Regeling van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 10 december 2025, nr. WJZ/95846712, tot wijziging van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen en enkele andere regelingen in verband met de uitvoering van de verordening (EU) nr. 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 en de verordening (EU) nr. 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 februari 2024 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

Gelet de verordening (EU) nr. 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 en de verordening (EU) nr. 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 februari 2024 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009 en de artikelen 6, derde en vierde lid, 9, derde en vierde lid, 11, tweede lid, 12, eerste lid, onder g, en tweede lid, en 14, vijfde lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. apparatuur:

apparatuur als bedoeld in de artikelen 5, tweede en derde lid, en 8, tweede en derde lid, van de F-gassenverordening, de klimaatregelingssystemen, bedoeld in artikel 8, vierde lid en tiende lid, tweede alinea, van de F-gassenverordening, de producten en apparatuur, bedoeld in artikel 8, tiende lid, eerste alinea, van de F-gassenverordening, de apparatuur, systemen en apparaten, bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 21, tweede lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen en de producten en apparatuur, bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen;.

2. Onderdeel c komt te luiden

c. BRL 100:

Beoordelingsrichtlijn voor het certificaat voor ondernemingen in overeenstemming met Verordening (EU)2024/573, versie 3.0, 5 december 2025, uitgegeven door Rijkswaterstaat;.

3. Onderdeel d komt te luiden:

d. BRL 200:

Beoordelingsrichtlijn voor het certificaat voor personen in overeenstemming met Verordening (EU)2024/573, versie 2.0, 5 december 2025, uitgegeven door Rijkswaterstaat;.

4. Onderdeel f komt te luiden:

f. exploitant:

exploitant als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de F-gassenverordening, onderneming als bedoeld in artikel 3, elfde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen of eigenaar als bedoeld in artikel 2a van het besluit;.

5. Onderdeel g komt te luiden:

g. ozonlaagafbrekende stoffen:

de stoffen, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen en de isomeren ervan, afzonderlijk of vervat in mengsels;.

6. In onderdeel i wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Klimaat en Groene Groei’.

7. Onder verlettering van onderdeel j tot onderdeel k wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

j. register:

het Centraal Register Techniek;.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘, respectievelijk het verkrijgen en behouden,’ vervangen door ‘en behouden’.

2. In het tweede lid wordt ‘of de onderneming die het verleende certificaat wil behouden’ vervangen door ‘of behouden’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een certificaat van een natuurlijk persoon is maximaal zeven jaar geldig.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel c wordt toegevoegd ‘, het KVK-nummer en het vestigingsnummer’.

2. In de lettering van de onderdelen wordt het tweede onderdeel ‘d’ tot en met onderdeel f verletterd tot onderdeel e tot en met onderdeel g.

3. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:

  • e. als het certificaat wordt afgegeven aan een natuurlijk persoon: een of meerdere werkzaamheden en het bijbehorende certificaattype, bedoeld in de BRL 200, waarvoor het certificaat wordt afgegeven;.

4. In onderdeel f (nieuw) wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g (nieuw) door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • h. de datum tot wanneer het certificaat geldig is; en

  • i. als het certificaat wordt afgegeven aan een onderneming: de werkzaamheden en het bijbehorende deelgebied waarvoor het certificaat wordt afgegeven, als bedoeld in het certificeringsschema, en het certificeringsschema op grond waarvan het certificaat wordt afgegeven.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt na ‘levert dit’ ingevoegd ‘indien er sprake is van een papieren certificaat’.

2. In het vijfde lid wordt ‘heeft verricht’ vervangen door ‘verricht’.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘meetnauwkeurigheid, juiste werking van het alarm en correcte plaatsing van de lekdectoren’ vervangen door ‘meetnauwkeurigheid en juiste werking van het alarm’.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 10, eerste lid, onder b, van de F-gassenverordening of artikel 23, tweede lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen’ vervangen door ‘artikel 6, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, van het besluit’.

3. Het vijfde lid vervalt.

F

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. meldt aan de beheerder van het register zo spoedig mogelijk de gegevens van iedere gecertificeerde natuurlijke persoon die benodigd zijn voor de registratie, bedoeld in artikel 12, en de intrekkingen van certificaten;.

b. Onderdeel g vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. meldt aan de beheerder van het register zo spoedig mogelijk de gegevens van iedere gecertificeerde onderneming die benodigd zijn voor de registratie, bedoeld in artikel 12, en de schorsingen en de intrekkingen van certificaten;.

b. Onderdeel e vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onder a, kan een instelling voor een ander certificeringsschema dan de BRL 100 zijn geaccrediteerd, mits door de minister is geoordeeld dat het andere certificeringsschema gelijkwaardig is aan de BRL 100.

G

In artikel 10, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder d, wordt ‘gereguleerde stoffen’ telkens vervangen door ‘ozonlaagafbrekende stoffen’.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de gegevens over de ingetrokken certificaten.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Op verzoek van de minister stelt een instelling de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, ter beschikking aan de minister.

I

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘gecertificeerde personen en ondernemingen’ vervangen door ‘gecertificeerde natuurlijke personen en ondernemingen’.

2. In het eerste lid wordt ‘De minister’ vervangen door ‘De beheerder van het register’.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De beheerder van het register kan voor de registratie kosten in rekening brengen bij een instelling. Deze kosten bedragen maximaal de werkelijke kosten die de beheerder maakt voor opname in en instandhouding van het register.

4. In het derde lid wordt ‘De minister’ vervangen door ‘De beheerder van het register’.

J

Na artikel 13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Overgangsrecht certificaten natuurlijke personen

In afwijking van artikel 2, derde lid, is een certificaat van een natuurlijk persoon dat is afgegeven voor 29 september 2024 of op grond van de Beoordelingsrichtlijn voor het certificaat f-gassen voor natuurlijke personen, versie 1.2, 1 mei 2017, geldig tot het moment dat voor de werkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven een nieuw examen is afgelegd waaruit blijkt dat aan de eisen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt voldaan, en uiterlijk tot 12 maart 2029.

Artikel 13b. Overgangsrecht certificaten ondernemingen

In afwijking van artikel 2, eerste lid, is een certificaat van een onderneming dat is afgegeven op grond van de Beoordelingsrichtlijn voor het certificaat f-gassen voor ondernemingen, versie 2.0, 6 juni 2019, geldig tot drie maanden na de publicatie van de Uitvoeringsregeling F-gassenverordening en OAS-verordening.

K

Bijlagen 1 en 2 vervallen.

ARTIKEL II

De bijlage, behorende bij artikel 1 van de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet, wordt als volgt gewijzigd:

A

De tabel behorend bij paragraaf 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De rij van ‘Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer, artikel 4’ vervalt.

2. De rij van ‘Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, artikelen 2, 4, 5, 6, tweede lid, 9, tweede lid, onder a.’ vervalt.

3. De rij van ‘Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Uitvoeringsregeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen milieubeheer, artikelen 2 en 18’ vervalt.

4. In alfabetische volgorde worden twee rijen ingevoegd, luidende:

Ministerie van Klimaat en Groene Groei

Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

artikelen 6, 9, 10, 11, 12

Ministerie van Klimaat en Groene Groei

Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

artikelen 2, 4, 5, 9, tweede lid, onder a

B

De tabel behorend bij paragraaf 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De rij van ‘Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, artikelen 6, 8, 9, 10 en 11’ vervalt.

2. De rij van ‘Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Uitvoeringsregeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen milieubeheer, artikelen 2 en 18’ vervalt.

3. In alfabetische volgorde worden twee rijen ingevoegd, luidende:

Ministerie van Klimaat en Groene Groei

Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

artikelen 12, 14, 16, tweede lid

Ministerie van Klimaat en Groene Groei

Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

artikelen 2, 5, 8 tot en met 11

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL IV

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling F-gassenverordening en Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 december 2025

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Deze wijzigingsregeling strekt tot uitvoering van de Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 (hierna: F-gassenverordening) en Verordening (EU) 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009 (hierna: OAS-verordening).

Beide verordeningen hebben tot doel het milieu te beschermen door de uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen) respectievelijk ozonlaagafbrekende stoffen (OAS) te verminderen. Een belangrijk instrument hiertoe is de verplichting voor degenen die werkzaamheden uitvoeren met F-gassen of OAS om voldoende te zijn gekwalificeerd. Voor een inhoudelijke toelichting op beide verordeningen en voor een transponeringstabel wordt verwezen naar de toelichting in het Besluit van 14 juli 2025, houdende wijziging van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen en enkele andere besluiten in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014, en Verordening (EU) 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/200.1

De onderhavige wijziging van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen (hierna: Regeling F-gassen en OAS) sluit aan op de wijzigingen van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekenende stoffen (hierna: Besluit F-gassen en OAS). De wijzigingen omvatten hoofdzakelijk nadere bepalingen ten aanzien van de nationale uitvoering van de kwalificatieplicht. Tevens zijn in de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet de verwijzingen naar het Besluit F-gassen en OAS en de Regeling F-gassen en OAS geactualiseerd.

2. Inhoud van de wijziging van de Regeling F-gassen en OAS

Met deze wijzigingsregeling zijn enkele begripsbepalingen aangepast in artikel 1 van de regeling (artikel I, onderdeel A). Er is vastgehouden aan het begrip ‘onderneming’. Hiermee worden zowel rechtspersonen als rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid bedoeld. Hoewel het begrip onderneming in artikel 3, onder 27, van de gewijzigde F-gassenverordening gedefinieerd is als (natuurlijke personen en) rechtspersonen, is na overleg met de Europese Commissie gebleken dat hiermee niet wordt beoogd de certificeringsverplichting te beperken. Dat betekent dat de certificering van ondernemingen in Nederland dezelfde reikwijdte blijft behouden wat betreft rechtsvormen als voorheen.

Voor de kwalificatie van degenen die werkzaamheden uitvoeren met F-gassen zijn in de uitvoeringsverordeningen onder de F-gassenverordening minimumeisen vastgelegd. Dit was onder de voorgaande verordening eveneens het geval. In Nederland zijn deze minimumeisen opgenomen in de Beoordelingsrichtlijn voor het certificaat f-gassen voor natuurlijke personen (BRL 200) en Beoordelingsrichtlijn voor het certificaat f-gassen voor ondernemingen (BRL 100). Deze worden uitgegeven door Rijkswaterstaat. In beide beoordelingsrichtlijnen zijn naast de minimumeisen nadere voorschriften opgenomen die in overleg met vertegenwoordigers van de doelgroepen, opleidingsinstanties en certificerende instellingen wenselijk worden geacht om een goed functionerend kwalificatiestelsel te hebben. Er is tevens rekening gehouden met de noodzaak om effectief toezicht te kunnen houden op het stelsel en specifiek voor certificering van ondernemingen de noodzaak dat de vereisten accrediteerbaar zijn. Deze werkwijze wordt voortgezet ter uitvoering van de verbrede kwalificatieplicht zoals die op basis van de F-gassenverordening moet worden uitgevoerd.

De uitvoeringsverordeningen waarin de minimumeisen zijn vastgesteld, worden niet gelijktijdig bekendgemaakt. Daarnaast krijgen lidstaten een termijn van één jaar om deze minimumeisen nationaal te implementeren. Om deze reden worden de beoordelingsrichtlijnen in verschillende fasen afzonderlijk gewijzigd op basis van nieuw beschikbaar komende minimumeisen en zal de Regeling F-gassen en OAS om deze redenen op een later tijdstip opnieuw worden gewijzigd.

Omdat de kwalificatieverplichting voor meer verschillende apparatuur, werkzaamheden en gassen zal gelden, worden in de uitvoeringsverordeningen verschillende typen kwalificaties onderscheiden. Met deze wijzigingsregeling is daarom geregeld dat de certificaten een nadere duiding bevatten waarvoor zij geldig zijn (Artikel I, onderdeel C).

In de F-gassenverordening is bepaald dat kwalificaties van natuurlijke personen maximaal zeven jaar en bestaande certificaten uiterlijk tot 12 maart 2029 geldig mogen zijn. Deze maximale termijnen zijn overgenomen in de regeling (Artikel I, onderdelen B en J). Om de werkzaamheden te mogen blijven uitvoeren, moet een natuurlijk persoon vóór het eindigen van de geldigheidsduur van een certificaat of een opleidingsattest een herexamen respectievelijk een opfriscursus uitvoeren. In de praktijk zal dit worden beschouwd als het verlengen van de kwalificatie. Omdat in administratieve zin sprake kan zijn van een nieuw registratienummer of een aangepaste scope, wordt dit in het Besluit F-gassen en OAS en in de Regeling F-gassen en OAS aangeduid als het behouden van de kwalificatie. Dit sluit aan bij de terminologie over certificaten voor ondernemingen, waarvoor een periodieke herkeuring verplicht is.

Met de wijziging van artikel 9 is het mogelijk dat ondernemingen voldoen aan de certificeringsverplichting met een ander certificeringsschema dan de BRL 100, mits deze als gelijkwaardig aan de BRL 100 wordt aangemerkt (artikel I, onderdeel F). In de praktijk kwam het regelmatig voor dat ondernemingen tweemaal werden gecertificeerd: eenmaal op grond van het overheidsschema (BRL 100) en eenmaal op basis van een marktcertificeringsschema. Laatstgenoemd schema omvatte doorgaans dezelfde onderdelen als het overheidsschema, aangevuld met extra onderdelen. Deze dubbele certificering wordt als onwenselijk gezien en binnen de sector bestond onzekerheid over de geldigheid van het marktcertificaat. Aangezien de reikwijdte van de BRL 100 ook op enkele punten is uitgebreid, voorkomt het nieuwe vierde lid bovendien dat ondernemingen die voor deze onderdelen reeds beschikten over een marktcertificaat, verplicht worden zich opnieuw te laten certificeren. Marktcertificeringsschema's kunnen in geringe mate afwijken van het overheidsschema, maar Rijkswaterstaat beoordeelt als schemabeheerder of dergelijke schema's als gelijkwaardig aan de BRL 100 kunnen worden aangemerkt. Dergelijke certificaten worden eveneens in het Centraal Register Techniek (CRT) opgenomen.

De centrale registratie van kwalificaties, zoals certificaten, en de vastlegging van relevante gegevens zijn in de afgelopen jaren en blijven binnen het Centraal Register Techniek (CRT) ondergebracht. Het CRT is het onafhankelijke kwaliteitsregister voor de installatietechniek. Met de onderhavige wijzigingsregeling is het CRT in de regeling geëxpliciteerd in de begripsbepalingen in artikel 1 en zijn verwijzingen naar de minister (in de artikelen 9 en 12) vervangen door de beheerder van het register (Artikel I, onderdelen A). De beheerder betreft het bestuur van het CRT dat gevormd wordt door ondernemersorganisatie Techniek Nederland, Vakbonden CNV Vakmensen & FNV Metaal, brancheorganisatie NVKL (luchtbehandeling en koudetechniek) en het opleidingsfonds voor de technische installatiebranche Wij Techniek. In artikel 12 is bepaald dat door de beheerder kosten in rekening kan worden gebracht voor de registratie van certificaten (Artikel I, onderdeel I).

De wijzigingsregeling bevat verder enkele verduidelijkingen, aanpassing van begrippen aan beide verordeningen en de nationale situatie en actualisering van verwijzingen.

3. Inhoud van de wijziging van de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet

De Europese Dienstenrichtlijn (Drl) zorgt ervoor dat ondernemers makkelijker in andere EU-landen hun diensten kunnen aanbieden. Nederland heeft de Dienstenrichtlijn vastgelegd in de Dienstenwet. Met de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet wordt een overzicht geboden van de vergunningstelsels en eisen die aan dienstverleners worden gesteld. Dit biedt ondernemers uit andere EU-landen inzicht waaraan zij moeten voldoen om in Nederland hun diensten te mogen aanbieden. In Artikel II van deze wijzigingsregeling zijn de gegevens over de verplichtingen om werkzaamheden te verrichten die worden gereguleerd op grond van de F-gassenverordening en OAS-verordening geactualiseerd. Vanwege de departementale herindeling zijn deze gegevens ook naar een andere plek in de regeling verplaatst. De regeling bevatte ook verwijzingen naar al langer geleden vervallen bepalingen, deze zijn verwijderd.

4. Gevolgen van de regeling

4.1. Gevolgen voor de regeldruk

De wijzigingsregeling bevat een aantal nadere bepalingen die aansluiten bij de wijzigingen die in het Besluit F-gassen en OAS zijn aangebracht ter uitvoering van de F-gassenverordening en OAS-verordening.2 In de nota van toelichting bij het dat wijzigingsbesluit zijn voor die aspecten al de regeldrukgevolgen omschreven. Het gaat om de beperking van de geldigheidsduur van certificaten.

Certificerende instellingen moeten meer gegevens op een certificaat vermelden. Dit vergt een eenmalige aanpassing van hun systemen door de certificerende instellingen en van gegadigden voor een certificaat het doorgeven van de betreffende gegevens. Ten opzichte van het geheel aan aanpassingskosten en kosten voor gegadigden zoals die in genoemde nota van toelichting zijn beschreven,3 betreft dit verwaarloosbare kosten.

Certificerende instellingen moeten de gegevens over ingetrokken certificaten voor natuurlijke personen daarnaast bewaren en doorgeven aan de beheerder van het register. Omdat het intrekken van certificaten maar in een beperkt aantal gevallen gebeurt, en het bewaren en doorgeven een bredere set aan gegevens behelst, betreft dit verwaarloosbare kosten. Dat de beheerder nu is geëxpliciteerd, waar voorheen de minister werd genoemd, leidt niet tot extra regeldruk.

De beheerder van het register kan de kosten voor registratie doorberekenen aan de certificerende instellingen, waar voorheen de rijksoverheid deze kosten droeg. Er wordt verondersteld dat hiervoor € 15 aan kosten per certificaat wordt gerekend. Uitgaande van 18.000 eenmalige certificeringen van natuurlijke personen in de periode 2025–2029 en vervolgens 20.000/max 7 jaar≈3.000 certificeringen per jaar, zoals beschreven in het voormelde wijzigingsbesluit,4 levert dit eenmalige kosten op van € 270.000 en periodieke kosten van € 45.000 per jaar voor de (momenteel zes) instellingen die natuurlijke personen certificeren. Uitgaande van 500 eenmalige certificeringen van ondernemingen en 3.636 per twee jaar, beslaan de kosten voor de (momenteel zes) instellingen die ondernemingen certificeren eenmalig € 7.500 en jaarlijks € 27.270. Deze kosten zullen zij verdisconteren in de tarieven voor gegadigden.

De bepaling dat certificerende instellingen gegevens op verzoek ter beschikking moeten stellen aan de minister (in de praktijk de toezichthouder) is een explicitering van het doel van de gegevens-bewaarplicht; het vormt dus geen nieuwe verplichting en levert daarom ook geen extra regeldruk op.

Voor gecertificeerde ondernemingen is de wijziging relevant dat zij niet langer hun vroegere klanten maar alleen hun huidige klanten hoeven te informeren, indien hun certificaat is ingetrokken. Aangezien slechts een klein deel van de certificaten jaarlijks wordt ingetrokken, is de regeldrukvermindering hiervan verwaarloosbaar. Voor ondernemingen die zijn gecertificeerd op basis van een ander certificeringsschema dat vergelijkbaar is met de BRL 100, worden de kosten als gevolg van deze wijzigingsregeling verlaagd, omdat zij geen twee verschillende certificaten hoeven te halen. Dit is echter niet te beschouwen als vermindering van regeldrukkosten, aangezien het de eigen keuze van ondernemingen was om naast het verplichte BRL 100-certificaat ook een marktgebaseerd certificaat te halen en de regeldruk alleen voortvloeide uit het BRL 100-certificaat. Indien een marktgebaseerd certificaat kan voldoen, verschuift de regeldruk als gevolg van het halen van een BRL 100-certificaat naar dat marktgebaseerde certificaat en blijft dus gelijk.

Ook het kennisnemen van de wijzigingsregeling geldt als regeldrukkosten. Kennisname is alleen relevant voor certificerende instellingen en omdat het beperkte wijzigingen en een beperkt aantal instellingen betreft, zijn de kennisnamekosten verwaarloosbaar.

4.2. Overige gevolgen voor burgers en bedrijven

Er zijn geen directe gevolgen voor burgers en bedrijven die een installatie met F-gassen, natuurlijke koudemiddelen of ozonafbrekende stoffen exploiteren van deze wijzigingsregeling. De beperkte geldigheidsduur van kwalificaties leidt naar verwachting ertoe dat installateurs waaraan een opdracht wordt gegeven gemiddeld beter zijn gekwalificeerd en burgers dus beter kunnen adviseren, en er sprake kan zijn van minder onderhoudskosten. Deze voordelen zijn ook te verwachten als gevolg van de verbetering van de registratie van ingetrokken certificaten, omdat het voor die installateurs minder makkelijk is om zich voor te doen als wèl gekwalificeerd. De extra gegevens met betrekking tot type of deelgebied die moeten worden vermeld op een certificaat geven bovendien beter inzicht of een installateur specifiek voor de betreffende installatie is gekwalificeerd.

Voor gekwalificeerde natuurlijke personen en ondernemingen bieden de genoemde wijzigingen een verhoging van hun betrouwbaarheid en verbetering van de concurrentiepositie ten opzichte van installateurs die zonder kwalificatie en dus illegaal proberen opdrachten binnen te halen. De periodieke verplichting tot herkwalificatie verbetert de professionaliteit van de natuurlijke personen en draagt daarmee bij aan hun inzetbaarheid.

5. Toezicht en handhaving

De verantwoordelijkheden van de verschillende toezichthouders zijn beschreven in de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit F-gassen en OAS.5

De verplichting vermelding van het Kamer van Koophandel (KvK)-nummer en vestigingsnummer op certificaten van ondernemingen vergroot de handhaafbaarheid en fraudebestendigheid, omdat eenduidiger is welke installateur wordt bedoeld. De verplichting tot doorgeven van gegevens van ingetrokken certificaten van natuurlijke personen aan de beheerder van het register vergroot de fraudebestendigheid, omdat installateurs minder makkelijk zonder certificaat opdrachten kunnen verkrijgen. Ook vergroot het de handhaafbaarheid omdat de toezichthouders van actuelere informatie kunnen uitgaan. De ruimte die wordt geboden aan certificerende instellingen om, in plaats van met de BRL 100, met een vergelijkbaar certificeringsschema te voldoen aan de relevante verplichtingen, zal van Rijkswaterstaat inzet vragen om namens de minister de vergelijkbaarheid te beoordelen. Mogelijk vraagt het ook van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) extra inzet, als het ertoe leidt dat de variatie tussen de handelwijzen van certificerende instelling hierdoor toeneemt.

Toets ILT op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF)

De ILT heeft in haar reactie op de concept-wijzigingsregeling aangegeven dat zij nog geen volledige HUF-toets heeft kunnen uitvoeren, omdat de gewijzigde Beoordelingsrichtlijnen op dat moment nog niet waren afgerond. Vanwege de implementatieperiode was er geen gelegenheid daarop te wachten. Zo nodig zal ter verwerking van aanvullende opmerkingen van de ILT een nieuwe wijzigingsregeling worden opgesteld.

De ILT heeft voorgesteld om één certificeringsschema te blijven hanteren om onduidelijkheid in de sector te voorkomen en het toezicht niet te bemoeilijken. In paragraaf 2 van deze toelichting is beschreven dat juist de huidige situatie (één certificeringsschema) tot onduidelijkheid in de markt heeft geleid. Hoewel dat voortvloeide uit het handelen van marktpartijen (die meerdere certificeringen toepasten), werd deze handelwijze mede veroorzaakt doordat de overheid geen ruimte bood voor private certificeringsschema’s. Dat is met deze wijzigingsregeling aangepast. Er zijn geen doorslaggevende redenen om de markt op dit punt in te perken, ondanks de verwachting dat dit mogelijk op zichzelf ook weer enige onduidelijkheid kan veroorzaken. De verwachting is niet dat het toezicht significant wordt bemoeilijkt, aangezien de wijziging enkel voorziet in de mogelijkheid voor de accreditatie van andere certificeringsschema, terwijl de inhoudelijke eisen aan de certificerende instelling – waarop de ILT toeziet – ongewijzigd blijven. Ook op dit moment kunnen de werkwijzen van de certificerende instellingen al ten opzichte van elkaar variëren, binnen de gestelde eisen.

De ILT heeft verzocht te worden gemandateerd voor het ontvangen van meldingen op grond van artikel 13, zeventiende lid, van de F-gassenverordening. Dit betreft het in bedrijf stellen van een schakelinrichting in afwijking van het verbod om daarbij gefluoreerde broeikasgassen te gebruiken. Dit verzoek vergt geen opname in de regeling, maar wordt verwerkt in het betreffende mandaatbesluit.

6. Advies en consultatie

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat de regeling beperkte wijzigingen betreft die primair relevant zijn voor een beperkte groep certificerende instellingen waarmee intensief contact bestaat over de implementatie van de F-gassenverordening en de OAS-verordening in het nationale certificeringssysteem. De wijzigingen die relevant zijn voor bedrijven, te weten de eisen aan een opleidingsattest en de beperkte geldigheidsduur van kwalificaties, betreffen één-op-één implementatie van de F-gassenverordening.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant en wijkt daarmee af van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat deze wijzigingsregeling onderdeel is van de uitvoering van Europese verordeningen. Op grond van aanwijzing 4.17, vijfde lid, vormt dit een uitzondering op de vaste verandermomenten of de minimuminvoeringstermijn.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en G (artikelen 1 en 10)

Met de wijzigingen in onderdeel A zijn enkele begripsbepalingen in lijn gebracht met de gewijzigde verordeningen. In de begripsbepalingen van apparatuur en exploitant zijn de verwijzingen naar de betreffende artikelen in de verordeningen geactualiseerd. Daarnaast zijn de definities van de beoordelingsrichtlijnen geactualiseerd in verband met de uitgifte van de nieuwe versies door Rijkswaterstaat. Aan artikel 1 is de begripsbepaling register toegevoegd. Dit betreft het Centraal Register Techniek (CRT) waarin de certificaten worden geregistreerd, zoals nu in artikel 12 is bepaald.

Tot slot is met onderdeel G de begripsbepaling van gereguleerde stoffen vervangen door het begrip ozonafbrekende stoffen. De reden hiervoor is dat er in de OAS-verordening wordt gesproken over ozonafbrekende stoffen en niet langer over gereguleerde stoffen zoals in de voorgaande verordening het geval was. Dientengevolge is dit begrip eveneens in artikel 10 vervangen.

Onderdeel B (artikel 2)

In artikel 2 zijn de eisen voor het verkrijgen en behouden van een certificaat geregeld. Omdat certificaten voor natuurlijke personen ook een beperkte geldigheidsduur krijgen en herkwalificatie verplicht is om de werkzaamheden na die periode te mogen blijven uitvoeren, is met de wijziging in onderdeel B in het eerste en tweede lid het onderscheid verwijderd dat alleen voor certificaten van ondernemingen eisen worden gesteld aan het behouden van het certificaat.

Daarnaast is een lid toegevoegd. Hierin is bepaald dat de geldigheidsduur van certificaten van natuurlijke personen maximaal zeven jaar is. Dit vloeit voort uit artikel 10, negende lid, van de F-gassenverordening. Verwezen wordt naar paragraaf 2 in het algemene deel van deze toelichting.

Onderdeel C (artikel 3)

Met onderdeel C is artikel 3 over de gegevens op een certificaat aangepast. Om effectiever toezicht te kunnen houden, is aan onderdeel c toegevoegd dat op een certificaat voor ondernemingen ook het KvK-nummer en vestigingsnummer van de certificaathouder moeten worden vermeld. Daarnaast zijn er twee nieuwe onderdelen toegevoegd. In onderdeel h is bepaald dat een certificaat de geldigheidsdatum van het certificaat dient te vermelden. Voor natuurlijke personen is de geldigheid immers beperkt tot zeven jaar. Deze eis geldt echter ook voor certificaten van ondernemingen in verband met de duidelijkheid voor anderen. Voor ondernemingen werd de verlenging van de geldigheid na een positieve keuring voorheen vermeld in een aparte brief van de certificerende instelling. Op grond hiervan was het voor exploitanten en toezichthouders niet direct zichtbaar in het register.

Omdat de kwalificatieverplichting voor meer verschillende apparatuur, werkzaamheden en gassen geldt, worden in de uitvoeringsverordeningen verschillende typen kwalificaties onderscheiden. In de oude formulering van onderdeel e was bepaald dat een certificaat de werkzaamheden vermeldt waarvoor het wordt afgegeven. Hoewel deze formulering an sich bruikbaar zou zijn geweest, is er met het oog op de duidelijkheid en de indeling in diverse typen/deelgebieden in de uitvoeringsverordening voor gekozen om dit aan te passen. In onderdeel e en het nieuwe onderdeel i is geregeld dat de certificaten een nadere duiding bevatten waarvoor zij geldig zijn. Dit draagt bij aan duidelijkheid voor exploitanten of installateurs gekwalificeerd zijn voor hun specifieke apparatuur en aan de mogelijkheid om effectief toezicht te houden.

Onderdeel D (artikel 5)

Artikel 5 bevat regels omtrent het schorsen en intrekken van certificaten. Met de wijziging in onderdeel D is in het vierde lid verduidelijkt dat bij intrekking van een certificaat dit alleen hoeft te worden ingeleverd wanneer de certificaathouder nog een papieren exemplaar in bezit heeft. Dit waarborgt dat installateurs geen gewaarmerkte documenten kunnen tonen waarvan de geldigheid is verlopen. Inmiddels worden certificaten uitsluitend digitaal verstrekt en is de geldigheid te achterhalen door het register te raadplegen.

In het vijfde lid is de verplichting om exploitanten in te lichten over een ingetrokken certificaat beperkt tot lopende contracten. Het is niet relevant en onnodig belastend om alle voormalige klanten te moeten inlichten. Ook in geval van een schorsing kan het opportuun zijn om een exploitant in te lichten, bijvoorbeeld als daardoor een onderhoudsbeurt moet worden uitgesteld. Omdat de lengte van een schorsing beperkt is en kan variëren, kan het zijn dat de schorsing al is opgeheven voordat de eerstvolgende werkzaamheid voor een klant nodig is. Op grond hiervan is geen generieke verplichting toegevoegd om een schorsing te melden.

Onderdeel E (artikel 6)

Met onderdeel E is artikel 6 over lekkagedetectie en bewaring van informatie gewijzigd. In het eerste lid is de verplichting geschrapt om bij de controle van lekkagedetectieapparatuur na te gaan of sprake is van correcte plaatsing van de lekdetectoren. De reden hiervoor is dat er geen duidelijke bepaling bestaat van wat precies onder correcte plaatsing moet worden verstaan.

In het tweede lid is de verwijzing naar de verplichting tot het hebben van een certificaat aangepast. In de oude tekst werd onder andere verwezen naar de OAS-verordening, maar strikt genomen bevat die verordening geen verplichting tot het hebben van een certificaat, maar alleen een verplichting voor lidstaten om minimumeisen vast te stellen voor de kwalificatie van het personeel dat de bedoelde werkzaamheden uitvoert. Ten behoeve van de duidelijkheid wordt daarom verwezen naar de verplichting tot het hebben van een certificaat in het Besluit F-gassen en OAS.

Het vijfde lid bevatte de verplichting voor exploitanten om informatie over de werkzaamheden aan hun apparatuur tenminste vijf jaar te bewaren. Deze verplichting stond niet in de tekst van artikel 23, derde lid, van de oude OAS-verordening ((EG) nr. 1005/2009), maar is met de herziening toegevoegd aan artikel 21, vijfde lid, van de (nieuwe) OAS-verordening. Doordat EU-verordeningen rechtstreeks toepasselijk zijn in de lidstaten, is het niet nodig en in beginsel niet toegestaan om bepalingen over te nemen in nationale regelingen. Op grond hiervan is het vijfde lid in artikel 6 vervallen.

Onderdelen F, I en K (artikel 9, 12 en bijlagen 1 en 2)

In artikel 9, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder c, is de gegroeide praktijk geformaliseerd dat de gegevens over gecertificeerden moeten worden doorgegeven aan de beheerder van het register. Tevens is toegevoegd aan het eerste lid, onder c, dat een certificerende instelling de ingetrokken certificaten van natuurlijke personen moet doorgeven, zoals dat voor ondernemingen in het tweede lid is vereist. De verwijzing naar de minister is vervangen door de beheerder van het register zoals nu gedefinieerd is in artikel 1 van de regeling. Dit betreft het bestuur van het CRT. Dit is eveneens aangepast in het tweede lid, onder c en verduidelijkt in artikel 12, eerste en derde lid. In het tweede lid is bepaald dat de beheerder een kostendekkend tarief in rekening kan brengen bij de certificerende instellingen voor opname van de gegevens in het register.

De verplichting voor certificerende instellingen om een jaarverslag in te dienen bij de minister is verwijderd uit artikel 9, omdat deze verplichting en de details daaronder tevens zijn opgenomen in de BRL 200 respectievelijk BRL 100. Daarmee kunnen ook de bijlagen bij de Regeling F-gassen en OAS vervallen.

Daarnaast is aan artikel 9 een lid toegevoegd dat een afwijking vormt van het tweede lid, onderdeel a. In het tweede lid zijn de eisen opgenomen waaraan instellingen die ondernemingen certificeren moeten voldoen. Deze instellingen moeten voor de BRL 100 geaccrediteerd zijn volgens NEN-EN-ISO/IEC 17065. De Raad voor Accreditatie of een andere bevoegde accreditatie-instantie zal erop toezien dat de instelling aan de eisen voldoet en derhalve competent is om ondernemingen te certificeren op grond van BRL 100. Op grond van het nieuwe vierde lid is het mogelijk dat ondernemingen voldoen aan de certificeringsverplichting met een ander certificeringsschema dan de BRL 100. Voorwaarde hierbij is dat het betreffende (markt)certificeringsschema als gelijkwaardig aan de BRL 100 wordt aangemerkt door de minister, in de praktijk Rijkswaterstaat, en dat de certificerende instelling voldoet aan de overige verplichtingen uit het Besluit F-gassen en OAS, de Regeling F-gassen en OAS en de eisen uit de BRL 100. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2 van deze toelichting.

Onderdeel H (artikel 11)

Met de wijziging in onderdeel H is artikel 11 aangepast, dat regels bevat omtrent het bewaren en opvragen van gegevens. Aan het eerste lid is de verplichting toegevoegd voor certificerende instellingen om de informatie over ingetrokken certificaten van natuurlijke personen te bewaren. Dit formaliseert de bestaande praktijk, maar waarborgt tevens dat gegevens niet worden verwijderd in het geval een certificerende instelling bijvoorbeeld stopt. Dit maakt het ook mogelijk voor toezichthouders om gegevens van eerdere jaren op te vragen.

Uit de toelichting bij de oorspronkelijke Regeling F-gassen en OAS blijkt dat artikel 11 is bedoeld om te waarborgen dat toezichthouders gegevens kunnen opvragen. Desondanks heeft de ILT de wens uitgesproken explicieter vast te leggen dat gegevens ter beschikking gesteld zouden moeten worden. Daartoe is een derde lid toegevoegd, zodat de ILT hier namens onze minister om kan verzoeken. Dit lid bevat de formulering dat gegevens ‘op verzoek’ beschikbaar moeten worden gesteld, een formulering die ook veelvuldig in de F-gassenverordening voorkomt. Dit verzoek kan ook behelzen dat gegevens na elke redelijke periode moeten worden toegestuurd zonder dat steeds een nieuw verzoek nodig is. De bepaling is bewust niet nader ingevuld, om flexibiliteit voor de toezichthouders te behouden en niet onnodig belastend te zijn voor certificerende instellingen, bijvoorbeeld in het geval een toezichthouder minder behoefte heeft aan gegevens van een bepaalde certificerende instelling.

Onderdeel J (artikelen 13a en 13b)

Met onderdeel J is voorzien in overgangsrecht. Artikel 13a bevat een overgangsregeling voor certificaten die aan natuurlijke personen zijn verleend onder de vorige F-gassenverordening nr. 517/2014. De huidige F-gassenverordening nr. 2024/573 stelt aangescherpte minimumeisen aan de kennis en vaardigheden waarover gecertificeerde personen moeten beschikken. Zonder een overgangsbepaling zouden bestaande certificaten direct hun geldigheid kunnen verliezen, wat tot grote rechtsonzekerheid en uitvoeringsproblemen in de sector zou leiden. Om dit te voorkomen, is in artikel 13a bepaald dat bestaande certificaten geldig blijven tot 12 maart 2029. Deze einddatum is in lijn met de termijn die de F-gassenverordening stelt voor de lidstaten om te zorgen dat alle certificaathouders aan de nieuwe eisen voldoen. Dit geeft zowel de certificaathouders als de opleidings- en exameninstituten voldoende tijd om de benodigde (bij)scholing en examens te organiseren en af te leggen. De geldigheid van een oud certificaat vervalt echter eerder dan de einddatum, namelijk zodra de persoon in kwestie met succes een nieuw examen heeft afgelegd dat voldoet aan de eisen van de nieuwe verordening.

Artikel 13b bevat een overgangsregeling voor certificaten die aan ondernemingen zijn verleend op grond van de Beoordelingsrichtlijn voor het certificaat f-gassen voor ondernemingen (BRL 100), versie 2.0, uitgegeven op 6 juni 2019. De beoordelingsrichtlijnen bevatten eisen voor certificering en worden door Rijkswaterstaat uitgegeven. Met de onderhavige wijzigingsregeling is de oude versie 2.0 vervangen door de nieuwe versie 3.0. Met artikel 13b is voorzien in een regeling waarmee de certificeringsplicht volgens BRL 100, versie 3.0, is uitgesteld voor een periode van drie maanden na de publicatie van deze wijzigingsregeling. Tot dat moment zijn certificaten van ondernemingen die aan versie 2.0 voldoen geldig.

Artikel II

In de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet zijn de verwijzingen naar het Besluit F-gassen en OAS en de Regeling F-gassen en OAS aangepast vanwege de wijzigingen die in genoemd besluit en onderhavige regeling zijn doorgevoerd. Tevens zijn achterhaalde verwijzingen naar eerdere regelgeving op het terrein van F-gassen en OAS verwijderd.

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

Naar boven