minister (lees: IND-BES) gaat in beginsel uit van de registratie in de basisadministratie persoonsgegevens voor wat betreft de staatloosheid van een vreemdeling (zie ook de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN) (tenzij uit het overleggen van een nationaliteitvaststellend document blijkt dat hij niet langer staatloos is).
In Europees Nederland wordt staatloosheid vanaf 1 oktober 2023 op basis van artikel 4 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid vastgesteld door de civiele rechter in Den Haag. Daarnaast kan in het Europese deel van het Koninkrijk staatlosheid worden vastgesteld op basis van artikel 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid, als sprake is van evidente staatloosheid.
Van evidente staatloosheid is uitsluitend sprake als de staatloze:
a. beschikt over een document waaruit de vaststelling van staatloosheid blijkt door een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen; of
b. een in Nederland geboren kind is, van wie de ouder(s) op grond van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid vastgesteld staatloos zijn; of
c. een in Nederland geboren vreemdeling is zonder juridische vader, waarbij de moeder op basis van haar nationaliteitsrecht haar nationaliteit niet kan doorgeven aan haar kind. In welke landen hiervan sprake kan zijn, is opgenomen in de Regeling evidente staatloosheid; of
d. een in Nederland geboren vreemdeling is, van wie de vader op grond van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid vastgesteld staatloos is en van wie de moeder op basis van haar nationaliteitsrecht haar nationaliteit niet kan doorgeven aan haar kind. In welke landen hiervan sprake kan zijn, is opgenomen in de Regeling evidente staatloosheid; of
e. enkel de nationaliteit bezit van een staat die niet wordt erkend.
Hoewel de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en het Besluit evidente staatloosheid alleen gelden in Europees Nederland, kunnen onderdelen van het Besluit evidente staatloosheid en informatie uit de Regeling evidente staatloosheid in voorkomende gevallen wel gebruikt worden om staatloosheid, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, tweede onderdeel, RWN vast te stellen. Ook kan desgewenst gebruik gemaakt worden van de werkinstructie van de IND inzake het beoordelen van evidente staatloosheid op www.ind.nl.
Een document als genoemd onder a. betreft een buitenlandse vaststelling staatloosheid (gerechtelijke vaststelling of besluit overheidsorgaan) van een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen. Zie hiervoor de Regeling evidente staatloosheid. Buitenlandse documenten moeten vertaald zijn door een beëdigde vertaler in het Nederlands of Engels. Deze documenten moeten voor zover nodig gelegaliseerd of van een apostille voorzien zijn.
C
Paragraaf 2.2.5.6/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie en inhoudelijke verificatie van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands of Engels, dient de optant zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. De op dit moment geldende circulaire legalisatie is van toepassing. Wanneer een houder van een verblijfsvergunning verband houdend met bescherming (die in het kader van de verlening/verlenging van zijn verblijfsvergunning is vrijgesteld van het paspoortvereiste), bezwaar maakt tegen het aanvragen van documenten in het land van herkomst, wordt van overlegging van die documenten afgezien. Hiervan kan echter worden afgeweken indien zich een van de situaties voordoet op grond waarvan bezwaar tegen legalisatie niet zou hoeven worden gehonoreerd.
D
Paragraaf 2.2.5.7/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Voorbeeld
Xin, 19 jaar en van Chinese nationaliteit, wenst een optieverklaring af te leggen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e RWN. Sinds zijn derde woont hij met zijn ouders op Sint Eustatius. Xin is geboren in Hong Kong. Toen de familie van Xin zich 16 jaar geleden op Sint Eustatius vestigde (en verblijfsrecht kreeg) werden wel van zijn vader en moeder (vertaalde uittreksels uit) geboorteakten van Hong Kong overgelegd bij de bevolkingsadministratie, maar niet van Xin. Tijdens de voorlichtingsfase voorafgaand aan de indiening van zijn optieverklaring hoort Xin dat hij een recent, niet ouder dan zes maanden uit Hong Kong afkomstig uittreksel van zijn geboorteakte dient in te leveren bij Onze Minister (lees: IND-BES). Bovendien geldt met betrekking tot dit over te leggen document het nú van toepassing zijnde legalisatie- of apostillerecht. Dit betekent dat het in te leveren uittreksel volgens de nu geldende legalisatiecirculaire moet zijn voorzien van hetzij legalisatie, hetzij een apostillestempel en dient er een vertaling in het Nederlands of Engels van het uittreksel te worden bijgevoegd, afkomstig van een beëdigd vertaler.
Xin stelt dat hij geen tijd van zijn baas krijgt om in Hong Kong het uittreksel van zijn geboorteakte te gaan halen. Bovendien heeft hij geen geld voor die dure reis en het allerergste van alles: hij heeft vliegangst. Xin ziet het niet zitten en vraagt de behandelende ambtenaar of sprake is van bewijsnood op grond waarvan hij niet een uittreksel uit zijn geboorteakte hoeft te overleggen.
De behandelend ambtenaar zoekt een oplossing. Van bewijsnood zoals de regels dit bedoelen, is hier op voorhand immers geen sprake. Van bewijsnood is alleen sprake als het totaal onmogelijk is om aan het uittreksel van de geboorteakte te komen, hetzij omdat door een (aangetoonde) verwoesting van het bevolkingsregister de geboorteakte niet meer bestaat (en er zijn geen kopieën van), hetzij omdat degene die de akte moet afhalen dat met gevaar voor eigen leven moet doen (wegens onveilige omstandigheden in het vreemde land). Tegen degene die (nu) geen vrij kan krijgen van zijn werkgever, kan de behandelend ambtenaar zeggen dat hij/zij mogelijkerwijs tijdens een volgende vakantie de geboorteakte kan afhalen. Het later indienen, als alle documenten aanwezig zijn, van de optieverklaring is hiervan dan het gevolg. Ook het financiële argument is niet een doorslaggevend argument, net zomin als de aangevoerde vliegangst.
Om te beginnen bestaat mogelijk de oplossing dat een in Hong Kong verblijvend familielid van Xin voor hem het uittreksel opvraagt en het over de post naar Xin stuurt. Of Xin kan de akte via professionele rechtshulpverleners (bijvoorbeeld een advocatenkantoor) in Hong Kong laten opvragen. Mocht dit alles niet baten en kan het uittreksel op geen enkele wijze via een gemachtigde worden verkregen (hetgeen niet te verwachten is), dan kan de vliegangst als argument door de behandelend ambtenaar alléén worden geaccepteerd als Xin van zijn bewering een ondersteunende verklaring overlegt van een psychiater. Tenzij hij zijn land middels andere transportmiddelen (bijvoorbeeld boot) kan bereiken, om aldaar het gevraagde te verkrijgen. Alleen bij een door een ondersteunend bewijsstuk, afkomstig van een objectieve bron, aangetoonde onmogelijkheid tot verkrijging van het vereiste document is sprake van bewijsnood. Onze Minister (lees: IND-BES) vraagt daarbij dus altijd om ondersteunend bewijs uit objectieve bron.
E
Paragraaf 2.10.5.2/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Opname in het nationaliteitenregister
Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) zendt de volgende stukken in kopie (conform origineel) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Directie Regulier verblijf en Nederlanderschap, Postbus 4, 9560 AA TER APEL (Nederland):
• de optieverklaring;
• de bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid;
• de ondertekende verklaring verblijf en gedrag;
• de gegevens betreffende de toelating (kopie verblijfsdocument, verblijfstitelgegevens uit het FMS, en, in voorkomende gevallen, een bericht omtrent toelating);
• de bevestiging met daarop onderaan de bevestiging vermeld:
– de datum van uitreiking op de ceremonie;
– de wijze van bekendmaking van de bevestiging; en
– of de verklaring van verbondenheid is afgelegd en op welke manier (mondeling of schriftelijk).
Voor bovenstaande informatie behorend bij de bevestiging mag de IND-BES ook gebruik maken van een terugmeldformulier. Dit formulier (met bovengenoemde informatie) dient in dat geval wel tezamen met de hierboven genoemde bevestiging en overige stukken aan de IND te worden toegezonden;
• de bereidheidsverklaring met betrekking tot het doen van afstand (indien van toepassing);
• het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964 (indien van toepassing); en
• het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoel in het Memorandum of Understanding van 26 augustus 2008 (bij een persoon met de Surinaamse nationaliteit).
Voornoemde stukken zijn nodig in verband met de opname van deze documenten in het nationaliteitenregister en om de afstandsprocedure van de optant (als van toepassing) te controleren.
Uitwisseling van gegevens
Basisadministratie persoonsgegevens betreffende eilandgebied (Burgerzaken)
Nadat de optant op de naturalisatieceremonie is verschenen en de optiebevestiging is uitgereikt, worden de gegevens ten aanzien van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de afdeling Burgerzaken van het desbetreffende openbare lichaam verstrekt ter opname en verwerking in de basisadministratie persoonsgegevens. Deze gegevens betreffen de verkrijging van het Nederlanderschap, eventueel vastgestelde namen (zie tevens hieronder) en het eventuele verlies van de oorspronkelijke nationaliteit.
Naamsvaststelling
Als naamsvaststelling heeft plaatsgevonden, wordt zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte gesteld. Dit geldt ook voor naamsvaststellingen die gevolgen hebben voor de namen van de kinderen van de optant, van welke kinderen in de (voormalige) Nederlandse Antillen en in de huidige openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba bij de ambtenaar van de burgerlijke stand geboorteakten zijn opgemaakt.
Basisadministratie persoonsgegevens ander eilandgebied (Burgerzaken)
Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) stelt, als de medeverkrijging (en naamsvaststelling) betrekking heeft op een kind dat is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een ander openbaar lichaam, de gezaghebber en de IND-unit Caribisch Nederland van dat desbetreffende openbaar lichaam van de verkrijging van het Nederlanderschap op de hoogte.
Het uitwisselingsformulier op grond van de Overeenkomst van Parijs
Het uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit moet volledig worden ingevuld en verzonden naar het land waarvan men de nationaliteit bezit bij de verkrijging van het Nederlanderschap door een persoon met de nationaliteit van: België, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal (Model 1.35).
Noorwegen is vanaf 19 december 2019 niet langer partij bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg. Uitwisseling op grond van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 is sindsdien niet langer nodig.
Let op! Als een persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning verband houdend met bescherming, wordt geen uitwisselingsformulier opgemaakt.
Het uitwisselingsformulier met Suriname
Bij een persoon van Surinaamse nationaliteit voegt Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) een ingevuld formulier gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en het verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 toe (model 1.35a).
Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige, die door optie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door optie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder. Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door optie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.
Let op! Als een persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning verband houdend met bescherming, wordt geen uitwisselingsformulier opgemaakt.
Afstandsplichtige optanten
Bij een optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN moet een bereidheidsverklaring ingevuld worden. Op basis hiervan wordt de optant door Onze Minister: (lees: IND-unit Caribisch Nederland) geïnformeerd over zijn afstandsplicht en kan worden gecontroleerd of de optant daadwerkelijk afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit.
Administratieve handeling na de afstandsprocedure (zie artikel 30c BvvN)
Als de optant bij Onze Minister: (lees: IND-unit Caribisch Nederland) een bewijsstuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij afstand heeft gedaan van de andere nationaliteit(en), dan zendt Onze Minister: (lees: IND-unit Caribisch Nederland) een kopie (conform origineel) aan afdeling Burgerzaken van het desbetreffende openbare lichaam. Afdeling Burgerzaken moet vervolgens het verlies van de andere nationaliteit(en) in de basisadministratie persoonsgegevens registreren.
Als de optant bij Onze Minister: (lees: IND-unit Caribisch Nederland) een bewijsstuk overlegt waaruit blijkt dat hij afstand heeft gedaan van de andere nationaliteit(en), controleert Onze Minister: (lees: IND-unit Caribisch Nederland) of de optant het juiste document heeft overgelegd en of het document aan alle eisen voldoet.
Mocht de optant inmiddels zijn verhuisd naar een ander openbaar lichaam, dan zendt het backoffice van de IND-unit Caribisch Nederland van het desbetreffende openbaar lichaam die de afstandsverklaring heeft ontvangen (dit zal meestal het backoffice van de IND-unit Caribisch Nederland zijn die de optieverklaring heeft bevestigd) een kopie (conform origineel) van de afstandsverklaring aan het backoffice van de IND-unit Caribisch Nederland van het openbaar lichaam waar de optant op dat moment is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, waarna vervolgens door de afdeling Burgerzaken van dat openbaar lichaam het verlies van de andere nationaliteit(en) in de basisadministratie persoonsgegevens wordt verwerkt.
Archivering van het optiedossier
Nadat Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) het afschrift van de optiebevestiging en eventueel de schriftelijk afgelegde verklaring van verbondenheid van de gezaghebber heeft ontvangen, voegt hij deze documenten in het optiedossier.
Het optiedossier en de daarbij behorende documenten die hebben geleid tot de optiebevestiging archiveert Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) gedurende ten minste twaalf jaar na de datum van de bekendmaking van de bevestiging. Deze bewaarplicht is een uitvloeisel van artikel 14, eerste lid, RWN waarin is voorzien in de intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap binnen twaalf jaar na de bevestiging, als de verkrijging van het Nederlanderschap berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. Conform artikel 5 van de Archiefwet is een bewaartermijnenlijst opgesteld (Selectielijst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en rechtsvoorgangers vanaf 5 mei 1945, 9 april 2021), zoals vastgesteld in de Staatscourant van 12 april 2021, nr. 17848. Hierbinnen is een blijvende bewaartermijn opgenomen voor stukken betreffende het verkrijgen van het Nederlanderschap, wat in de praktijk betekent dat de dossiers nooit worden vernietigd. Artikel 7 van de Archiefwet geeft de zorgdrager de bevoegdheid om documenten te vervangen door reproducties, teneinde de aldus vervangen documenten te vernietigen. In de praktijk betekent dit dat de zorgdrager, na aan de daarvoor gestelde eisen te hebben voldaan, bevoegd is om papieren documenten te digitaliseren, waarbij het document een digitale vorm krijgt (bijv. PDF-format), om vervolgens de vervangen papieren documenten te vernietigen. Zodra de vervanging is voltooid, heeft het digitale document de juridische status die het papieren document eerst had. Artikel 6 en 8 van het Archiefbesluit verplichten de zorgdrager om een besluit op te stellen en deze bekend te maken indien er vervanging zal worden toegepast. Artikel 2, 6 en 8 van het Archiefbesluit en artikel 26a, 26b en 59a van de Archiefregeling stellen verdere eisen aan het vervangingsbesluit en aan de werkwijze inzake vervanging.
F
Paragraaf 3.5.6/Toelichting ad artikel 7 HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands of Engels dient verzoeker zorg te dragen voor een door een in één van de landen van het Koninkrijk beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan (een afschrift van) het originele document.
Wanneer een vreemdeling die in het kader van de verlening/verlenging van zijn verblijfsvergunning is vrijgesteld van het paspoortvereiste, bezwaar maakt tegen het aanvragen van documenten in het land van herkomst, wordt van het overleggen van deze documenten afgezien. Hiervan kan echter worden afgeweken indien zich één van de situaties voordoet op grond waarvan bezwaar tegen legalisatie niet zou hoeven te worden gehonoreerd.
G
Paragraaf 2.2/Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
In artikel 3 BNT zijn de gronden voor vrijstelling van de naturalisatietoets opgenomen. Deze zijn ontleend aan de in Europees Nederland geldende Wet inburgering, maar van toepassing in het gehele Koninkrijk. In de praktijk zullen verschillende van hieronder genoemde gronden niet voorkomen bij verzoeken in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
De verzoeker kan een beroep doen op een vrijstellingsgrond als genoemd in artikel 3 BNT. Hij moet aantonen dat hij behoort tot één van de volgende categorieën vrijgestelde personen:
1. Molukkers, die op grond van de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden behandeld als Nederlander en op grond daarvan als voldoende ingeburgerd worden beschouwd;
2. Degene die, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal of in de taal die daarnaast op Bonaire, Sint Eustatius of Saba gangbaar is, te weten Papiaments op Bonaire en Engels op Sint Eustatius en Saba, en in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. De verzoeker die onderwijs heeft gevolgd in het Papiaments op Bonaire of in het Engels in Sint Eustatius en Saba, is slechts volledig vrijgesteld van de naturalisatietoets als hij tevens heeft aangetoond dat hij in een vak Nederlands is onderwezen en voor dat vak een voldoende heeft behaald (artikel 3, eerste lid onder b BNT). De verzoeker bezit dan bijvoorbeeld een:
• getuigschrift Wetenschappelijk Onderwijs of Hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
• diploma voortgezet (middelbaar) onderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;
• diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs;
• diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;
• diploma of getuigschrift, uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs is gevolgd in de Nederlandse taal of het Papiaments op Bonaire of het Engels op Sint Eustatius en Saba;
3. Degene die in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I of II;
4. Degene die in het bezit is van een Certificaat Inburgering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers (WIN-certificaat). Het WIN-certificaat is alleen vrijstellend als zowel voor de vier taalonderdelen als voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie een voldoende resultaat is behaald. Hierbij is het volgende van belang:
a. De vier taalonderdelen
Voor elk van de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ moet ten minste minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn gehaald. Staat er, al is het maar één keer, ‘op weg naar 2’ (of een lager of helemaal geen niveau), dan is niet het vereiste niveau gehaald. De niveaus moeten in ieder geval zijn vermeld op de bij het WIN-certificaat over te leggen ROC-verklaring. De niveaus van de vier taalonderdelen kunnen ook nog op het WIN-certificaat zelf zijn vermeld. In dat laatste geval moeten de niveaus op de ROC-verklaring en op het WIN-certificaat exact hetzelfde zijn.
b. Het onderdeel Maatschappij Oriëntatie
Naast ten minste niveau 2 voor elk van de vier taalonderdelen moet voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 van de Kwaliteitsstructuur Educatie (KSE) zijn gehaald. Voor Maatschappij Oriëntatie kan een niveau zijn aangegeven, maar meestal wordt een scoringspercentage vermeld. De verzoeker moet dit altijd aantonen met de bij het WIN-certificaat behorende ROC-verklaring. Op het certificaat staat soms het niveau, soms het scoringspercentage, en soms is helemaal niets ingevuld.
Als op de onderliggende verklaring van het ROC geen niveau wordt vermeld voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie, maar wel een scoringspercentage, dan geldt het volgende. Niveau 2 KSE is in de periode tot en met 31 augustus 2001 behaald bij een percentage van 85 of hoger. Vanaf 1 september 2001 is niveau 2 KSE behaald bij een percentage van 80 of hoger. Omdat WIN-certificaten soms erg laat na de verklaring van het ROC zijn afgegeven, is de datum van de ROC-verklaring bepalend voor de vaststelling welk percentage moet zijn behaald om niveau 2 KSE te hebben gehaald.
5. Degene die beschikt over een beschikking van het College van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet hiertoe de originele beschikking overleggen. In deze beschikking wordt ten aanzien van de verzoeker besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk was geworden dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, al in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, BNT).
6. Degene die een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij beschikt over een besluit inhoudende dat de vaststelling van het inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten (artikel 3, eerst lid, aanhef en onder f, BNT).
7. Degene die beschikt over een beschikking van het College van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet hiertoe de originele beschikking overleggen. In deze beschikking wordt ten aanzien van de verzoeker vastgesteld dat hij wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g, BNT).
8. Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma (alle onderdelen minimaal op niveau A2) als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013 of een diploma (alle onderdelen minimaal op niveau A2) als bedoeld in artikel 7, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wet inburgering.
9. Degene die in het bezit is van het document dat wordt uitgereikt nadat de Korte Vrijstellingstoets, bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit inburgering met goed gevolg is afgelegd, zoals die tot 1 januari 2013 gold. Hieruit moet blijken dat betrokkene niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald.
10. Degene die tenminste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in het Europese deel van Nederland heeft verbleven. De leerplichtige leeftijd vangt aan op de eerste schooldag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Voor de onderhavige vrijstelling van de naturalisatietoets is het voldoende als wordt vastgesteld dat de verzoeker in de periode die is gelegen tussen zijn vijfde en zestiende verjaardag, ten minste acht jaar in Europees Nederland heeft gewoond. Betrokkene kan dit aantonen door een afschrift uit de BRP of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding (bijvoorbeeld het Vestigingsregister) waaruit blijkt dat hij ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Europees Nederland.
Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat; ook de betrokken persoon die tijdens de leerplichtige leeftijd bijvoorbeeld twee perioden van vier jaar ingeschreven was, is vrijgesteld. Ook is niet vereist dat het om legaal verblijf gaat.
11. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.
12. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.
13. Degene die in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voorzover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald.
14. Degene die in het bezit is van het getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education (IGCSE Certificaat)of International Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor het vak een voldoende is behaald. Bij het IGCSE Certificaat betekent de waardering A t/m G een voldoende voor het vak Nederlands. De vermelding Ungraded betekent een onvoldoende voor het vak Nederlands.
15. Degene die in het bezit is van het certificaat Naturalisatietoets als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat betrokkene is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.
Om voor bovengenoemde vrijstellingsgronden in aanmerking te komen, overlegt de verzoeker bij het indienen van zijn verzoek om naturalisatie het gevraagde diploma en in het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor dat vak.
De verzoeker is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de documenten en, indien van toepassing, voor de vertalingen en legalisatie of apostille van de stukken. Als de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands of Engels dan moet de verzoeker zelf ervoor zorgen dat de stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler. Deze vertaling moet gehecht zijn aan (een afschrift van) het originele document. De op dit moment geldige legalisatiecirculaire is van toepassing.
Voorafgaand aan het in behandeling nemen van het verzoek om naturalisatie beoordeelt Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) summier of het overgelegde document dat recht op vrijstelling kan geven origineel is, of de personalia overeenkomen met die van verzoeker en of de inhoud juist is. Als hij van oordeel is dat het document origineel is, de inhoud klopt en de personalia juist zijn, neemt hij deze stukken in ontvangst. Het verzoek wordt op dat moment in behandeling genomen. Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) maakt een kopie van het document en voegt die met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het naturalisatiedossier. Het origineel geeft hij terug aan verzoeker. In deze gevallen wordt uiteraard geen Certificaat Naturalisatietoets verlangd.
Als Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) in dit stadium twijfelt aan de echtheid van het overgelegde document of aan de juistheid van de personalia of de inhoud, deelt hij dit mee aan verzoeker en stelt hem ervan in kennis dat hij het document en de gegevens, ná het in behandeling nemen van het verzoek om naturalisatie, nader zal onderzoeken. Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) neemt het verzoek – als de verzoeker dit nog steeds wenst in te dienen – wel in behandeling. Als Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) onmiddellijk vaststelt dat het overgelegde document niet origineel is of de personalia niet overeenkomen met die van verzoeker, wordt hem ontraden een verzoek in te dienen. In dat geval wordt er conform paragraaf 2.1.2 gehandeld.
In het geval Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland), ná het in behandeling nemen van het verzoek, de echtheid van het document of de juistheid van de gegevens op het overgelegde document nader wil onderzoeken, wint hij advies in bij de betreffende instantie. In dat geval wordt het originele document tijdelijk ingenomen. Als het contact leidt tot de vaststelling dat de gegevens op het document niet juist zijn of het document zelf niet authentiek is, maakt hij hiervan een aantekening in het naturalisatiedossier. Als het contact leidt tot de vaststelling dat de gegevens juist zijn en het document echt is bevonden, maakt de IND-unit Caribisch Nederland een kopie van het door de verzoeker overgelegde document en voegt hij die kopie met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het naturalisatiedossier van verzoeker.
Geen origineel document, maar een kopie
In het geval dat verzoeker alleen een kopie van de hierboven genoemde documenten kan overleggen, komt hij alleen in aanmerking voor vrijstelling als hij een recente verklaring van de leiding van het betrokken onderwijsinstituut overlegt waaruit blijkt dat de kopie overeenstemt met het door dat instituut afgegeven originele getuigschrift of diploma. In het geval van een overgelegde verklaring als hiervoor bedoeld, neemt de IND-unit Caribisch Nederland ter verificatie contact op met het instituut dat de verklaring heeft afgegeven.
Als de IND-unit Caribisch Nederland tot de conclusie komt dat de kopie of de verklaring (of beide documenten) niet authentiek zijn, maakt hij hiervan een aantekening in het naturalisatiedossier.
Als het contact met het instituut waar de opleiding is gevolgd leidt tot de vaststelling dat de gegevens juist zijn en het document echt is, neemt de IND-unit Caribisch Nederland de kopie van het document en de begeleidende verklaring van het desbetreffende instituut op in het naturalisatiedossier. Wordt door het betrokken onderwijsinstituut een dergelijke verklaring niet afgelegd, dan moet de verzoeker alsnog de naturalisatietoets afleggen.
Artikel 3, derde lid BNT bepaalt dat bij ministeriële regeling kan worden voorzien in gedeeltelijke vrijstelling van de naturalisatietoets op grond van andere diploma’s of certificaten dan de hiervoor genoemde. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba 2011 geeft hieraan uitwerking.
Van het afleggen van het deel dat de mate van kennis van de Nederlandse taal (deel III) toetst is vrijgesteld de verzoeker die beschikt over één van de volgende certificaten van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal:
a) Certificaat Maatschappelijk Informeel (niveau A2); dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Toeristische en Informele Taalvaardigheid (niveau A2);
b) Certificaat Profiel Taalvaardigheid Praktische Beroepen (niveau A2); dit certificaat wordt sinds 2016 niet meer verstrekt;
c) Certificaat Maatschappelijk Formeel (niveau B1); dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid (niveau B1);
d) Certificaat Zakelijk Professioneel (niveau B2); dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Professionele Taalvaardigheid (niveau B2);
e) Certificaat Educatief Startbekwaam (niveau B2); dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs (niveau B2);
f) Certificaat Educatief Professioneel (niveau C1); dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid (niveau C1).
Verzoekers om naturalisatie die na 1 januari 2011 een verzoek om naturalisatie indienen, kunnen al in het bezit zijn van een bewijs van slagen voor deel I (kennis van de staatsinrichting en maatschappij) of van het Certificaat Naturalisatietoets afgegeven vóór 1 januari 2011. Voor deze verzoekers gelden gedeeltelijke vrijstellingen. De volgende situaties kunnen zich voordoen:
Verzoeker is in het bezit van een Certificaat Naturalisatietoets Nederlandse Antillen uitgereikt vóór 1 januari 2011 en de toets is afgelegd in het Papiaments dan wel Engels:
• Deze verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van het deel dat de kennis van de staatsinrichting en maatschappij (deel I) toetst. Vermeldt het Certificaat Naturalisatietoets Nederlandse Antillen van deze verzoeker dat de naturalisatietoets is afgelegd in het Papiaments dan wel het Engels dan is deze verzoeker naast deel I tevens vrijgesteld van het deel beheersing van het Papiaments (voor Bonaire) dan wel het Engels (voor Sint Eustatius en Saba) (deel II). Deze verzoeker moet dus nog wel het deel beheersing van de Nederlandse taal (deel III) afleggen.
Verzoeker is in het bezit van een Certificaat Naturalisatietoets Nederlandse Antillen uitgereikt vóór 1 januari 2011 en de toets is afgelegd in het Nederlands:
• Deze verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van het deel dat de kennis van de staatsinrichting en maatschappij (deel I) toetst.
• Vermeldt het Certificaat Naturalisatietoets Nederlandse Antillen van deze verzoeker dat de naturalisatietoets is afgelegd in de Nederlandse taal dan is deze verzoeker naast deel I tevens vrijgesteld van het deel beheersing van de Nederlandse taal (deel III). Deze verzoeker moet dus nog wel het deel beheersing van het Papiaments (voor Bonaire) dan wel van het Engels (Sint Eustatius en Saba) (deel II) afleggen.
Verzoeker is in het bezit van een bewijs van slagen voor deel I van de naturalisatietoets, afgelegd vóór 1 januari 2011 en in het Papiaments dan wel het Engels:
• Deze verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van het deel dat de kennis van de staatsinrichting en maatschappij toetst (deel I). Deze verzoeker moet nog wel de delen II (beheersing van het Papiaments (Bonaire) dan wel het Engels (Sint Eustatius en Saba) en III (beheersing van het Nederlands) afleggen.
Verzoeker is in het bezit van een bewijs van slagen voor deel I van de naturalisatietoets, afgelegd vóór 1 januari 2011 en in het Nederlands:
• Deze verzoeker is slechts tot 1 januari 2013 vrijgesteld van het afleggen van het deel dat de kennis van de staatsinrichting en maatschappij toetst (deel I). Ook deze verzoeker moet nog wel de delen II (beheersing van het Papiaments (Bonaire) dan wel het Engels (Sint Eustatius en Saba) en III (beheersing van het Nederlands) afleggen.
• De reden voor deze beperking in de tijd van een in het Nederlands behaald deel I is dat deze verzoeker strikt genomen niet voldoet aan de per 1 januari 2011 geldende eisen van de naturalisatietoets. Voor degenen die bij invoering van de eis, dat deel I in de taal van het eiland van inwoning wordt afgelegd, bezig zijn aan het examen is met deze maatregel een overgangsperiode ingevoerd.
Verzoeker is in het bezit van een bewijs van slagen voor deel I van de naturalisatietoets, afgelegd vóór 1 januari 2011 in het Papiaments dan wel Engels of het Nederlands en enkele taalvaardigheden van deel II:
• Deze verzoeker kan na 1 januari 2011 zijn lopende taaltraject afmaken in de taal waarin hij dit traject gestart was d.w.z. de restende delen van de taal waarin hij bezig was afronden. Er geldt na 1 januari 2011 geen wachttermijn voor herkansingen meer. Deze verzoeker moet na 1 januari 2011 daarnaast nog wel voor het deel (II dan wel III) slagen in de taal waarin hij nog geen toets heeft afgelegd.
Nadat de verzoeker, die recht heeft op een gedeeltelijke vrijstelling van de naturalisatietoets als bedoeld in paragraaf 2.2.1 en 2.2.2, geslaagd is voor het deel of de delen die hij nog wel moet afleggen, ontvangt hij van het hoofd van de instantie die de naturalisatietoets afneemt een Certificaat naturalisatietoets waarop is aangetekend welk deel of welke onderdelen hij niet heeft afgelegd (artikel 9 Regeling naturalisatietoets openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba 2011).
Deze aantekening gebeurt alleen op verzoek van degene aan wie het Certificaat wordt afgegeven. De instantie die de naturalisatietoets afneemt treedt niet in een beoordeling of de verzoeker terecht afziet van het afleggen van een deel van de naturalisatietoets. Daarover oordeelt uiteindelijk immers de IND. De verzoeker overlegt bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie aan Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) dit Certificaat en de bewijsstukken op grond waarvan hij gedeeltelijke vrijstelling heeft.
H
Paragraaf 5.3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Verzoeker wordt door de IND-BES in de voorlichtingsfase gewezen op de verplichting om bij naturalisatie tot Nederlander afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Verzoeker wordt tevens gewezen op de uitzonderingen op die verplichting. Hem wordt – voor zover mogelijk – meegedeeld of hij al dan niet onder een uitzonderingscategorie valt. Een verzoeker die bereid is afstand te doen, wordt in de voorlichtingsfase verwezen naar de autoriteiten van het land waarvan hij de nationaliteit bezit teneinde te informeren naar de wijze waarop afstand van die nationaliteit kan worden gedaan (kan afstand worden gedaan op een ambassade of consulaire post, kan alleen afstand worden gedaan in het land van herkomst, dient voor het doen van afstand te worden betaald etc.) én naar de (eventuele) gevolgen van het doen van afstand (bijvoorbeeld het verlies van vermogensrechtelijke rechten). Dit is om te voorkomen dat verzoeker, na de totstandkoming van de naturalisatie tot Nederlander, bij het doen van afstand wordt geconfronteerd met daaraan verbonden voorwaarden waaraan hij niet kan of niet wenst te voldoen. Na de totstandkoming van de naturalisatie kan hij immers niet meer met succes een beroep doen op één van de uitzonderingscategorieën. In dat kader is van belang dat uit de door verzoeker ondertekende bereidheidsverklaring blijkt dat hij in verband met het doen van afstand is gewezen op de uitzonderingscategorieën en dat hij tevens is verwezen naar de autoriteiten waarvan hij de nationaliteit bezit voor het verkrijgen van informatie omtrent het doen van afstand.
Ten slotte wordt verzoeker in de voorlichtingsfase meegedeeld dat indien hij na de naturalisatie weigert afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, het besluit waarbij hem het Nederlanderschap is verleend, kan worden ingetrokken.
Indien verzoeker wél bereid is afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, moet hij bij het indienen van het verzoek om naturalisatie een bereidheidsverklaring ondertekenen waarop hij dat duidelijk aangeeft (zie model 2.4 en model 2.5).
Tegelijkertijd met de kennisgeving dat verzoeker Nederlander is geworden, ontvangt hij een bericht van Onze Minister om binnen een termijn van drie maanden een verzoek te doen tot afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Daarbij wordt hij tevens gewezen op de mogelijkheid tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN.
De genaturaliseerde die drie maanden na (de terugmelding van) de uitreiking van de bekendmaking (tijdens de naturalisatieceremonie) niet heeft aangetoond dat hij actie heeft ondernomen om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit, wordt door de IND-BES schriftelijk verzocht om binnen een termijn van een maand stukken toe te zenden waaruit blijkt dat hij afstand heeft gedaan dan wel een verzoek om afstand heeft gedaan (geldt voor landen waarin het verlies van die nationaliteit alleen met toestemming van de nationale overheid kan worden gerealiseerd of waarin daarover alleen door die overheid kan worden beslist) of een verklaring van afstand heeft afgelegd, maar daarvan nog geen bevestiging heeft gehad van de bevoegde autoriteit.
Indien na die maand blijkt dat hij dit heeft nagelaten of dat hij niet heeft gereageerd, ontvangt hij een tweede rappel. In deze brief wordt het verzoek om toezending van de gevraagde stukken herhaald en wordt tevens aangegeven dat, indien hij dit binnen een maand nalaat, het koninklijk besluit waarbij het Nederlanderschap werd verleend door Onze Minister zal worden ingetrokken. Als betrokkene niet binnen deze termijn aan het verzoek heeft voldaan om deze stukken te overleggen, zal Onze Minister overgaan tot intrekking van het koninklijk besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend. (artikel 60 BvvN).
De genaturaliseerde zal in de drie maanden na de uitreiking van de bekendmaking op verschillende wijzen kunnen aantonen dat hij actie heeft ondernomen om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Zo kan hij aantonen dat hij een verzoek om afstand heeft gedaan of dat hij een verklaring van afstand heeft afgegeven, maar daarvan nog geen bevestiging heeft gehad van de bevoegde autoriteit. Als betrokkene dit heeft gedaan, maar het heeft nog niet tot verlies van de oorspronkelijke nationaliteit geleid, zal hij zes maanden na zijn reactie door de IND-BES schriftelijk worden verzocht binnen een maand informatie te verschaffen met betrekking tot de voortgang van het doen van afstand (artikel 58, tweede lid, BvvN). Als betrokkene hierop niet reageert, wordt hem een nieuwe brief gestuurd, waarin het verzoek om binnen een maand informatie te verschaffen wordt herhaald en waarin tevens wordt aangegeven dat indien hij dit nalaat, het koninklijk besluit waarbij het Nederlanderschap werd verleend door de Minister van Justitie zal worden ingetrokken. Als betrokkene niet binnen deze termijn reageert, zal Onze Minister overgaan tot intrekking van het koninklijk besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend.
Als betrokkene wél reageert op het verzoek of de verzoeken om informatie van de IND aan betrokkene, dan wordt er een nadere termijn gesteld om het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit te bewerkstelligen (artikel 58, derde lid, BVVN) Dit zal met name geschieden indien de buitenlandse overheid nog niet heeft beslist op het verzoek om afstand of indien deze nog geen bevestiging van het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit na een verklaring van afstand heeft toegezonden. Onze Minister kan van betrokkene verlangen dat hij zijn verzoek of verklaring herhaalt. Afhankelijk van de redenen die betrokkene geeft op grond waarvan het nog niet is gelukt om afstand te doen, beslist Onze Minister of het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN wordt ingetrokken of dat hem opnieuw een termijn wordt gegund om te voldoen aan zijn verplichting om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit (de duur van de gegunde termijn hangt weer af van de gegeven redenen en de toepasselijke feiten en omstandigheden; afhankelijk van de omstandigheden kan hem dus meerdere keren een termijn worden gegund). De getoonde bereidheid van betrokkene om mee te werken en de moeite die hij heeft gedaan om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, zal van invloed zijn op deze beslissing.
Indien de genaturaliseerde ondanks herhaalde herinneringsbrieven nalatig blijft al het mogelijke te doen zijn oorspronkelijke nationaliteit(en) te verliezen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN worden overgegaan tot de intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend (zie de toelichting bij artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).
Als na verloop van tijd is gebleken dat betrokkene al het mogelijke heeft gedaan dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen én is gebleken dat de autoriteiten van het land van de oorspronkelijke nationaliteit in het betreffende geval geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verzoek of de verklaring van afstand, dan kan Onze Minister besluiten betrokkene te ontslaan van de verplichting om afstand te doen (artikel 58, derde lid, BVVN). Van geen of onvoldoende medewerking in deze zin kan worden gesproken indien de autoriteit van het land van de oorspronkelijke nationaliteit na verloop van een aantal jaren nog steeds geen beslissing heeft genomen op de herhaalde verzoeken of verklaringen van betrokkene om afstand van die nationaliteit te doen. Dit gaat uiteraard niet op als – eventueel na onderzoek – blijkt dat het gebrek aan medewerking van de autoriteit is te wijten aan betrokkene zelf (gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het niet betalen van leges of het niet aanleveren van stukken).
Documenten uit het buitenland dienen, indien nodig, gelegaliseerd en vertaald te worden. De op dit moment geldende circulaire legalisatie is van toepassing.
De genaturaliseerde die afstand heeft gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit, zal een bewijs daarvan moeten overleggen bij de IND-BES. In de betreffende nationaliteitswetgeving dient te worden nagegaan of de instantie die een verklaring van afstand heeft afgegeven of bevestigd dan wel de instantie die de beslissing op het verzoek om afstand heeft genomen wel daartoe is bevoegd. Een dergelijke verklaring van afstand is een akte die gelegaliseerd dient te zijn, tenzij een uitzondering op die regel van toepassing is. Indien de verklaringen en/of het document zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient betrokkene zorg te dragen voor een door een in één van de landen van het Koninkrijk beëdigd vertaler gemaakte vertaling welke dient te worden gehecht aan de originele verklaring/het originele document. Een verklaring waarin wordt aangegeven dat hij zijn paspoort heeft ingeleverd, is niet voldoende. De verklaring van de autoriteiten dient in elk geval de personalia van betrokkene te bevatten en (zo mogelijk) de datum met ingang waarvan betrokkene niet meer in het bezit is van zijn oorspronkelijke nationaliteit. De IND-BES heeft een eigen verantwoordelijkheid in het beoordelen van een verklaring van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Wordt het bewijs dat de oorspronkelijke nationaliteit is verloren, overgelegd bij de IND-BES, dan zal verzocht worden de basisadministratie persoonsgegevens hierop aan te passen (artikel 59, eerste en derde lid, BvvN).
I
Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN-BES is gewijzigd en komt te luiden:
Van de verzoeker om naturalisatie wordt verlangd dat hij het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen dan wel zich bereid verklaart om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om die nationaliteit te verliezen (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Dit is alleen anders als iemand valt onder één van de uitzonderingscategorieën (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).
Een afstandsverklaring van de oorspronkelijke nationaliteit moet in beginsel gelegaliseerd zijn. Zonder legalisatie kan in beginsel geen waarde aan de afstandsverklaring worden gehecht. Alleen als uit algemene bronnen uit het betreffende land blijkt dat dit land nooit overgaat tot legalisatie, kan een afstandsverklaring worden geaccepteerd zonder legalisatie. Ook andere documenten afgegeven door de autoriteiten van het land van de oorspronkelijke nationaliteit moeten in beginsel gelegaliseerd zijn, als met deze documenten wordt beoogd aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn verricht op grond waarvan de IND de afstandsprocedure kan afsluiten.
Buitenlandse documenten die niet in het Nederlands of Engels zijn opgesteld moeten in principe worden vertaald. De genaturaliseerde is zelf verantwoordelijk voor het laten vertalen van de door hem of haar ingebrachte documenten. Als uit een overgelegd document, dat niet vertaald is, niet valt af te leiden wat de inhoud van het stuk is, dan kan aan het document geen waarde worden toegekend voor wat betreft de afstandsprocedure.
De IND kan geen contact opnemen met een buitenlandse ambassade om de voortgang van het afstandsverzoek van een betrokkene te bespreken, tenzij betrokkene hiertoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Als een ambassade op eigen initiatief informatie aanlevert bij de IND over een specifiek afstandsverzoek, dan moet de IND dat aan betrokkene overleggen, als deze informatie (mede) leidt tot intrekking van het Nederlanderschap.
Als een afstandsplichtige drie jaar nadat hij een afstandsverzoek heeft ingediend nog geen bewijs van afstand heeft overgelegd, beoordeelt de IND of betrokkene al het nodige heeft gedaan om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hierbij zijn drie conclusies mogelijk:
• Betrokkene heeft voldoende inspanning geleverd om afstand te doen en er is geen voortgang meer te verwachten. In dat geval sluit de IND de openstaande afstandsprocedure af en stuurt hij betrokkene een brief, met de mededeling dat het Nederlanderschap niet wordt ingetrokken, maar dat betrokkene wel afstandsplichtig blijft. Als betrokkene nadien alsnog een afstandsverklaring overlegt, wordt deze op de gebruikelijke wijze verwerkt. Ook is het mogelijk dat betrokkene in deze situatie definitief wordt ontheven van de afstandsplicht, zie verder onder Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het Koninklijk besluit.
• Betrokkene heeft voldoende stappen ondernomen en er is nog voortgang te verwachten. In dat geval sluit de IND de procedure niet af en wordt gewacht op een bewijs van afstand.
• Betrokkene heeft niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om afstand te doen. In dat geval kan de IND overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 21 maart 2025
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie
Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vastgelegd (HRWN-BES). Dit komt bijvoorbeeld door wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.
Gebleken is dat er in Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen mensen beschikbaar zijn die Franstalige en Duitse aktes kunnen lezen of vertalen. Daarom wordt er op de overzeese eilanden om een vertaling van Franstalige en Duitstalige akten verzocht. Nu deze praktijk niet overeenkomt met wat er in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is vastgelegd (HRWN-BES), is in de HRWN-BES het overleggen van Franstalige of Duitstalige akten geschrapt. Ook zijn er in de overige paragrafen binnen dit WBN redactionele aanpassingen doorgevoerd ter bevordering van de leesbaarheid.
Conform artikel 5 van de Archiefwet is een bewaartermijnenlijst opgesteld (Selectielijst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en rechtsvoorgangers vanaf 5 mei 1945, 9 april 2021), zoals vastgesteld in de Staatscourant van 12 april 2021, nr. 17848. Deze bewaartermijnenlijst schrijft voor dat optieverklaringen en daaraan gerelateerde dossierstukken blijvend bewaard moeten worden.
Dit betekent dat de in de Handleiding vermelde bewaartermijnen voor optiedossiers niet langer in lijn zijn met wat voornoemde bewaartermijnenlijst voorschrijft.
Met dit WBN wordt de bewaartermijn voor optiedossiers naar een blijvende bewaartermijn aangepast voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-9814.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.