Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 40257 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 40257 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Asiel en Migratie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B1/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De TEV-procedure vangt aan door:
• indiening van een mvv-aanvraag door de vreemdeling bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf; of
• indiening van een mvv-aanvraag door de in Nederland verblijvende referent bij de IND in Nederland.
In aanvulling op artikel 2s, eerste lid, Vw geldt dat als de vreemdeling en de referent beiden in het buitenland verblijven, de vreemdeling de mvv-aanvraag indient. De referent toont dan aan dat hij ná binnenkomst in Nederland zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De vreemdeling dient de mvv-aanvraag in met het daarvoor vereiste aanvraagformulier, dat bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf is te verkrijgen.
De IND maakt op haar website kenbaar waar de referent de mvv-aanvraag moet indienen. De referent dient de mvv-aanvraag in met het bij de IND te verkrijgen daarvoor vereiste aanvraagformulier.
De IND neemt aan dat sprake is van bestendig verblijf als de vreemdeling op het moment van indienen van de mvv-aanvraag of het toetsmoment:
• verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie maanden of meer;
• in het land waar hij verblijft, gerechtigd is de uitkomst van een aanvraag voor verblijf (aldaar) af te wachten; of
• verblijft in een land waar hij een verblijfsprocedure heeft doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden en er een juridisch beletsel bestaat tegen uitzetting.
De IND neemt uitsluitend genoegen met een termijn korter dan drie maanden als er geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure of oneigenlijk gebruik daarvan.
De IND neemt in ieder geval geen bestendig verblijf aan als de vreemdeling in een land verblijft op grond van een visum voor kort verblijf.
De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging vraagt de vreemdeling:
• bij de indiening van de mvv-aanvraag de voor de mvv-aanvraag gevraagde gegevens en bescheiden te verstrekken;
• bij de indiening van de mvv-aanvraag zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen; en
• binnen drie weken na ontvangst van een daartoe strekkende brief van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de voor de mvv-aanvraag verschuldigde leges te betalen, in die gevallen dat de referent de leges niet betaalt.
De vreemdeling van zes jaar en ouder moet tien digitale vingerafdrukken af laten nemen en een pasfoto inleveren bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb).
De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geeft de vreemdeling die in gebreke blijft nog één keer een termijn van vier weken na vaststelling van dit verzuim om de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde ontbrekende gegevens en bescheiden.
De IND stelt de referent van de vreemdeling (als deze bekend is) schriftelijk in de gelegenheid:
• binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde gegevens en bescheiden; en
• binnen twee weken de leges te betalen, in het geval de vreemdeling heeft aangegeven dat de referent de leges betaalt.
In geval van een inwilliging machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om een mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. De vreemdeling moet zijn document voor grensoverschrijding naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging meebrengen, zodat de mvv-sticker in dat document kan worden aangebracht.
Uitzondering in geval van nareis
Als de mvv-aanvraag in het kader van nareis niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan geeft de IND de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb een termijn van vier weken na de brief om dit verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
De referent moet bij de indiening van de aanvraag alle daarvoor benodigde gegevens verstrekken en op grond van artikel 2 l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent heeft nagelaten alle daarvoor benodigde gegevens te verstrekken, stelt de IND hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Indien de referent heeft nagelaten de leges te voldoen, ondanks dat de IND hem heeft bericht omtrent de hoogte van de leges, de betaalwijze en de termijn waarbinnen betaald moet worden, wordt de aanvraag, conform artikel 2n, eerste lid aanhef en onder d, buiten behandeling gesteld, zonder de aanvrager in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.
Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de IND onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. Dit voorbehoud houdt in dat voor de afgifte van de mvv aan de vreemdeling:
• nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt;
• de vreemdeling voor het vaststellen van zijn identiteit tien digitale vingerafdrukken heeft laten afnemen en een pasfoto heeft ingeleverd (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb); en
• zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.
Uitsluitend als is voldaan aan deze voorwaarden en de IND een kennisgeving hoeft doen uitgaan naar de referent gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv aan de vreemdeling.
Uitgangspunt is dat de vreemdeling de aanvraag voor de mvv in het buitenland afwacht.
De IND wijst de aanvraag voor een mvv af als de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, Vw rechtmatig in Nederland verblijft.
De IND wijst de aanvraag voor een mvv niet af omdat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, als uit de duur en het doel van dit verblijf blijkt dat de vreemdeling niet in Nederland verblijft met het oogmerk de TEV-procedure te omzeilen.
De vreemdeling ontvangt een kennisgeving dat de mvv wordt afgegeven door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Deze kennisgeving, is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
De vreemdeling moet binnen:
a. drie maanden na de kennisgeving op de mvv-aanvraag in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor de vaststelling van zijn identiteit en afgifte van de mvv; en
b. 90 dagen vanaf de datum van de afgifte van de mvv Nederland inreizen.
De vreemdeling kan de afgiftelocatie, nadat de inwilligende beschikking is verzonden, niet zonder zwaarwegende redenen wijzigen (zie ook B1/4.1 Vc). De IND informeert de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf over het verzoek tot wijziging van de afgiftelocatie.
De vreemdeling of diens referent moet een nieuwe mvv-aanvraag indienen als:
• de vreemdeling later dan drie maanden na de dagtekening van de kennisgeving aan de referent in persoon verschijnt bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om zijn mvv af te halen;
• de vreemdeling later dan 90 dagen na datum van afgifte van de mvv Nederland inreist (niet binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv); of
• de vreemdeling na indiening van de mvv-aanvraag maar voor afgifte van de verblijfsvergunning zijn verblijfsdoel wil wijzigen.
Indien zich na de kennisgeving feiten en omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot intrekking van de kennisgeving, legt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging deze voor aan de IND. De IND beziet de kennisgeving op de intrekking daarvan en in geval van intrekking van de kennisgeving wordt de aanvraag gelijktijdig afgewezen.
De IND verleent de verblijfsvergunning ambtshalve door uitreiking van het verblijfsdocument aan de vreemdeling in persoon.
Ook als niet meer aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan als gevolg van een verandering van het beleid in de periode tussen de aanvraag van de mvv en de afgifte van de verblijfsvergunning verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve aan de vreemdeling.
De IND merkt de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel aan de in Nederland verblijvende referent van de vreemdeling aan als de startdatum van de nareistermijn van drie maanden. De IND beschouwt de aanvraag tot het verlenen van een (onverplichte) mvv die het familie- of gezinslid binnen drie maanden na het verlenen van de verblijfsvergunning asiel van de in Nederland verblijvende vreemdeling indient als een tijdig verzoek om nareis.
De IND verleent in ieder geval geen ambtshalve verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de volgende situaties:
• de vreemdeling reist in met een mvv waarvan de geldigheidsduur is verstreken (geen geldige mvv);
• de kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte is gesteld van de afgifte van een mvv, ingetrokken is en de aanvraag gelijktijdig afgewezen is;
• de mvv is ingetrokken;
• de mvv is door de KMar aan de grens geannuleerd; of
• de vreemdeling wil verblijf in Nederland voor een ander doel dan het doel waarvoor de mvv is afgegeven.
Als de geldigheidsduur van de mvv is verlopen op het moment dat de vreemdeling zich meldt bij de IND dan kan de verblijfsvergunning regulier ambtshalve worden verleend als de medewerker van de IND oordeelt dat er verschoonbare redenen zijn waarom de vreemdeling zich na het verlopen van de geldigheidsduur van de mvv bij de IND meldt.
Bij intrekking van de mvv terwijl de vreemdeling nog in het buitenland verblijft, machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de mvv in te trekken, nadat de vreemdeling of diens referent conform artikel 4:8 Awb in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze uit te brengen.
In aanvulling op artikel 3.57, eerste lid, Vb en op grond van artikel 3.57, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met ingang van de dag, die in het mvv-aanvraagformulier is opgegeven als de dag waarop de vreemdeling Nederland zal inreizen, als deze datum binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv valt.
B
Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:
• het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of
• als er binnen drie tot zes maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.
Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;
• de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;
• de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en
• er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.
De IND neemt in beginsel geen belemmering van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland aan als de bijzondere, individuele omstandigheden uitsluitend zien op de:
• politieke, economische of sociale situatie in Turkije; of
• persoonlijke omstandigheden in Turkije.
De IND neemt geen belemmering aan voor het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:
• (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.
Het is aan de vreemdeling om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.
Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.
Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en de vreemdeling:
• het biologische of juridische minderjarige kind is van de referent, dat feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die referent en dat onder het rechtmatige gezag van de referent staat;
• de biologische of juridische ouder is van een hier te lande verblijvend minderjarig kind dat Nederlander is dan wel rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;
• de biologische of juridische ouder is van een minderjarig kind voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ is ingediend; of
• aannemelijk heeft gemaakt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar het land van herkomst of bestendig verblijf reist vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent. Bij de beoordeling hiervan wordt de vreemdeling in ieder geval gevraagd nader toe te lichten:
– waarom van hem niet verwacht kan worden dat hij vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent reist naar het land van herkomst of bestendig verblijf;
– op welke wijze hij de referent ondersteunt; en
– waarom deze ondersteuning niet door derden kan worden verleend, bijvoorbeeld door een familielid of medewerker van professionele (thuis)zorg.
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:
• het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;
• stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;
• enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;
• asielgerelateerde gronden aanvoert;
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
• meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen; of
• om praktische redenen zoals bijvoorbeeld kosten, tijd, moeite of wachttijd niet terug wíl reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor het ophalen van een geldige mvv.
C
Paragraaf B1/4.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 26, eerste lid, Vw moet de vreemdeling op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop de IND op die aanvraag beslist, gelijktijdig voldoen aan alle drie de elementen van de middelen van bestaan:
• de middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn;
• de middelen van bestaan moeten duurzaam zijn; en
• de middelen van bestaan moeten voldoende hoog zijn.
Dit betekent dus dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het duurzaamheidsvereiste, als:
• op enig moment bij of na het indienen van de aanvraag is aangetoond, dat de middelen van bestaan zijn aan te merken als duurzaam; en
• deze middelen op het moment van beslissen niet meer duurzaam zijn.
De direct voorafgaande alinea geldt niet als de arbeid tussen het moment van indienen van de aanvraag en het moment van beslissen is geëindigd. Daarnaast moeten de middelen op het moment van beslissen ook nog steeds zelfstandig en voldoende hoog zijn.
De IND past de eisen met betrekking tot de middelen van bestaan toe op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, tenzij in het Vb, het VV of de Vc voor specifieke groepen andersluidende bepalingen over de middelen van bestaan zijn opgenomen.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 3.103 Vb junctis artikelen 3.74 Vb en 3.19 VV past de IND het normbedrag toe dat van toepassing is op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen tenzij:
• het normbedrag ten tijde van het beoordelen van deze aanvraag gunstiger is voor de vreemdeling; of
• de middelen van bestaan worden berekend in de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb of in de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV. In dat geval is het normbedrag van toepassing zoals dat gold in die betreffende periode.
Bij de berekening van de hoogte van het totale inkomen telt de IND alle bestanddelen van het inkomen mee, voor zover die zelfstandig én duurzaam zijn.
Een vreemdeling beschikt in ieder geval niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan als sprake is van een faillissement of surseance van betaling van de vreemdeling of diens referent.
Overgangsrecht verhoging normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
Het normbedrag voor alleenstaanden zoals opgenomen in artikel 3.19, eerste lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaanden. In dit geval geldt in plaats van 70% van het wettelijk minimumloon de norm van 50% van het wettelijk minimumloon.
Het normbedrag voor alleenstaande ouders zoals opgenomen in artikel 3.19, tweede lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaande ouders. In dit geval geldt in plaats van 90% van het wettelijk minimumloon de norm van 70% van het wettelijk minimumloon.
De afwijkende normbedragen gelden ook voor degenen die het verblijf financieren van vreemdelingen die voor 31 juli 2010 verblijf hebben gekregen. Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.
D
Paragraaf B4/1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor:
• lerend werken;
• seizoenarbeid; of
• schepelingendienst als lid van de bemanning aan boord van het bij de aanvraag opgegeven zeeschip.
De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 2u Vw, 3.30c, 3.39 Vb en artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16c VV.
E
Paragraaf B4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘lerend werken’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid toegestaan conform aanvullend document’.
Wanneer een GVVA niet is vereist dan luidt op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder b, VV de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van maximaal één jaar. Ook is het niet mogelijk om na verblijf als stagiair (beperking lerend werken), dat verblijf voort te zetten als praktikant (beperking lerend werken).
F
Paragraaf B4/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:
• met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en
• dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Lerend werken voor stagiairs
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn studie buiten Nederland, de bijlage Gegevens (over noodzaak) lerend werken in het kader van studie, met toegevoegd:
• gegevens over de arbeidsplaats;
• gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;
• een stageovereenkomst met een beschrijving van het stageprogramma;
• indien de vreemdeling studeert: een bewijs van inschrijving en een verklaring van de onderwijsinstelling waaruit de noodzaak van de stage blijkt;
• indien de vreemdeling is afgestudeerd (alleen bij stagiairs die een HBO/WO-opleiding hebben afgerond): een diploma waaruit blijkt dat de vreemdeling niet langer dan twee jaar geleden is afgestudeerd.
De IND beschouwt een door de bevoegde autoriteiten gewaarmerkt afschrift van het diploma voor hoger onderwijs als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan twee jaar geleden is afgestudeerd.
Lerend werken voor praktikanten
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn arbeid buiten Nederland, de bijlage Gegevens (over noodzaak) lerend werken in het kader van arbeid, met toegevoegd:
• gegevens over de arbeidsplaats;
• gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;
• een samenwerkingsovereenkomst tussen de Nederlandse en de buitenlandse werkgever met handtekening van beide werkgevers en de vreemdeling;
• een leerplan; en
• een terugkeerverklaring.
Actieprogramma van de Europese Unie
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling werkervaring opdoet in het kader van zijn studie op grond van een actieprogramma van de Europese Unie:
• gegevens over de arbeidsplaats;
• gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;
• de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van studie;
• een stageovereenkomst;
• een beursverklaring; en
• indien de vreemdeling studeert: een verklaring van de onderwijsinstelling dat de stage plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie; of
• indien de vreemdeling is afgestudeerd: (alleen bij hoger opgeleide stagiairs die een HBO/WO-opleiding hebben afgerond): een diploma waaruit blijkt dat de vreemdeling niet langer dan twee jaar geleden is afgestudeerd.
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling werkervaring opdoet in het kader van arbeid op grond van een actieprogramma van de Europese Unie:
• gegevens over de arbeidsplaats;
• gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;
• de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van arbeid;
• bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de arbeid plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie;
• een samenwerkingsovereenkomst tussen de Nederlandse en de buitenlandse werkgever met handtekening van beide werkgevers en de vreemdeling; en
• een terugkeerverklaring.
Young Workers Exchange Program
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn studie buiten Nederland:
• gegevens over de arbeidsplaats;
• gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;
• de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van studie met toegevoegd een:
• stageovereenkomst;
• studieverklaring en een
• stageprogramma.
De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling Canadees onderdaan is en ten minste 18 jaar en niet ouder dan 30 jaar is.
De IND beschouwt een bewijs van inschrijving aan een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling studeert.
De IND beschouwt een door de bevoegde autoriteiten gewaarmerkt afschrift van het diploma als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan twaalf maanden geleden is afgestudeerd.
G
Paragraaf B4/4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb in combinatie met artikel 3.16c VV aan de vreemdeling die in Nederland wil verblijven om schepelingendienst als lid van de bemanning aan boord van een zeeschip te verrichten. De verblijfsvergunning is gekoppeld aan één specifiek schip, ook als de vergunning wordt verlengd. De verblijfsvergunning voor schepelingendienst wordt alleen verleend aan zeevarenden voor schepelingendienst op schepen die langer dan 90 dagen in de haven liggen. Het aantal zeevarenden mag de minimumbemanning voor dat schip niet overschrijden.
Gelet op artikel 3.16c, tweede lid, aanhef en onder a, VV moet een zeevarende een bruto inkomen verwerven dat tenminste gelijk is aan de standaardbeloning van een volmatroos, zoals bedoeld in Voorschrift 2.2, Leidraad B2.2.4, van het Maritiem arbeidsverdrag, 2006.
In 2025 was de standaardbeloning van een volmatroos bepaald op USD 690. De zeevarende beschikt derhalve over voldoende middelen van bestaan, als hij een inkomen heeft van tenminste op USD 690 bruto per maand.
Beperking
Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb in combinatie met artikel 3.16c VV verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking schepelingendienst als lid van de bemanning aan boord van het bij de aanvraag opgegeven zeeschip’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening in verband met verblijf onder de beperking schepelingendienst: ‘Arbeid niet toegestaan’. De zeevarenden die een verblijfsvergunning krijgen onder de beperking schepelingendienst als lid van de bemanning aan boord van het bij de aanvraag opgegeven zeeschip treden namelijk niet toe tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
Geldigheidsduur
Gelet op artikel 3.16c, VV verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking schepelingendienst als lid van de bemanning aan boord van het bij de aanvraag opgegeven zeeschip verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal 11 maanden. Op grond van dezelfde bepaling wordt de geldigheidsduur van de vergunning niet verlengd na ommekomst van 11 maanden.
Artikel 3.16c, tweede lid, VV bepaalt dat een zeevarende een arbeidsovereenkomst en een monsterboekje moet overleggen bij de aanvraag en omvat de eisen die hieraan worden gesteld.
De IND beschouwt bovengenoemde arbeidsovereenkomst, waaruit blijkt dat de zeevarende in ieder geval een inkomen heeft van USD 690 per maand ook als bewijsmiddel dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb.
H
Paragraaf B10/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De derdelands ouder heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als hij:
a. zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt met een geldig paspoort of geldige identiteitskaart, of met andere bewijsmiddelen als hij geen geldig paspoort of geldige identiteitskaart kan overleggen;
b. een minderjarig, Nederlands kind heeft; en
c. er een zodanige afhankelijkheid tussen hem en het kind bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de derdelands ouder een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De IND kan niet vaststellen dat er sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de derdelands ouder onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Dit verblijfsrecht is afgeleid van artikel 20 VWEU.
Als een vreemdeling geen geldig paspoort of een geldige identiteitskaart heeft overgelegd, kan hij zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen aannemelijk maken, waaronder zijn verklaringen.
Alle aangevoerde documenten en verklaringen moeten afzonderlijk en in onderlinge samenhang worden bezien. De IND kijkt bij het toekennen van bewijswaarde aan deze documenten naar de manier waarop het document is afgegeven. Hierbij is het van belang of het document op basis van (eigen) verklaringen of op basis van nader onderzoek door de betreffende autoriteiten is opgesteld. De IND kent een sterkere bewijswaarde toe aan documenten, wanneer deze door de autoriteiten van het land van afgifte zijn afgegeven en er voldoende identificerende gegevens van de vreemdeling op het document staan.
De IND houdt bij de beoordeling van deze documenten ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en de administratieve praktijken die in het land van herkomst of in het land van afgifte gangbaar zijn.
Er is in ieder geval sprake van ouderschap als het juridische of het biologische ouderschap is aangetoond. Ook andere feitelijke verzorgers, zoals stief-, pleeg- en opvangouders, kunnen als ouder in de zin van dit beleid worden aangemerkt, zolang zij die rol op vergelijkbare wijze invullen.
Het juridische ouderschap kan worden aangetoond met een geboorteakte, akte van erkenning of met andere officiële documenten waaruit een juridische band tussen de ouder en het kind blijkt. Biologisch ouderschap kan worden aangetoond aan de hand van een DNA-test.
Gezag is geen zelfstandige voorwaarde voor het ouderschap.
Het Nederlanderschap van het minderjarige kind kan worden aangetoond door middel van een geldig Nederlands paspoort of een geldige Nederlandse identiteitskaart.
De IND neemt in beginsel een zodanige afhankelijkheid aan als de derdelander ouder duurzaam samenwoont met een minderjarig Nederlands kind over wie hij het gezag heeft en voor wie hij de wettelijke en financiële last draagt en met wie hij een affectieve band heeft.
In andere gevallen beoordeelt de IND de zodanige afhankelijkheid aan de hand van de volgende omstandigheden:
• de derdelands ouder zorgt daadwerkelijk voor het kind;
• de vreemdeling heeft het ouderlijk gezag over het minderjarige Nederlandse kind;
• de rol van de andere Nederlandse ouder(s);
• de vreemdeling draagt de wettelijke en financiële lasten voor het Nederlandse kind en heeft een affectieve band met het Nederlandse kind;
• de woonsituatie van het kind;
• de leeftijd van het kind;
• het lichamelijke en emotionele ontwikkelingsniveau, de gezondheid en de economische situatie van het kind;
• het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als hij van zijn ouder wordt gescheiden.
Het gaat hier niet over cumulatieve voorwaarden, maar omstandigheden die in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.
De IND merkt zorgtaken in elk geval aan als daadwerkelijke zorgtaken als deze op dagbasis terugkeren.
De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de derdelander ouder niet is aan te rekenen. Dit wordt de derdelander ouder niet aangerekend als aangetoond wordt dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert, terwijl eerder wel sprake was van het verrichten van daadwerkelijke zorgtaken door de vreemdeling.
Onder zorgtaken wordt niet verstaan enkel omgang of contact met het minderjarige Nederlandse kind.
Gezag is geen zelfstandige voorwaarde, maar speelt wel een rol bij de beoordeling van de zodanige afhankelijkheidsverhouding. Gezag is een indicatie dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid.
Dat een andere ouder voor het kind zorgt of kan en wil zorgen is geen zelfstandige reden om de zodanige afhankelijkheid tussen de vreemdeling en het kind niet vast te stellen. Als het zwaartepunt van de verzorging bij de andere ouder ligt, dan is dat wel een indicatie dat het kind minder afhankelijk is van de vreemdeling.
Een vreemdeling draagt de wettelijke last voor een Nederlands kind als vaststaat dat er tussen de vreemdeling en het kind een familierechtelijke betrekking bestaat. De familierechtelijke betrekking wordt aangetoond met een geboorteakte of bewijs van erkenning of met andere officiële documenten waaruit een juridische band tussen de ouder en het kind blijkt.
Een vreemdeling draagt de financiële last voor een Nederlands kind als hij op duurzame wijze een financiële bijdrage levert aan de opvoeding en verzorging van het kind. De vreemdeling kan dit met ieder passend middel aantonen.
Een vreemdeling heeft een affectieve band met het kind als er is aangetoond dat er sprake is van een duurzame emotionele band tussen de vreemdeling en het kind. Bij het beoordelen van de duurzaamheid van de affectieve band worden in elk geval de volgende omstandigheden betrokken:
– de leeftijd van het kind, en;
– de duur van de relatie tussen de ouder en het betrokken kind.
Bij het beoordelen van de woonsituatie beoordeelt de IND in elk geval of de vreemdeling en het Nederlandse kind samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Hier geldt dat samenwoning sneller in de richting van een zodanige afhankelijkheid wijst dan niet-samenwoning.
Een derdelands (voor)kind heeft in ieder geval rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als hij:
• minderjarig is;
• het biologische of juridische kind is van een derdelands ouder met een verblijfsrecht of een faciliterend visum op grond van 20 VWEU;
• met deze ouder familieleven heeft in de zin van artikel 8 EVRM;
• zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt met een geldig paspoort of geldige identiteitskaart, of met andere bewijsmiddelen dan wel verklaringen ingeval hij geen geldig paspoort of geldige identiteitskaart kan overleggen;
• zodanig afhankelijk is van zijn derdelands ouder dat het minderjarige Nederlandse kind, bij wie de derdelands ouder verblijf heeft, de Europese Unie moet verlaten als hem het verblijfsrecht wordt geweigerd; en
• een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder heeft overgelegd als bedoeld in paragraaf B7/3.2.3 Vc.
De regels in paragraaf B10/2.5 Vc die zien op ‘identiteit en nationaliteit’, ‘minderjarigheid’ en ‘zodanige afhankelijkheid’ zijn van overeenkomstige toepassing op deze paragraaf.
I
Paragraaf C2/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:
– artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw;
– artikel 3.105ba, Vb;
– artikel 3.106b, Vb;
– artikel 3.37f, VV.
De IND kan een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw. Dit kan alleen als de staatssecretaris het land waaruit de vreemdeling afkomstig is heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Dergelijke landen zijn geplaatst op een lijst die als bijlage bij het VV is opgenomen. De toepassing van deze lijst is tijdelijk opgeschort.
In artikel 3.105ba, tweede lid, Vb is opgenomen op basis van welke bronnen de staatssecretaris een land kan aanmerken als veilig land van herkomst. Als deze bronnen niet actueel, bruikbaar of beschikbaar zijn, maakt de staatssecretaris gebruik van andere relevante informatie van meerdere gezaghebbende (internationale) organisaties.
Dit gebruik van bronnen geldt ook bij een herbeoordeling als bedoeld in artikel 3.105ba, derde lid, Vb. De staatssecretaris herbeoordeelt in ieder geval elke twee jaar of een land nog steeds aangemerkt kan worden als veilig land van herkomst. Deze termijn van twee jaar is een streeftermijn, een beperkte overschrijding daarvan kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in afwachting van een op korte termijn te verschijnen rapport van een relevante bron. Als er tussentijds signalen zijn die duiden op aanmerkelijke wijzigingen in de algemene situatie, of in de positie van een specifieke groep in een land, kan een eerdere herbeoordeling aangewezen zijn. Naar aanleiding van een herbeoordeling kan de staatssecretaris besluiten de aanwijzing van een veilig land van herkomst voort te zetten (met eventueel uitgezonderde groepen en/of gebieden), te schrappen of tijdelijk op te schorten.
De IND verklaart een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet veilig is. In plaats daarvan beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
Bij de beoordeling of het land van herkomst in het geval van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt, geldt een gedeelde bewijslast tussen de IND en de vreemdeling. Dit betekent dat:
• de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling in het algemeen als veilig kan worden aangemerkt, waarbij de laatst verrichte (her)beoordeling in beginsel als maatgevend wordt aangemerkt; en
• de vreemdeling moet onderbouwen dat zijn land van herkomst in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
J
Paragraaf C7/1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
K
Paragraaf D1/2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND wijst de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af als in ieder geval één van de in artikel 45b Vw genoemde gronden zich voordoet en de artikelen 3.124, 3.125 en 3.126 Vb hierop geen uitzondering maken.
De IND gaat bij te vroeg of te laat ingediende aanvragen uit van de regels zoals die zijn opgenomen voor de behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd respectievelijk de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie respectievelijk paragraaf C5/2 Vc en paragraaf B12/1.1 Vc).
Beslistermijn in bezwaar
De IND beslist conform artikel 7:10, eerste en derde lid, Awb binnen zes weken op een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Deze beslistermijn kan met maximaal zes weken worden verlengd.
De IND wijst een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niet af op grond van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, als de vreemdeling direct voorafgaande aan het moment van het nemen van het besluit vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft.
De IND neemt aan dat sprake is van een verblijfsrecht van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 45b, eerste lid, onder a, Vw als de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking als genoemd in artikel 3.5, tweede lid, Vb, tenzij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ongelimiteerd kan worden verlengd.
De IND neemt aan dat sprake is van een formeel beperkt verblijfsrecht van de vreemdeling als bedoeld in artikel 45b, eerste lid, onder b, Vw als:
• de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; of
• de vreemdeling verblijf heeft gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, verlengen of wijzigen en gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure, gericht tegen een intrekking van een verblijfsvergunning.
Als de IND de verblijfsvergunning vervolgens alsnog verleent, dan beschouwt de IND de periode van verblijf gedurende de bezwaar- of beroepsprocedure (achteraf bezien) niet meer als formeel beperkt verblijfsrecht.
Als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan ter hoogte van minimaal het normbedrag voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV, telt de IND het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft mee bij de berekening van de middelen van bestaan. In dat geval geldt het toepasselijke normbedrag voor gezinnen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb. Een kind dat feitelijk niet langer bij een gezinslid verblijft omdat hij buitenshuis een volledige dagopleiding volgt (al dan niet met een studiebeurs), wordt geacht nog steeds bij dit gezinslid te verblijven.
De IND maakt gebruik van de bevoegdheid om een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetenen wegens gevaar voor de openbare orde dan wel nationale veiligheid af te wijzen, zoals bedoeld in artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder d en e, Vw en artikel 3.125, tweede lid, Vb, tenzij dit in strijd is met internationale verplichtingen.
De vrijstellingen staan genoemd in artikel 3.96a, tweede lid, Vb.
De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.
(Zie B12/2.6)
De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen. De procedure hiervoor is terug te vinden in bijlage 4 van de Regeling inburgering.
(Zie B12/2.6.1)
De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.96a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:
• de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of
• aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.
In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1.2.3 Vc.
In tegenstelling tot voornoemde paragraaf past de IND de hardheidsclausule niet toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.
(Zie B12/2.6.2.)
Voor het aannemen van frauduleuze verkrijging als bedoeld in artikel 45d, derde lid, aanhef en onder b, Vw en artikel 3.127, tweede lid, Vb is als regel opzet vereist. Hierbij is niet van belang of de gegevens door de aanvrager persoonlijk zijn verstrekt.
De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens verblijf buiten het grondgebied van de EU dan wel buiten Nederland als is voldaan aan artikel 45d, eerste lid, onder a, Vw tenzij artikel 3.127, eerste lid, Vb hierop een uitzondering maakt.
De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens gevaar voor de openbare orde dan wel de nationale veiligheid als is voldaan aan het gestelde in artikel 45d, eerste lid onder b, Vw en artikel 3.127, derde lid, Vb.
De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens handelen in strijd met artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag als is voldaan aan het gestelde in artikel 45d, tweede lid, onder a, Vw.
De IND trekt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in wegens het verkeerd weergeven of achterhouden van feiten dan wel het gebruik van valse documenten als is voldaan aan het gestelde in artikel 45, tweede lid, onder b, Vw.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de onderdelen D en G, die per 1 april 2026 in werking treden.
’s-Gravenhage, 26 november 2025
De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst
Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1776) is in paragraaf B1/3.3.5 Vc opgenomen dat de afgiftelocatie van de mvv niet zonder zwaarwegende redenen gewijzigd kan worden gedurende de procedure. Dit helpt te voorkomen dat vreemdelingen in de TEV-procedure onrechtmatig in Nederland verblijven en op die manier de mvv-procedure proberen te omzeilen. In B1/4.1 Vc is om diezelfde reden opgenomen dat praktische redenen geen aanleiding geven tot het toepassen van de hardheidsclausule waardoor de vreemdeling niet gehouden is de mvv op te halen in zijn land van herkomst of bestendig verblijf.
Daarnaast is B1/3.3 Vc voorzien van een duidelijkere structuur en subparagraafnummers. Verder is ook B1/4.1 Vc voorzien van subparagraafnummers op de plekken waar deze nog ontbraken. Dit is gedaan om het gebruiksgemak te vergroten.
In paragraaf B1/4.3.2 Vc is verduidelijkt dat een aanvraag niet wordt afgewezen op het duurzaamheidsvereiste als een arbeidsovereenkomst door tijdsverloop niet meer als duurzaam kan worden aangemerkt, op het moment dat er een beslissing wordt genomen. In deze situatie is het niet redelijk om de aanvrager tegen te werpen dat het inkomen niet duurzaam is.
Deze uitleg gaat niet zo ver dat een aanvraag ook moet worden ingewilligd als op het moment van beschikken duidelijk niet aan het middelenvereiste wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat de arbeidsovereenkomst beëindigd of gewijzigd is.
Deze verduidelijking is ook in lijn met de uitleg in de Nota van Toelichting bij artikel 3.75 Vb (Staatsblad 2000, 497 van 7 december 2000), waarin is vermeld dat met de woorden ‘op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven’ in dit artikel tot uitdrukking is gebracht dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het duurzaamheidsvereiste, indien om de enkele reden dat de middelen van bestaan op het tijdstip van de aanvraag wel, maar op het tijdstip van de beschikking niet (meer) duurzaam beschikbaar zijn. Het spreekt vanzelf dat de aanvraag evenmin wordt afgewezen, indien aangetoond wordt dat de middelen van bestaan op enig moment tussen beide tijdstippen als duurzaam zijn aan te merken.
Aan het Voorschrift Vreemdelingen wordt met ingang van 1 februari 2026 een regeling toegevoegd in het belang van een nieuwe verblijfsbeperking voor zeevarenden die in een Nederlandse zeehaven aan boord van een zeeschip schepelingendienst verrichten. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2818) is duidelijk geworden dat zeevarenden die deze schepelingendienst langer dan 90 dagen verrichten, over een reguliere verblijfsvergunning moeten beschikken. De nieuwe toelatingsregeling in artikel 3.16c VV bevat de criteria voor de afgifte van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan zeevarenden met het verblijfsdoel ’schepelingendienst als lid van de bemanning aan boord van het bij de aanvraag opgegeven zeeschip’.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting, zoals die is opgenomen aan het eind van het wijzigingsbesluit, waarmee het VV is aangepast.
Vanwege deze nieuwe regeling is aan de Vc een nieuwe paragraaf toegevoegd, namelijk paragraaf B4/4 Vc.
In B4/4.1 Vc is opgenomen dat het aantal zeevarenden de minimumbemanning voor dat schip niet mag overschrijden. Als er namelijk meer aanvragen voor schepelingendienst worden ingediend dan de minimumbemanning is die geldt voor dat schip, dan vormt dat aanleiding om de aanvraag af te wijzen. Ook kan de IND de NLA informeren over signalen van mogelijke illegale tewerkstelling.
In paragraaf B4/4.2 Vc is opgenomen wanneer de zeevarende voldoet aan het middelenvereiste, namelijk als de zeevarende beschikt over een minimum inkomen van $US 690 bruto per maand.
In paragraaf B4/4.4 Vc is opgenomen, dat de zeevarende middels het overleggen van een arbeidsovereenkomst aantoont, dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt.
In paragraaf B4/2.2 Vc is ter verduidelijking opgenomen dat het voor een vreemdeling die verblijf heeft gehad als stagiair in het kader van lerend werken zijn verblijf in Nederland niet kan voorzetten als praktikant in het kader van lerend werken.
In paragraaf B4/2.3 Vc is bij de toelichting op het actieplan van de Europese Unie de term ‘praktikantenovereenkomst’ vervangen door ‘samenwerkingsovereenkomst tussen Nederlandse en buitenlandse werkgever met handtekening van beide werkgevers en de vreemdeling’ en daarmee aangepast aan de terminologie zoals die door het UWV wordt gebruikt.
Verder zijn aan de paragraaf een aantal kopjes toegevoegd, om het onderscheid tussen de bewijsmiddelen voor verschillende groepen te verduidelijken.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 22 juli 2025 in een uitspraak met kenmerk ECLI:NL:RVS:2025:3344 overwogen dat het verrichten van zorg- en opvoedingstaken geen zelfstandige voorwaarde is voor een van artikel 20 VWEU afgeleid verblijfsrecht (zoals dat voor onderhavige wijziging was opgenomen in paragraaf B10/2.5 Vc).
Naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het namelijk de afhankelijkheidsverhouding tussen een minderjarige burger van de Unie en de onderdaan van het derde land aan wie een verblijfsrecht wordt geweigerd, die het nuttig effect van het burgerschap van de Unie in het geding kan brengen, aangezien die afhankelijkheid ertoe kan leiden dat de burger van de Unie als gevolg van die weigering gedwongen zal zijn niet alleen het grondgebied van de lidstaat waarvan hij de onderdaan is, maar eveneens het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten (zie het arrest Chavez-Vilchez, punt 69 en de daar aangehaalde rechtspraak).
De afhankelijkheidsverhouding tussen een minderjarige burger van de Unie en de onderdaan van het derde land vormt de grondslag voor het ontstaan van een afgeleid verblijfsrecht. Het voorgaande brengt naar het oordeel van de Afdeling met zich mee dat de in paragraaf B10/2.5 genoemde vereisten onder c en d niet als cumulatief mag uitleggen.
Dat neemt enerzijds echter niet weg dat een afhankelijkheidsverhouding doorgaans niet voorstelbaar is als een betrokkene niet meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken verricht, weergegeven onder c in het beleid van de minister (zie in dat kader de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1962, onder 4). Anderzijds is het verrichten van meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken niet zonder meer voldoende voor het doen ontstaan van een afhankelijkheidsverhouding (zie in dat verband de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1821, onder 3.1).
Paragraaf B10/2.5 Vc is hierop aangepast.
Per brief van 23 september 2025 heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer (kenmerk 6248400) bericht, dat de toepassing van de lijst met veilige landen van herkomst tijdelijk is opgeschort.
Zoals in de Kamerbrief wordt aangegeven, zorgen de arresten van het Europese Hof van Justitie van 4 oktober 2024 en 1 augustus 2025 ervoor dat de aanmerking als veilig land van herkomst voor het gros van de landen op de lijst niet meer houdbaar is. Op basis daarvan heeft de minister besloten de toepassing van de gehele nationale lijst van veilige landen van herkomst op te schorten tot het moment waarop een door de Europese Commissie voorgestelde lijst van veilige landen van kracht wordt.
Vanwege deze tijdelijke opschorting en de komst van een Europese lijst van veilige landen is de tekst van paragraaf C7/1.2 Vc (veilige landen van herkomst) geschrapt en komt paragraaf C7/1.2 Vc te vervallen.
In paragraaf C2/7.2 Vc is eveneens vermeld dat de toepassing van de lijst met veilige landen tijdelijk is opgeschort. Bovendien is de tekst met de verwijzing naar paragraaf C7/1.2 Vc geschrapt, omdat paragraaf C7/1.2 Vc is vervallen.
In artikel 76 Vw is een uitzondering van toepassing op artikel 7:10 Awb: binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken, moet worden beslist op het bezwaarschrift. De beslissing kan voor ten hoogste dertien weken worden verdaagd indien voor de beoordeling van het bezwaarschrift advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie nodig is.
Blijkens de tekst van artikel 76 Vw is deze uitzondering op de Awb enkel van toepassing op bezwaarschriften tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 20, dan wel de ongewenstverklaring, bedoeld in artikel 67.
Gelet hierop zijn de in artikel 76 Vw, van de Awb afwijkende, opgenomen beslistermijnen voor bezwaar niet van toepassing op aanvragen tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Dit betekent dat de in artikel 7:10 Awb opgenomen beslistermijn die geldt voor bezwaar onverkort van toepassing is op een aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
Deze verkorte beslistermijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen volgt uit IB 2018/88 termijn beslissing op bezwaar – EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Dit is met deze wijziging aangepast naar paragraaf D1/2 Vc.
De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-40257.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.